Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Economie hoofdstuk 2

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1472 woorden
  • 26 mei 2013
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
24 keer beoordeeld

Par.  2.1 Sparen en rente

Redenen om te sparen:

  • Sparen uit voorzorg
  • Sparen voor rente
  • Sparen voor duurzame goederen
  • Opvang inkomensdaling

Enkelvoudige en samengestelde interest bij eenmalige stortingen.

Enkelvoudige interest: als de rente wordt berekend over het oorspronkelijke gestorte bedrag. Meestal korter dan een jaar op de rekening.

Samengestelde interest: als de rente wordt berekend over het bedrag dat op je rekening staat. Meestal langer dan een jaar op de rekening.

Berekeningen:

  • Spaarsaldo na n jaar= (1+p)n x eenmalige beginstorting
  • Eenmalige beginstorting= spaarsaldo na n jaar/(1+p)n

Samengestelde interest bij periodieke stortingen.

Periodieke storting=als het niet gaat om een eenmalige storting maar om meerdere stortingen.

 

Nominale brutorente en reële nettorente.

Rente=de opbrengst voor het uitstellen van consumptie, maar je moet ook rekening houden met belastingen en inflatie.

Je betaalt geen belasting over de rente, wel over het spaarvermogen.

Je betaalt alleen belasting (1.2%) als je gemiddelde spaarbedrag hoger is dan €20.315.

Sparen voor de rente is niet zinvol als het nettorentepercentage hoger is dan het inflatiepercentage.

Berekeningen:

  • Brutorente: rentepercentage x spaargeld(vermogen)
  • Belasting: 0.012 x (vermogen-20.315)
  • Nettorente: brutorente – belasting
  • Nettorente percentage: nettorente/spaargeld(vermogen) x 100%
  • Reële nettorente in euro’s: nominale rente/prijsindex x 100
  • Reële nettorente-index: nominale rente-index/prijsindex x 100

Par. 2.2 Spaarvormen

Bij de keuze van een spaarvorm spelen de volgende punten een belangrijke rol:

  • Rentepercentages. Deze verschillen per bank, jongerenrekeningen hebben vaak meer rente dan spaarrekeningen voor volwassenen en banken lokken klanten door hogere rentepercentages dan hun concurrenten. 
  • Hoogte van het spaarbedrag. Hoe meer geld je spaart, hoe meer geld de banken kunnen uitlenen, en hoe meer winst ze maken. Je krijgt daarom meer rente naarmate het spaarbedrag hoger is.
  • Looptijd. Dagelijks opvraagbare spaarrekening kun je elk moment geld opnemen, geen opnamekosten, lage rente, rentepercentage kan veranderen. Spaardeposito’s hebben een hogere vaste rente, met opnamekosten of boete als je je geld opneemt. Termijndeposito’s geld voor bepaalde periode vastzetten, helemaal niet opnemen tijdens looptijd.
  • Spaarloon en levensloop. Spaarloonregeling werkgever sluit contract met bank, elk maand ingehouden spaarloon storten bij bank, opnemen na 4 jaar plus rente, spaarbedrag van brutoloon afgetrokken -> minder premies en belasting. Levensloopregeling deel van je loon sparen voor periode van onbetaald verlof.
  • Milieusparen. Spaargeld uitgeleend aan bedrijven en organisaties die rekening houden met natuur en milieu, belastingvoordeel.
  • Lijfrentesparen. Eenmalig of jaarlijks een vast bedrag storten op een depositorekening bij een bank, tussentijds geen geld opnemen, afspreken wanneer dit bedrag inclusief rente wordt uitbetaald, meestal maandelijks bovenop AOW en pensioen, loopt door zolang als men leeft, voor bepaalde duur of na dood naar nabestaanden.
  • Spaarrisico en depositogarantiestelsel. Risico voor spaarders dat rentepercentage lager is dan inflatiepercentage->koopkracht neemt af, bank kan failliet gaan, in Nederland het wettelijke depositogarantiestelsel: DNB garandeert per persoon per bank uitbetaling van een deel van het spaargeld als bank failliet gaat (€100.000). De regeling geldt voor betaalrekeningen, spaarrekeningen en bijzondere spaarrekeningen, het moet gaan om in Nederland gevestigde banken die een vergunning hebben van DNB, DNB schiet uitbetaling voor en slaat het betaalde bedrag om over de deelnemende banken, andere banken draaien dus op voor de kosten. Grote spaarders moeten geld over meerdere banken spreiden.

Par. 2.3 Beleggen

Aandelen

Door aandelen te kopen word je als belegger mede-eigenaar (aandeelhouder) van een bedrijf.  Bedrijven geven aandelen uit om hun investeringen te financieren. Aandelenvermogen is voor de onderneming eigen vermogen. Voor de aandeelhouders is het aandelenvermogen een risicodragende belegging. Bij winst krijgen ze een winstuitkering (dividend), bij faillissement zijn ze hun ingebrachte vermogen geheel of gedeeltelijk kwijt.  Aandelen hebben een nominale waarde. Nadat aandelen zijn uitgegeven, kunnen ze worden doorverkocht, die prijs verschilt meestal van de nominale waarde (beurskoers). Aandelen van nv's via de bank, aandelen van bv's niet vrij verhandelbaar. Koersen komen tot stand door vraag en aanbod -> de vraag naar aandelen stijgt als de winstverwachting van bedrijven toeneemt -> waar veel vraag naar is, stijgt de koers. Als je aandeel meer waard wordt, en je verkoopt het, dan maak je winst (koerswinst). Hierover hoef je geen belasting te betalen. Speculanten: mensen die aandelen tegen een lage koers proberen te kopen en later tegen een hogere koers weer proberen te verkopen. Aandelenarbitrage: profiteren van koersverschillen op internationale beurzen (een aandeel kopen in New York, en in Amsterdam verkopen). Beleggen doe je hoofdzakelijk voor de verwachte koerswinst, het dividendrendement is doorgaans niet bovenmatig hoog, enkele belangrijke gegevens voor beleggers zijn het dividendrendement en de koers-winstverhouding.

Opties

Een optie op aandelen geeft de houder het recht, gedurende een van tevoren vastgestelde termijn een bepaald aantal aandelen tegen een overeengekomen prijs te kopen (callopties), dan wel te verkopen (putopties). Opties zijn derivaten (van aandelen afgeleide effecten). Verschil tussen opties en warrants is dat opties door de beurs worden aangeboden en warrants worden uitgegeven door een onderneming. Beleggen heeft risico's, als bedrijf failliet gaat al je belegde geld verloren, aandelen- en optiekoersen fors dalen, koersverlies.

Obligaties

Een obligatielening: een hoge, langlopende lening verdeeld in kleinere obligaties. Bedrijven en overheden geven obligaties uit om hun investeringen en tekorten te financieren. De obligatiehouder krijgt een vast interest- of rentepercentage (couponrente) dat wordt berekend over de nominale waarde. De prijs van obligaties (obligatiekoers=in %) kan afwijken van de nominale waarde. Koersschommelingen niet groot vanwege de vaststaande renteopbrengst, beleggersrisico kleiner. Beleggers kiezen voor obligaties omdat de rentevergoeding bij de bank te laag is, en het risico van een aandeel te hoog, krijgen geld terug als bedrijf failliet gaat, het is een risicomijdende belegging.

Berekening:

  • Obligatiekoers: beurswaarde obligatie/nominale waarde x 100
  • Beurswaarde: beurskoerspercentage x nominale waarde
  • Couponrendement:

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Berekening:

  • Obligatiekoers: beurswaarde obligatie/nominale waarde x 100
  • Beurswaarde: beurskoerspercentage x nominale waarde
  • Couponrendement:

(rentepercentage x nominale waarde)/(beurskoerspercentage x nominale waarde) x 100

  • Dividendpercentage: dividend/nominale waarde x 100%
  • Dividendrendement: dividend/beurskoers x 100%
  • Rendement op een aandeel: (koerswinst+dividend)/aankoopprijs x 100%

Al bij de emissie (uitgifte) weet je wanneer en hoe de lening wordt afgelost, bulletlening (na 2, 5, 10 of 20 jaar) of door uitloting (geloot welke obligaties worden afgelost). Staatslening: obligaties die de staat uitgeeft. Pandbrieven: obligaties die zijn uitgegeven door hypotheekbanken. Converteerbare obligaties: de bezitter heeft het recht zijn obligatie na een zekere periode om te zetten naar aandelen, je wordt van schuldeiser mede-eigenaar. Asymmetrische informatie: de marktdeelnemers zijn niet gelijkelijk geïnformeerd.

Par. 2.4 Lenen en rente

Bij lenen koop je nu goederen met geleend geld om die pas in de toekomst te betalen. Behalve dat je de lening (krediet) moet aflossen, moet je ook rente betalen, dit beperkt je toekomstige bestedingen.

Leenmotieven:

  • Lenen voor de aanschaf van (dure duurzame) goederen
  • Lenen om een tijdelijk tekort op te vangen
  • Lenen om calamiteiten (tegenslagen) op te vangen

Waarop letten bij een lening?:

  • Looptijd
  • Risico van de lening
  • Hoogte van het leenbedrag
  • Rentepercentage

Effectieve rente: het percentage, met inbegrip van de kosten (administratiekosten en/of afsluitkosten), dat je werkelijk betaalt over het geleende bedrag.

 Risico's, looptijd en onderpand

Hoe langer de looptijd, hoe meer risico de banken lopen-> hoger rentepercentage of eigen van een onderpand, als je lening niet kunt terugbetalen dient het onderpand om je schuld af te lossen. De hypotheekrente op langlopende leningen met een onroerende zaak als onderpand beduidend lager dan die van een kortlopende persoonlijke banklening zonder onderpand. Ook voor geldlener risico's, door te veel te lenen betalingsproblemen. De looptijd moet niet langer zijn, dan de verwachte levensduur van het product waarover je het geld hebt geleend. Anders ben je aan het aflossen als je het product niet eens meer bezit.

Maximaal leenbedrag hangt af van:

  • De hoogte van je inkomen in verhouding tot je maandelijkse lasten
  • Het aantal andere leningen dat je hebt uitstaan
  • De hoogte van het rentepercentage

 

Nominale en reële leenrente

Nominale effectieve interest: de door je bank in rekening gebrachte effectieve rente over je geleende bedrag. De reële rente is lager dan de nominale rente.

Berekening:

  • Reële rente-index: nominale effectieve rente-index/prijsindex x 100

 

Par. 2.5 Leenvormen

Consumptieve kredieten: leningen zonder onderpand aan consumenten.

  • Persoonlijke lening: elke maand vast bedrag aan rente en aflossing betalen, hoogte van inkomen bepalend voor hoogte leenbedrag. Hoe langer de aflossingstijd, hoe lager het maandbedrag, maar hoe hoger het bedrag dat je aan rente betaalt.
  • Doorlopend krediet: met de bank afspreken tot welk bedrag je rood mag staan, zelf bepalen wanneer en hoeveel je opneemt, als je leent moet je maandelijks een vast bedrag aan rente en aflossing betalen, afbetaald=stoppen maandelijkse betalingen, zodra je geld opneemt gaat het weer in.
  • Kopen of afbetaling: je betaalt bij aankoop een deel van het aankoopbedrag: de aanbetaling, de rest betaal je in termijnen. Je kan direct over het artikel beschikken, je hoeft niet te sparen, maar je betaalt wel veel meer dan bij een contante betaling.
  • Huurkoop: geen aanbetaling, de winkelier blijft eigenaar tot laatste termijn betaald is, winkelier kan product terugvorderen als er niet wordt betaald.

Hypothecaire lening: lening met als onderpand een onroerende zaak zoals een woonhuis of grond, vaak een lange looptijd,

REACTIES

F.

F.

Ik zou bij de eerste 2 berekeningen er nog bij zetten dat

n = het aantal jaren daterrente is ontvangen

p= perunage = percentage uitgedrukt in een getal (voorbeelden: 2,5% = 0,025 en 4% = 0,04)

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.