Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Arbeidsmarkt

Beoordeling 1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 981 woorden
  • 20 mei 2015
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 1
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Consumenten zijn de vragende partij. Zij zijn de vragers naar goederen en diensten.

De fabrikanten zijn de aanbieders van goederen en diensten, de andere partij.

Al die goederen en diensten gaan van de aanbiedende marktpartij over in de handen van de vragende marktpartij.

Vroeger waren het meestal concrete markten. Daar komen de marktpartijen met elkaar oog in oog te staan.

Ook voor andere goederen en diensten die je koopt is er een markt. Er is vraag en aanbod, alleen zie je die niet. Het zijn abstracte markten.

Vragers willen spullen zo goedkoop mogelijk te pakken krijgen en aanbieders willen er meestal flink aan verdienen.

Consumenten zijn kopers, maar ook bedrijven zijn meestal naast aanbieders ook kopers.

We spreken af dat in het vervolg de vragende partij met ‘CONSUMENTEN’ wordt aangeduid. Zij vragen goederen en diensten om hun wensen te realiseren.

Economen vatten alle koopmotieven en koopredenen samen onder vier verschillende zogeheten VRAAGFACTOREN:

  • De prijs van het goed
  • Het (besteedbaar) inkomen
  • De prijzen van andere goederen
  • De voorkeuren van de koper (alle andere factoren dan de eerste drie)
  • Het aantal kopers

We gaan nu op zoek naar hoe consumenten en kopers in het algemeen zich in hun koopgedrag laten leiden door de prijs en de prijsverandering van het goed. We letten nu niet op de andere vraagfactoren en stellen dat deze niet veranderen. Economen noemen dit het toepassen van de ‘ceteris paribus clausule’. Ceteris paribus is Latijn en betekent: ‘’overige factoren blijven constant’’. Het valt immers niet te onderzoeken hoe consumenten op prijsveranderingen reageren als alles tegelijk verandert.

OMZET X PRIJS = AFZET

Met de BETALINGSBEREIDHEID bedoelen we wat een consument maximaal zou willen betalen voor een product. Als we alle consumenten bij elkaar voegen zien we de totale vraag en hebben we het over het COLLECTIEVE VRAAGGEDRAG en de COLLECTIEVE VRAAGLIJN.

Het CONSUMENTENSURPLUS is het totale verschil tussen wat consumenten voor goederen bereid zijn te betalen, de betalingsbereidheid, en de werkelijke prijs die ze moeten betalen.

Opp. Van een driehoek:                          BASIS X HOOGTE : 2

Naast de prijzen van goederen worden kopers bij hun aankoop ook beïnvloed door de hoogte van hun (besteedbaar) inkomen. Om te weten of kopers meer of minder gaan kopen wanneer hun inkomen verandert, moeten we nu alle andere vraagfactoren niet laten veranderen (ceteris paribus). Dus nu ook de prijs van de goederen niet meer.

Bij een inkomensstijging gaan consumenten bij dezelfde prijzen doorgaans dus meer goederen en diensten kopen. Maar dat gebeurt niet bij het kopen van alle goderen en diensten even sterk.

Dergelijke goederen worden INFERIEURE GOEDEREN genoemd. Niet omdat ze van slechte kwaliteit zijn (en dat de maden uit het gehakt kruipen), maar gewoon omdat er MINDER van gekocht wordt als het inkomen stijgt. Ze worden lager gewaardeerd dan andere goederen.

Dan zijn er nog de twee andere vraagfactoren, waardoor de vraag naar goederen kan veranderen. Daar zijn het vraagfactoren voor. Net als bij een inkomensverandering kunnen ook DE PRIJZEN VAN ANDERE GOEDEREN en DE VOORKEUREN van consumenten de collectieve vraagcurve naar links (minder kopen) of naar rechts (meer kopen) doen opschuiven.

De collectieve vraagcurve laat de betalingsbereidheid van een groep consumenten zien. Want de curve geeft het verband weer tussen de prijs van een goed of dienst en hoeveel ervan door consumenten zal worden gevraagd.

De vraagcurve laat zien dat bij een prijsstijging er consumenten zullen afhaken en minder zullen kopen en dat consumenten zich bij een prijsdaling precies andersom gedragen.

Bij een inkomensstijging verschuift de vraagcurve naar rechts, bij een inkomensdaling naar links.

Prijsgevoeligheid geeft aan hoe sterk consumenten reageren op prijsveranderingen van goederen.

Naast beleidsmakers, doen vooral ook VERKOPERS en DE BEDRIJVEN er alles aan om te weten te komen hoe prijsgevoelig hun klanten zijn. Ze doen bijv. consumentenonderzoek door middel van (telefonische) enquêtes, meten de verkoop in een filiaal waar ze de prijzen veranderen en kijken wat er gebeurt, etc.

Economen spreken van een prijsinelastische vraag als de kopers amper op een prijsverandering van goederen of diensten reageren en zich nauwelijks anders gaan gedragen. Is er wel sprake van een sterke reactie van de vragers op een prijsverandering dan spreken we van een prijselastische vraag.

De mate waarin en dus de felheid waarmee kopers op prijsveranderingen reageren, geven economen met een GETAL weer. Hoe DICHTER dat getal bij 0 zit hoe PRIJSINELASTISCHER de vraag. En dus HOE GROTER het getal hoe PRIJSELASITSCHER de vraag. De afspraak is dat goederen met een prijselasticiteit kleiner dan 1

prijsinelastisch zijn en groter dan 1 prijselastisch.

SUBSTITUTIEGOEDEREN zijn goederen die je door andere kunt vervangen om dezelfde koop wens in vervulling te laten gaan. Hoe beter substitutiegoederen elkaar kunnen vervangen des te hoger is de elasticiteit.

Bij COMPLEMENTAIRE GOEDEREN moet je bij het kopen ervan rekening houden met wat sommige andere goederen kosten.

ONDERNEMERS zijn er meestal op uit zoveel mogelijk geld in de pocket te krijgen, want meer omzet betekent vaak een hogere winst.

Bij een inkomensstijging worden van bijna alle goederen of diensten meer gekocht. En andersom: bij een inkomensdaling wordt er van bijna alle goederen minder aangeschaft. De inkomenselasticiteit van vrijwel alle goederen en diensten is daarom positief; er staat een + teken voor het getal.

Bekend is al dat goederen of diensten waarvan minder wordt gekocht bij een inkomensstijging, INFERIEURE GOEDEREN worden genoemd. De inkomenselasticiteit van inferieure goederen is daarom negatief.

Van NORMALE GOEDEREN wordt meer gekocht bij een prijsdaling ervan en bij een inkomensstijging. Het zijn primaire goederen als de relatieve vraag naar het goed minder stijgt dan de stijging van het inkomen. De inkomenselasticiteit is positief, maar kleiner dan 1. En bij LUXE GOEDEREN gaat er procentueel of relatief meer van de hand dan de inkomensstijging. Het zijn inkomens elastische goederen. De inkomenselasticiteit is positief en groter dan 1.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Van NORMALE GOEDEREN wordt meer gekocht bij een prijsdaling ervan en bij een inkomensstijging. Het zijn primaire goederen als de relatieve vraag naar het goed minder stijgt dan de stijging van het inkomen. De inkomenselasticiteit is positief, maar kleiner dan 1. En bij LUXE GOEDEREN gaat er procentueel of relatief meer van de hand dan de inkomensstijging. Het zijn inkomens elastische goederen. De inkomenselasticiteit is positief en groter dan 1.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.