Arbeidsmarkt
1: Het Aanbod van Arbeid
Het aanbod bestaat uit alle mensen tussen de 15 en 64 jaar die willen, kunnen en mogen werken. Zij bieden hun arbeidskracht aan op de arbeidsmarkt. Een ander woord voor het aanbod van arbeid is beroepsbevolking. Het aanbod van arbeid bestaat uit de mensen die op zoek zijn naar een baan, werknemers (degene die al een baan hebben) en de zelfstandigen (het bedrijf). Werkloos ben je pas officieel als je staat ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
Het percentage van de beroepsgeschikte bevolking dat tot de beroepsbevolking hoort noemen we de participatiegraad, ook wel deelnemerspercentage. We kunnen dit als volgt berekenen:
Deelnemerspercentage = beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking *100%
De bevolking in Nederland groeit elk jaar. De oorzaak hiervan is de demografische groei: er komen steeds meer mensen in Nederland. Een demografische factor is bijvoorbeeld de bevolkingssamenstelling: het arbeidsaanbod groeit bijvoorbeeld doordat er meer mensen komen in de beroepsgeschikte leeftijd.
Als het goed gaat met de economie heeft dit een aanzuigeffect. Er is veel werk en mensen worden aangetrokken om een poging te wagen, ze bieden zich aan op de arbeidsmarkt. Er is veel kans op werk. Als het slecht gaat met de economie is er weinig werk en zal een ontmoedigingseffect plaatsvinden. Het aanbod van de arbeid loopt terug. Mensen bieden zich dan niet meer aan, terwijl ze misschien wel zouden willen werken.
De vraag naar arbeid wordt gevormd door bedrijven, de overheid en de werkgevers. Maar bij de vraag naar arbeid horen ook de zelfstandigen en de openstaande vacatures. De totale vraag naar arbeid bestaat dus uit werknemers, zelfstandigen en de openstaande vacatures.
Wanneer mensen bij elkaar bijvoorbeeld op een banenmarkt kunnen we spreken van een concrete markt: men ontmoet elkaar daadwerkelijk. De vragers en aanbieders ontmoeten elkaar. De arbeidsmarkt in Nederland is een voorbeeld van een abstracte markt. Deze markten omvatten het gehele vraag en aanbod zonder dat er ontmoetingen plaatsvinden.
Banen kunnen worden uitgedrukt in personen of arbeidsjaren. Een volledige baan van 38 uur per week noemen we een arbeidsjaar. De werkgelegenheid in personen is dus groter als die in arbeidsjaren, sommige mensen hebben een deeltijd baan. De deeltijdfactor geeft aan hoe groot een deeltijdbaan is, ten opzichte van een volledige baan. Iemand die dus 19 uur werkt heeft een deeltijdfactor van 50%.
Behalve de omvang van de werkgelegenheid wordt er op de arbeidsmarkt ook bepaalt hoe hoog het loon is. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod spreken we van een krappe arbeidsmarkt. Het loon zal stijgen. Maar als er meer aanbod is dan vraag spreken we van een ruime arbeidsmarkt, de lonen zullen dalen. De arbeidsmarkt zelf kan natuurlijk ook nog opgesplitst worden in deelmarkten, bijvoorbeeld: onderwijzers, loodgieters etc.
3. De strijd om Poen
Inflatie=stijging van het algemene prijspeil (hoeveel de producten per jaar stijgen).
Prijscompensatie= Een loonstijging die bedoelt is om het effect van de inflatie teniet te doen,
dit is dan procentueel gelijk aan de inflatie. Doel: koopkracht op peil houden.
Door:
• Mechanisering (machines) /automatisering (computers/robots)
• Arbeidsverdeling / specialisering
• Scholing (werknemers kunnen zo in een bep. Tijd meer produceren.
Ontstaat er Stijging arbeidsproductiviteit= de stijging van de producten van de gemiddelde werknemer in een bep. Tijd. Zo stijgen opbrengsten per werknemer. Werknemers: meer loon= initiële loonstijging= naar aanleiding van een stijging van de arbeidsproductiviteit (CAO), deze is blijvend. Maar ze doen de gemiddelde landelijke stijging arb. Prod. Zo voor iedereen gelijk.
4 sectoren:
• Primair (landbouw, jacht bosbouw, visserij)
• Secundair (industrie)
• Tertiaire (commerciële dienstverlening)
• Quartaire (niet commerciele dienstverlening, b.v. onderwijs/zorgsector)
Bij de laatste kan je niet makkelijk automatiseren/mechaniseren maar bij de andere wel.
Incidentele loonstijging=loonstijging door bijvoorbeeld promotie, sommige in CAO, sommige niet.
Wanneer je, per product, een stijging van loonkosten hebt kan het bedrijf 4dingen doen:
• Prijzen verhogen
• Productie verplaatsen naar lagere loon- landen
• Mensen vervangen door machines
• Minder snel uitbreiden
Schema:
Loonkosten p. prod.↑→Prijzen↑→concurrentiepositie tov buitenland verslechterd→export↓import↑→productie↓ werkgelegenheid↓
Lonen nadeel voor werkgevers, maar ook voordeel, Schema:
Loon stijgt sneller dan prijs→koopkracht werknemers↑→consumptie↑→bestedingen↑→productie↑→werkgelegenheid↑
Prijscompensatie en initiële loonstijging hoeven niet ten koste te gaan van de winst. Door hogere prijzen en stijging van de arb. Prod. Stijgt namelijk de omzet van een bedrijf, dus bedrijf ruimte voor loonsverhoging.
Arb. Prod. Stijgt sneller dan loon →loonkosten per eenheid product↓ruimte voor prijsdaling.
Omgekeerd kan ook.
4. Wie doet het werk?
Schema:
Productie/afzet
Werkgelegenheid/werknemers * Arbeidsproductiviteit
Innovatie= het vernieuwen van producten en productieprocessen(bv lp=nu vervangen door cd)
Korte termijn werkeloosheid, lange termijn groeit werkgelegenheid in andere bedrijfstakken.
Investeren= het kopen van kapitaal(goederen) (machines, gebouwen, computers enz.) door bedrijven. Consumeren= gezin(consument) koopt goederen of diensten.
Bedrijven keus tussen machines en werknemers, hangt af van arbeidskosten en kapitaalkosten.
Bij substitutie (vervanging) van arbeid door kapitaal wordt productie kapitaalintensiever.
2 investeringen
• Diepte inverstering= bedrijf koopt machines van betere kwaliteit, arb. Prod. ↑
• Breedte investering, bedrijf koopt machines van dezelfde kwaliteit, arb prod blijft gelijk. Kan vervanging zijn of er worden machines bijgekocht
Schaalvoordelen=de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt. Deze treden bijvoorbeeld op als met een machine meer producten gemaakt worden, de kosten van de machine kunnen dan over meer producten verdeeld worden.
Als de lonen te duur worden kunnen de bedrijven hun productie ook naar het buitenland verplaatsen. Kan op 2 manieren, een ervan is:
Het sluiten van vestiging in nl en in het buitenland er tegelijkertijd 1 openen, komt vooral voor bij multinationals=bedrijf met productievestigingen in diverse landen.
Kan ook dat bedrijven in nl weggeconcurreerd worden door bedrijven in lage lonen landen.
Heeft te maken met concurrentiepositie tov het buitenland. Concurrentiepositie=het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten. Je hebt concurrentiepositie voor een bedrijf of voor een heel land. Het belangrijkste hierin is de prijs, wie de laagste prijs kan vragen heeft het meeste voordeel. Belangrijk zijn ook: kwaliteit en infrastructuur.
Schema(4.9) zie ook hfst.3
Loonkosten p. prod.↑→Prijzen↑→concurrentiepositie tov buitenland verslechterd→export↓import↑→productie↓ werkgelegenheid↓
Lonen hebben ook voordelen.
Loon stijgt sneller dan prijs→koopkracht werknemers↑→consumptie↑→bestedingen↑→productie↑→werkgelegenheid↑
5. Werkloosheid
Definitie: Werkloos zijn mensen van 15 tot en met 64 jaar, die niet of minder dan 12 uur per week werken, en die werk zoeken voor minstens 12 uur per week, en die staan ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen, en die binnen 2 weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan voor ze is.
Mensen niet ingeschreven bij CWI=verborgen werklozen. Aanzuigeffect minder werklozen, ook minder verborgen werklozen, maar niet alle openstaande banen zijn dus voor de werklozen, maar ook een gedeelte gaat naar de verborgen werklozen.
Bij ontmoedigingseffect heb je dit andersom.
Verborgen werkgelegenheid= niet officieel b.v zwart of vrijwilligerswerk
Oorzaken werkloosheid
1. Frictiewerkloosheid, tijd tussen afstuderen+baan en tussen baan+baan
2. Seizoenswerkloosheid, b.v recreatie+agrarische sector
3. Kwalitatieve structuurwerkloosheid, vraag komt niet overeen met aanbod, of de woonplek en werkplek komt niet overeen.
4. Kwantitatieve structuurwerkloosheid, te weinig kapitaalgoederen tov van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Oorzaken
• Werknemers vervangen door machines (diepte inverstering)
• Reorganisatie (efficiënter werken met minder werknemers)
• Productiecapaciteit verplaatsen naar buitenland
• Winsten bedrijven↓ →geen geld om uit te bereiden
• Product wordt niet meer verkocht (bv lp’s verdwijnen komen cd’s)
• Producten te duur (bv je schoenen laten poetsen op straat/kledingreparatie)
5. Conjunctuurwerkloosheid, Effectieve vraag= totale vraag naar alle goederen en diensten van een land bij elkaar opgeteld. conjuncturele werkloosheid= effectieve vraag kleiner dan productiecapaciteit. Productiecapaciteit= maximale productie in een bepaalde periode, dit kan over bedrijf/land. bezettingsgraad= hoeveel procent er van de maximale productie gebruikt wordt. Bezettingsgraad= werkelijke productie/ productiecapaciteit* 100% consumenten te weinig geld→vraag↓→Koopkracht↓→afzet/productie↓werkgelegenheid↓
Schema’s
1. Lonen↑→loonkosten p prod. Voor bedrijven↑→prijzen↑→conurrentiepo. Tov buitenland↓→werkgelegenheid↓→afzet+productie↓→export↓
2. Lonen↑→loonkosten p prod. Voor bedrijven↑→winstgevendheid bedrijven↓→investeringen↓→werkgelegenheid↓
3. Lonen↑→kosten v. arbeid tov kapitaal↑→diepte investeringen↑→hoeveelheid arbeid tov kapitaal↓→ werkgelegenheid↓
4. Lonen↑→ loonkosten p prod. Voor bedrijven↑→verplaatsing productie naar (goedkoper)buitenland↑→werkgelegenheid↓
5. Loonstijging
Maatregelen tegen werkloosheden
1. conjunctuurwerkloosheid
• overheid gaat meer besteden (b.v aanleg wegen →afzet wegenbouw↑→werkgelegenheid↑
• belastingverlaging/ (b.v inversterings) subsidies, zo mensen meer te besteden
2. Kwalitatieve structuurwerkloosheid, arbeidsmobiliteit moet vergroot worden. Arbeidsmobiliteit wordt groter als het aanbod van arbeid zich aanpast aan veranderingen in de vraag naar arbeid.
• Arbeidsmob. tussen verschillende beroepen (omscholen of werk op ander niveau +aannemen) Dus overheid moet Omscholing gemakkelijker/goedkoper maken.
• Regionale arbeidsmob. mensen bereid om te reizen of verhuizen Overheid moet dus Verhuissubsidies+reiskostenvergoedingen maken.
• Arbeidsmob. Tussen werken en niet werken, wordt groter als niet -werkenden op zoek gaan naar baan.
3. Kwantitatieve structuurwerkloosheid
Verlagen loonkosten, hierdoor
Lagere prijzen, betere concurr, positie tov buitenland
Hogere winstgevendheid bedrijven dus bv uitbreiding
Minder aantrekkelijk mensen te vervangen door machines
Minder aantrekkelijk om productie te verplaatsen naar buitenland
Loonkosten=sociale premies werkgever, belasting en sociale premies werknemer en nettoloon.
Brutoloon=sociale premies werkgever en belasting en sociale premies werknemer.
Wig=belasting en sociale premies werknemer en nettoloon.
Verschillende manieren om loonkosten te beperken:
Verlagen bruto loon, maar willen werknemers meestal niet, want dan zouden ze minder geld krijgen, maar als ze gelijktijdig belasting verlagen, houden werknemers nettoloon nog steeds evenveel over en hoeven de werkgevers minder loon te betalen.
Andere mogelijkheden zijn:
• verschuivingen belastingen van arbeid naar kapitaal.
• innovatie bevorderen
• Arbeidstijdverkorting
4. Seizoens –en frictiewerkloosheid, weinig tegen te doen, bij seizoens kan je vervangend werk zoeken en bij frictie kan het minder worden door betere arbeidsbemiddeling
Overheid stimuleert dingen om werklozen ook een kans te geven
1. Deeltijd=werknemer die vast uur per week werkt, maar niet volledig, zo passen er meer mensen in een volledige baan, een arbeidsjaar.
2. Arbeidstijdverkorting(ATV) Hier daalt de arbeidstijd (hoelang een werknemer per week werkt). Dit geldt voor iedereen in die bedrijfstak. Hierbij stijgen de loonkosten per product (want personeel krijgt dan nog wel hetzelfde betaalt voor die maand terwijl ze minder werken) Je hebt ook bedrijfstijd (=hoeveel uren per week een bedrijf draait) als deze stijgt hoeft arbeidstijd niet te stijgen (bijvoorbeeld arbeidstijd wordt 4x9uur ipv 5x8uur, bedrijfstijd: 5x9uur ipv 5x8uur, zo werken mensen minder dagen per week maar wordt dat gewoon goed verdeelt) bedrijfstijd voordeel: machines draaien langer dus dalen machinekosten per product. Bij ATV stijgt de arbeidsprod. Volledige herbezetting= dat als voor al de uren die het personeel minder werkt nieuwe werknemers worden aangenomen.
3. Flexibilisering, hierbij ligt het aantal uren per week die de werknemer werkt niet vast (bijvoorbeeld oproepkracht). Doel=kosten arbeid↓, verschillende redenen voor:
• Vaste werknemers zijn duur(hoger loon en het werven is duur)
• Het aanpassen van personeelsbestand aan productieomvang gaat gemakkelijker
Door flexibilisering steeds meer verschillende arbeidsovereenkomsten
• Vast dienstverband, de vaste banen, duurt vaak het hele arbeidsleven
• Dienstverband voor een bepaalde tijd, bijvoorbeeld 1jaar
• Uitzendkrachten, via arbeidsbureau, de duur ligt niet vast.
Uitzendbureau is een commerciële organisatie die bemiddelt in tijdelijk werk. Bedrijven gaan hier naartoe en betalen hen, het uitzendbureau betaald dan de werknemer.
1: Het Aanbod van Arbeid
Het aanbod bestaat uit alle mensen tussen de 15 en 64 jaar die willen, kunnen en mogen werken. Zij bieden hun arbeidskracht aan op de arbeidsmarkt. Een ander woord voor het aanbod van arbeid is beroepsbevolking. Het aanbod van arbeid bestaat uit de mensen die op zoek zijn naar een baan, werknemers (degene die al een baan hebben) en de zelfstandigen (het bedrijf). Werkloos ben je pas officieel als je staat ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).
Het percentage van de beroepsgeschikte bevolking dat tot de beroepsbevolking hoort noemen we de participatiegraad, ook wel deelnemerspercentage. We kunnen dit als volgt berekenen:
De bevolking in Nederland groeit elk jaar. De oorzaak hiervan is de demografische groei: er komen steeds meer mensen in Nederland. Een demografische factor is bijvoorbeeld de bevolkingssamenstelling: het arbeidsaanbod groeit bijvoorbeeld doordat er meer mensen komen in de beroepsgeschikte leeftijd.
Als het goed gaat met de economie heeft dit een aanzuigeffect. Er is veel werk en mensen worden aangetrokken om een poging te wagen, ze bieden zich aan op de arbeidsmarkt. Er is veel kans op werk. Als het slecht gaat met de economie is er weinig werk en zal een ontmoedigingseffect plaatsvinden. Het aanbod van de arbeid loopt terug. Mensen bieden zich dan niet meer aan, terwijl ze misschien wel zouden willen werken.
De vraag naar arbeid wordt gevormd door bedrijven, de overheid en de werkgevers. Maar bij de vraag naar arbeid horen ook de zelfstandigen en de openstaande vacatures. De totale vraag naar arbeid bestaat dus uit werknemers, zelfstandigen en de openstaande vacatures.
Wanneer mensen bij elkaar bijvoorbeeld op een banenmarkt kunnen we spreken van een concrete markt: men ontmoet elkaar daadwerkelijk. De vragers en aanbieders ontmoeten elkaar. De arbeidsmarkt in Nederland is een voorbeeld van een abstracte markt. Deze markten omvatten het gehele vraag en aanbod zonder dat er ontmoetingen plaatsvinden.
Banen kunnen worden uitgedrukt in personen of arbeidsjaren. Een volledige baan van 38 uur per week noemen we een arbeidsjaar. De werkgelegenheid in personen is dus groter als die in arbeidsjaren, sommige mensen hebben een deeltijd baan. De deeltijdfactor geeft aan hoe groot een deeltijdbaan is, ten opzichte van een volledige baan. Iemand die dus 19 uur werkt heeft een deeltijdfactor van 50%.
Behalve de omvang van de werkgelegenheid wordt er op de arbeidsmarkt ook bepaalt hoe hoog het loon is. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod spreken we van een krappe arbeidsmarkt. Het loon zal stijgen. Maar als er meer aanbod is dan vraag spreken we van een ruime arbeidsmarkt, de lonen zullen dalen. De arbeidsmarkt zelf kan natuurlijk ook nog opgesplitst worden in deelmarkten, bijvoorbeeld: onderwijzers, loodgieters etc.
3. De strijd om Poen
Inflatie=stijging van het algemene prijspeil (hoeveel de producten per jaar stijgen).
Prijscompensatie= Een loonstijging die bedoelt is om het effect van de inflatie teniet te doen,
dit is dan procentueel gelijk aan de inflatie. Doel: koopkracht op peil houden.
Door:
• Mechanisering (machines) /automatisering (computers/robots)
• Arbeidsverdeling / specialisering
• Scholing (werknemers kunnen zo in een bep. Tijd meer produceren.
Ontstaat er Stijging arbeidsproductiviteit= de stijging van de producten van de gemiddelde werknemer in een bep. Tijd. Zo stijgen opbrengsten per werknemer. Werknemers: meer loon= initiële loonstijging= naar aanleiding van een stijging van de arbeidsproductiviteit (CAO), deze is blijvend. Maar ze doen de gemiddelde landelijke stijging arb. Prod. Zo voor iedereen gelijk.
• Primair (landbouw, jacht bosbouw, visserij)
• Secundair (industrie)
• Tertiaire (commerciële dienstverlening)
• Quartaire (niet commerciele dienstverlening, b.v. onderwijs/zorgsector)
Bij de laatste kan je niet makkelijk automatiseren/mechaniseren maar bij de andere wel.
Incidentele loonstijging=loonstijging door bijvoorbeeld promotie, sommige in CAO, sommige niet.
Wanneer je, per product, een stijging van loonkosten hebt kan het bedrijf 4dingen doen:
• Prijzen verhogen
• Productie verplaatsen naar lagere loon- landen
• Mensen vervangen door machines
• Minder snel uitbreiden
Schema:
Loonkosten p. prod.↑→Prijzen↑→concurrentiepositie tov buitenland verslechterd→export↓import↑→productie↓ werkgelegenheid↓
Lonen nadeel voor werkgevers, maar ook voordeel, Schema:
Loon stijgt sneller dan prijs→koopkracht werknemers↑→consumptie↑→bestedingen↑→productie↑→werkgelegenheid↑
Arb. Prod. Stijgt sneller dan loon →loonkosten per eenheid product↓ruimte voor prijsdaling.
Omgekeerd kan ook.
4. Wie doet het werk?
Schema:
Productie/afzet
Werkgelegenheid/werknemers * Arbeidsproductiviteit
Innovatie= het vernieuwen van producten en productieprocessen(bv lp=nu vervangen door cd)
Korte termijn werkeloosheid, lange termijn groeit werkgelegenheid in andere bedrijfstakken.
Investeren= het kopen van kapitaal(goederen) (machines, gebouwen, computers enz.) door bedrijven. Consumeren= gezin(consument) koopt goederen of diensten.
Bedrijven keus tussen machines en werknemers, hangt af van arbeidskosten en kapitaalkosten.
Bij substitutie (vervanging) van arbeid door kapitaal wordt productie kapitaalintensiever.
• Diepte inverstering= bedrijf koopt machines van betere kwaliteit, arb. Prod. ↑
• Breedte investering, bedrijf koopt machines van dezelfde kwaliteit, arb prod blijft gelijk. Kan vervanging zijn of er worden machines bijgekocht
Schaalvoordelen=de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt. Deze treden bijvoorbeeld op als met een machine meer producten gemaakt worden, de kosten van de machine kunnen dan over meer producten verdeeld worden.
Als de lonen te duur worden kunnen de bedrijven hun productie ook naar het buitenland verplaatsen. Kan op 2 manieren, een ervan is:
Het sluiten van vestiging in nl en in het buitenland er tegelijkertijd 1 openen, komt vooral voor bij multinationals=bedrijf met productievestigingen in diverse landen.
Kan ook dat bedrijven in nl weggeconcurreerd worden door bedrijven in lage lonen landen.
Heeft te maken met concurrentiepositie tov het buitenland. Concurrentiepositie=het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten. Je hebt concurrentiepositie voor een bedrijf of voor een heel land. Het belangrijkste hierin is de prijs, wie de laagste prijs kan vragen heeft het meeste voordeel. Belangrijk zijn ook: kwaliteit en infrastructuur.
Schema(4.9) zie ook hfst.3
Loonkosten p. prod.↑→Prijzen↑→concurrentiepositie tov buitenland verslechterd→export↓import↑→productie↓ werkgelegenheid↓
Lonen hebben ook voordelen.
5. Werkloosheid
Definitie: Werkloos zijn mensen van 15 tot en met 64 jaar, die niet of minder dan 12 uur per week werken, en die werk zoeken voor minstens 12 uur per week, en die staan ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen, en die binnen 2 weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan voor ze is.
Mensen niet ingeschreven bij CWI=verborgen werklozen. Aanzuigeffect minder werklozen, ook minder verborgen werklozen, maar niet alle openstaande banen zijn dus voor de werklozen, maar ook een gedeelte gaat naar de verborgen werklozen.
Bij ontmoedigingseffect heb je dit andersom.
Verborgen werkgelegenheid= niet officieel b.v zwart of vrijwilligerswerk
Oorzaken werkloosheid
1. Frictiewerkloosheid, tijd tussen afstuderen+baan en tussen baan+baan
2. Seizoenswerkloosheid, b.v recreatie+agrarische sector
3. Kwalitatieve structuurwerkloosheid, vraag komt niet overeen met aanbod, of de woonplek en werkplek komt niet overeen.
4. Kwantitatieve structuurwerkloosheid, te weinig kapitaalgoederen tov van de aangeboden hoeveelheid arbeid. Oorzaken
• Werknemers vervangen door machines (diepte inverstering)
• Reorganisatie (efficiënter werken met minder werknemers)
• Winsten bedrijven↓ →geen geld om uit te bereiden
• Product wordt niet meer verkocht (bv lp’s verdwijnen komen cd’s)
• Producten te duur (bv je schoenen laten poetsen op straat/kledingreparatie)
5. Conjunctuurwerkloosheid, Effectieve vraag= totale vraag naar alle goederen en diensten van een land bij elkaar opgeteld. conjuncturele werkloosheid= effectieve vraag kleiner dan productiecapaciteit. Productiecapaciteit= maximale productie in een bepaalde periode, dit kan over bedrijf/land. bezettingsgraad= hoeveel procent er van de maximale productie gebruikt wordt. Bezettingsgraad= werkelijke productie/ productiecapaciteit* 100% consumenten te weinig geld→vraag↓→Koopkracht↓→afzet/productie↓werkgelegenheid↓
Schema’s
1. Lonen↑→loonkosten p prod. Voor bedrijven↑→prijzen↑→conurrentiepo. Tov buitenland↓→werkgelegenheid↓→afzet+productie↓→export↓
2. Lonen↑→loonkosten p prod. Voor bedrijven↑→winstgevendheid bedrijven↓→investeringen↓→werkgelegenheid↓
3. Lonen↑→kosten v. arbeid tov kapitaal↑→diepte investeringen↑→hoeveelheid arbeid tov kapitaal↓→ werkgelegenheid↓
4. Lonen↑→ loonkosten p prod. Voor bedrijven↑→verplaatsing productie naar (goedkoper)buitenland↑→werkgelegenheid↓
5. Loonstijging
Maatregelen tegen werkloosheden
1. conjunctuurwerkloosheid
• belastingverlaging/ (b.v inversterings) subsidies, zo mensen meer te besteden
2. Kwalitatieve structuurwerkloosheid, arbeidsmobiliteit moet vergroot worden. Arbeidsmobiliteit wordt groter als het aanbod van arbeid zich aanpast aan veranderingen in de vraag naar arbeid.
• Arbeidsmob. tussen verschillende beroepen (omscholen of werk op ander niveau +aannemen) Dus overheid moet Omscholing gemakkelijker/goedkoper maken.
• Regionale arbeidsmob. mensen bereid om te reizen of verhuizen Overheid moet dus Verhuissubsidies+reiskostenvergoedingen maken.
• Arbeidsmob. Tussen werken en niet werken, wordt groter als niet -werkenden op zoek gaan naar baan.
3. Kwantitatieve structuurwerkloosheid
Verlagen loonkosten, hierdoor
Lagere prijzen, betere concurr, positie tov buitenland
Hogere winstgevendheid bedrijven dus bv uitbreiding
Minder aantrekkelijk mensen te vervangen door machines
Minder aantrekkelijk om productie te verplaatsen naar buitenland
Loonkosten=sociale premies werkgever, belasting en sociale premies werknemer en nettoloon.
Brutoloon=sociale premies werkgever en belasting en sociale premies werknemer.
Wig=belasting en sociale premies werknemer en nettoloon.
Verlagen bruto loon, maar willen werknemers meestal niet, want dan zouden ze minder geld krijgen, maar als ze gelijktijdig belasting verlagen, houden werknemers nettoloon nog steeds evenveel over en hoeven de werkgevers minder loon te betalen.
Andere mogelijkheden zijn:
• verschuivingen belastingen van arbeid naar kapitaal.
• innovatie bevorderen
• Arbeidstijdverkorting
4. Seizoens –en frictiewerkloosheid, weinig tegen te doen, bij seizoens kan je vervangend werk zoeken en bij frictie kan het minder worden door betere arbeidsbemiddeling
Overheid stimuleert dingen om werklozen ook een kans te geven
1. Deeltijd=werknemer die vast uur per week werkt, maar niet volledig, zo passen er meer mensen in een volledige baan, een arbeidsjaar.
2. Arbeidstijdverkorting(ATV) Hier daalt de arbeidstijd (hoelang een werknemer per week werkt). Dit geldt voor iedereen in die bedrijfstak. Hierbij stijgen de loonkosten per product (want personeel krijgt dan nog wel hetzelfde betaalt voor die maand terwijl ze minder werken) Je hebt ook bedrijfstijd (=hoeveel uren per week een bedrijf draait) als deze stijgt hoeft arbeidstijd niet te stijgen (bijvoorbeeld arbeidstijd wordt 4x9uur ipv 5x8uur, bedrijfstijd: 5x9uur ipv 5x8uur, zo werken mensen minder dagen per week maar wordt dat gewoon goed verdeelt) bedrijfstijd voordeel: machines draaien langer dus dalen machinekosten per product. Bij ATV stijgt de arbeidsprod. Volledige herbezetting= dat als voor al de uren die het personeel minder werkt nieuwe werknemers worden aangenomen.
3. Flexibilisering, hierbij ligt het aantal uren per week die de werknemer werkt niet vast (bijvoorbeeld oproepkracht). Doel=kosten arbeid↓, verschillende redenen voor:
• Het aanpassen van personeelsbestand aan productieomvang gaat gemakkelijker
Door flexibilisering steeds meer verschillende arbeidsovereenkomsten
• Vast dienstverband, de vaste banen, duurt vaak het hele arbeidsleven
• Dienstverband voor een bepaalde tijd, bijvoorbeeld 1jaar
• Uitzendkrachten, via arbeidsbureau, de duur ligt niet vast.
Uitzendbureau is een commerciële organisatie die bemiddelt in tijdelijk werk. Bedrijven gaan hier naartoe en betalen hen, het uitzendbureau betaald dan de werknemer.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden