Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Grammatica

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1141 woorden
  • 21 augustus 2008
  • 316 keer beoordeeld
Cijfer 6
316 keer beoordeeld

* Duits *

Uitspraak

̒̒̒ ̒ Umlaut ̕ ̕  Komt voor bij de letters in AUTO
a -> a / aa
ä -> e / ee
o -> o / oo
ö -> eu
u -> oe
ü -> uu

Grammatica

Stap I -> ontleden Stap III -> M –V – O – MV
Stap II -> naamval bepalen Stap IV -> Schema toepassen
Stap I -> ontleden

1. Persoonsvorm + Gezegde ( alle werkwoorden ) zoeken.
2. Onderwerp zoeken -> wie/wat + persoonsvorm/gezegde (1e)
3. Lijdend voorwerp zoeken ->wie/wat + persoonsvorm + onderwerp(4e)

4. meewerkend voorwerp zoeken -> hier kun je aan of voor voor zetten (3e)

voorbeeld-> De moeder geeft het kind nieuwe schoenen.
Pv = geeft
Ondw. = de moeder
Lijdend vw = nieuwe schoenen
Meew. Vw = ( aan ) het kind

Stap II -> naamval bepalen

1e naamval  - onderwerp of naamwoordelijkerest, naamwoordelijkerest vind je alléén bij koppel werkwoorden: Sein, bleiben of Werden.
Ook bij aan gesproken personen.

Voorbeeld Meine Mutter ist / wird Lehrerin.
Ondw. = Meine Mutter ( 1e )
Pv = ist / wird
Naamw. Rest = Lehrerin ( 1e )

2e naamval  - wanneer van tussen 2 zelfstandige naamwoorden in staat is er sprake van een 2e naamval.

Voorbeeld Het dak van het huis -> Das Dach des Hauses
Voorbeeld De fiets van mijn vader -> Das Fahrrad meines Vater


- De 2e naamval komt ook na bepaalde voorzetsels ( hoef niet uit het hoofd )
- trotz = ondanks
- wegen = vanwegen
- während = tijdens
- innerhalb= binnen
- auβerhalb = buiten
- statt = in plaats van
- infolge = als gevolg van

3e naamval  - wanneer het een meewerkend voorwerp is, en na de voorzetsels->
• mit .
• nach
• bei..
• seit.
• Von
• Zu/
• Aus
en na de werkwoorden ->
- Begegnen = ontmoeten
- Danken = bedanken
- Folgen = volgen
- Gefallen = bevallen
- Glauben = geloven
- Gehören = toebehoren
- Gratulieren = feliciteren
- Helfen = helpen
- Kondolieren = condoleren

4e naamval  - wanneer het een lijdend voorwerp is, en na de voorzetsels->
• Durch ;

• Für;;;;
• Ohne;;
• Um;;;;
• Bis;;;;;
• Gegen;
• Entlang

- ook na een tijdsbepaling -> Jeden Tag, Vorige Woche
- en na de werkwoorden->
- bitten = vragen, verzoeken…
- fragen = vragen, informeren
- Es gibt = er is, er zijn………..

voorzetsel waarbij 3e of 4e naamval komt

- an
- auf
- hinter
- neben
- in
- über
- unter
- vor
- zwischen

hierbij stel je jezelf de vragen-> Wo?(3e) Wann?(3e) Wohin?(4e)

Als de vraag Wo? Of Wohin? Niet bruikbaar is krijgen auf & über 4e nv, de rest 3e nv.

* Het persoonlijk voornaamwoord *


1e naamval   3e naamval    4e naamval

Ik       ich                  mir                mich
Jij       du                  dir                 dich
Hij      er                   ihm                ihn
Zij      sie                  ihr                 sie
Het    es                   ihm                es
Wij    wir                  uns                uns
Jullie  irh                  euch              euch
Zij      sie                 ihnen              sie
U        Sie                Ihnen              Sie

* Het bezittelijk voornaamwoord *


mijn- mein-
jouw- dein-
zijn- sein-
haar- ihr-
zijn- sein-
onze- unser-
jullie- euer-
hun- ihr-
uw- Ihr-

* Het bijvoegelijk voornaamwoord *


Bepalend welke uitgaan een bijv. naamwoord krijgt zijn
• er staat een woord voor uit de der-grupe

Der – Gruppe dies-, jen-, jed-, manch-, solch-, welch-, all-, sämtlich

Mannelijk                     Vrouwelijk            Onzijdig                 Meervoud
1 Der gute Mann             Die gute Frau       Das gute Kind        Die guten Leute
2 Des guten Mannes       Der guten Frau    Des guten Kindes   Der guten Leute
3 Dem guten Mann          Der guten Frau    Dem guten Kind      Den guten Leuten
4 Den guten Mann           Die gute Frau       Das gute Kind        Die guten Leute

Ein – Grupe kein-, mein-, dein-, sein-, ihr-, unser-, euer-, ihr-, Ihr
Mannelijk                    Vrouwelijk             Onzijdig                    Meervoud
1 Ein guter Mann            Eine gute Frau      Ein gutes Kind          Eine guten Leute
2 Eines guten Mannes    Einer guten Frau   Eines guten Kindes  Einer guten Leute
3 Einem guten Mann       Einer guten Frau   Einem guten Kind     Einen guten Leuten
4 Einen guten Mann       Eine gute Frau       Ein gutes Kind          Eine guten Leute

Niks – Grupe
Mannelijk          Vrouwelijk           Onzijdig         Meervoud

1 Guter Wein        Gute Milch           Gutes Bier      Gute Leute
2 Guten Weines   Guter Milch          Guten Bieres  Guter Leute
3 Gutem Wein      Guter Milch          Gutem Bier     Guten Leuten
4 Guten Wein       Gute Milch           Gutes Bier      Gute Leute

Werkwoorden

Werkwoorden kunnen we opsplitsen in 2 groepen->
1. regelmatige werkwoorden
2. onregelmatige werkwoorden

regelmatige werkwoorden->
1. sterk
2. zwak

onregelmatige werkwoorden->
1. haben
2. sein
3. werden
4. modalverben

haben-> hebben

tegenw. Tijd. Verledentijd gebiedende wijs voltooid deelwoord

ich habe             hatte       gehabt
du hast              hattest     habe!
er/sie/es hat      hatte

wir haben          hatten
ihr habt              hattet      habt!
sie/Sie haben     hatten     haben Sie!
sein-> zijn

tegenw. Tijd.    Verledentijd    gebiedende wijs   voltooid deelwoord
ich bin              war                                              gewesen
du bist              warst               sei!
er/sie/es ist      war
wir sind            waren
ihr seid             wart                 seid!
sie/Sie sind      waren               Seien Sie!

werden-> worden of zullen

tegenw. Tijd.    Verledentijd    konjunktiv    gebied. W.    volt. Dw.
werden zouden

ich werde          wurde            würde                                geworden
du wirst            wurdest          würdest        werde!
er/sie/es wird   wurde             würde
wir werden       wurden            würden
ihr werdet        wurdet             würdet         werdet!
sie/Sie werden wurden            würden         werden Sie!

modalverben->
• Dürfen -> mogen, toestemming hebben
• Können -> kunnen, in staat zijn
• Mögen -> zin hebben, lusten, houden van, iemand mogen (konjunktive= zou graag willen)
• Müssen -> logisch, noodzakelijk, vanzelfsprekend, voorschrift
• sollen -> moeten omdat: wil/ wens van een ander, twijfel
• wollen -> willen
• wissen -> weten

Dürfen -> mogen, toestemming hebben

tegenw. Tijd.     Verledentijd    voltooid deelwoord
ich darf               durfte             gedurft

du darfst            durftest
er/sie/es darf     durfte
wir dürfen          durften
ihr dürft             durftet
sie/Sie dürfen    durften

Können -> kunnen, in staat zijn

tegenw. Tijd.       Verledentijd       voltooid deelwoord
ich kann              konnte                gekonnt
du kannst           konntest
er/sie/es kann    konnte
wir können         konnten
ihr könnt             konntet
sie/Sie können    konnten

Mögen -> zin hebben, lusten, houden van, iemand mogen

(konjunktive= zou graag willen)

tegenw. Tijd.     Verledentijd     konjunktiv     volt. Deelw.
ich mag               mochte            möchte          gemocht
du magst           mochtest          möchtest
er/sie/es mag    mochte             möchte
wir mögen         mochten           möchten
ihr mögt            mochtet             möchtet
sie/Sie mögen   mochten            möchten

Müssen -> moeten omdat: logisch, noodzakelijk, vanzelfsprekend, voorschrift

tegenw. Tijd.       Verledentijd     voltooid deelwoord
ich muss              musste             gemusst
du musst             musstest

er/sie/es muss    musste
wir müssen         mussten
ihr müsst             musstet
sie/Sie müssen    mussten

sollen -> moeten omdat: wil/ wens van een ander, twijfel

tegenw. Tijd.      Verledentijd      voltooid deelwoord
ich soll                 sollte                gesollt
du sollst              solltest
er/sie/es soll       sollte
wir sollen            sollten
ihr sollt               solltet
sie/Sie sollen     sollten

wollen -> willen

tegenw. Tijd.         Verledentijd       voltooid deelwoord
ich will                   wollte                 gewollt

du willst                wolltest
er/sie/es will         wollte
wir wollen             wollten
ihr wollt                wolltet
sie/Sie wollen       wollten

wissen -> weten

tegenw. Tijd.          Verledentijd         voltooid deelwoord
ich weiß                 wusste                  gewusst
du weißt                wusstest
er/sie/es weiß       wusste
wir wissen            wussten
ihr wisst                wusstet
sie/Sie wissen      wussten


!!! VERLEDENTIJD + VOLTOOID DEELWOORD NOOIT EEN UMLAUT !!!

Wenn-> als/wanneer
Sowieso-> toch al
Doch-> toch
Nämlich-> namelijk
Dagegen-> daartegenover
Aber-> maar
Dann-> dan
Weil-> omdat
Außerdem-> bovendien
Also-> dus
Trotsdem-> ondanks
Darum-> daarom
Jedenfalls-> tenminste/in ieder geval
Sodern-> maar
Blöd-> stom
Doof-> stom
Spitze-> gaaf

Das -> lidwoord onzijdig
vb-> Das Haus

Das -> betrekkelijk voornaamwoord ( heeft altijd een naamval in de zin )
Vb-> das Haus, das ich gekauft habe, ist schön.

Das Haus = onderwerp
das = betrekkelijk voornaamwoord
ist = betrekkelijk voornaamwoord
ich gekauft habe = bijzin

Das Haus ist schön = hoofdzin

Dass of Daß -> voegwoord heeft geen naamval in de zin.
Vb-> ich denke dass ich morge komme.

REACTIES

K.

K.

Netjes hierh ebben we wat aan! kopieren plakken lettertyp 7 en uitprinten maar!

13 jaar geleden

J.

J.

super samenvatting mooi gemaakt

8 jaar geleden

G.

G.

Bij het persoonlijk voornaamwoord moet volgens mij julie in de eerste naamval ''ihr'' zijn in plaats van ''irh''. Veder goede samenvatting!

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.