Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Thema 8: gedrag

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 929 woorden
  • 26 oktober 2014
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
27 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

  Gedrag: alle waarneembare activiteiten van een dier of een mens.

Handeling: reactie op prikkels.

Ethologie: de studie van gedrag.

Prikkels: invloeden uit het milieu op een organisme.

Zintuigcellen: receptoren

Zenuwcellen: conductoren

Respons: reactie van en dier op prikkels.

Gedrag is opgebouwd uit opeenvolgende handelingen (gedragselementen).

Gedrag is vaak gericht op de handhaving of verbetering van de fysiologische toestand van het dier. Door een reactie op prikkels vergroot een dier zijn overlevingskansen en voortplantingssucces.

In zintuigcellen (receptoren) ontstaan onder invloed van prikkels impulsen, zenuwcellen conductoren) geleiden en verwerken impulsen.

 

 

Basisstof 2

 

Gedragssysteem: een groep samenhangende handelingen van een diersoort (voedingsgedrag bijv.)

Gedragsketen: als het effect van de ene handeling lijdt tot een volgende handeling

Balts: vorm van voortplantingsgedrag.

Ethogram: een objectieve beschrijving van de verschillende typen handelingen die bij een diersoort voor kunnen komen.

Protocol: een lijst van de achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier.

 

Effectief (doelmatig) gedrag vergoot de overlevingskansen en kans op voortplanting.

Gedrag voorziet in behoeften, doordat behoeften worden vervuld neemt de motivatie voor het gedrag af.

Kennis van het gedrag wordt gebruikt bij het houden en trainen van dieren.

De balts is een goed voorbeeld van gedragsketen. Een keten van handelingen tussen een mannetje en een vrouwtje lijdt tot een bevruchting. De balts is een voorbeeld van sociaal gedrag.

 

 

 

 

Een beschrijving van een handeling in een etholoog moet objectief zijn.

Met behulp van een protocol kunnen de volgende vragen worden beantwoord:

      -     Hoe vaak komt elke handeling voor?

-Hoe lang duurt elke handeling?

-Is er een vaste volgorde tussen bepaalde handelingen?

Bij een beschrijvend gedragsonderzoek wordt de conclusie geformuleerd als het antwoord op de onderzoeksvraag.

Een protocol en ethogram bestaan uit een doel, werkwijze en resultaat.

Een ethologisch onderzoek bestaat uit een inleiding, probleemstelling, materiaal, methode, resultaten en conclusie.

Basisstof 3

 

Intern milieu: prikkels uit lichaam

Extern milieu: prikkels uit omgeving

Motivatie (drang): de bereidheid om bepaalde gedragssystemen uit te voeren.

Sleutelprikkel: prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van gedrag.

Supranormale prikkel: kunstmatige prikkel die sterker gedrag opwekken dan de natuurlijke sleutelprikkel.

 

De factoren die een rol spelen bij het gedrag van een dier zijn:

-Erfelijk gedrag (aangeboren)  (instinct)

-Aangeleerd gedrag (ervaring

-Anatomie (bouw)

-Fysiologie (behoeften)

 

Hoe gedrag tot stand komt:

 

Prikkels uit lichaam en omgeving → motivatie

Anatomie en fysieke toestand → motivatie

 

Motivatie → handelingen

Instinct → handelingen

Ervaring → handelingen

 

Handelingen → gedrag

Gedrag → effect

 

Effect → prikkels uit lichaam en omgeving

 

 

 

Bij veel diersoorten heeft de daglengten invloed op de voortplanting.

Bij amfibieën worden deze processen mede beïnvloed door de temperatuur.

 

Basisstof 4

 

Verschillende manieren van leren bij dier (of mens)

 

Inprenting: wanneer dieren iets leren in de gevoelige periode.

Gevoelige periode: een bepaalde, korte periode in het leven.

Gewenning: afnemende reactie door herhaalde prikkel.

Proefondervindelijk (trial and error): leren door fouten te maken.

Inzicht (nieuw gedrag): als een dier (of mens) in een onbekende situatie de oplossing van een probleem vindt door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren.

Imitatie (nabootsing): leren door het gedrag van soortgenoten na te doen.

Conditionering: leren door beloning of straf.

Dresseren: leren om iets uit te voeren op commando.

Geconditioneerde reflex: aangeleerde prikkel (de bel en het voer)

Beloning: gedrag door middel van beloning.

 

 

 

Nadeel van aangeboren gedrag dat het in onverwachte situatie niet altijd effectief is.

Voordeel aangeboren gedrag is dat het dier vanaf de geboorte al handelingen kan uitvoeren.

Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en door leerprocessen.

 

Basisstof 5

 

Sociaal gedrag: het gedrag van soortgenoten onder elkaar.

Signalen: handelingen bij sociaal gedrag

Geritualiseerd gedrag: als handelingen bij de balts worden overdreven, zodat ze een signaalfunctie krijgen.

Bronst: balts bij zoogdieren.

Balts: bereidheid tot paring.

Territoriumgedrag: het gedrag tegen het binnendringen van soortgenoten.

Dreiggedrag: het gedrag op de grens van het territorium.

Overspronggedrag: niet logisch lijkend gedrag (bij mens en dier) dat voortkomt uit het conflict van twee relevante gedragssystemen. 

Imponeergedrag: zich groot en indrukwekkend mogelijk maken.

Verzoeningsgedrag: gedrag van een ondergeschikt dier ten opzichte van een dominante.

Staten: grote populaties met een sterke taakverdeling (vaak insecten).

Rolgedrag: het gedrag dat anderen van iemand in een bepaalde situatie verwachten.

Rolpatroon: iemand die rolgedrag vertoont

 

 

De balts vergroot de bereidheid tot paren en verminderd de agressie tussen partners.

Rangorde is een manier om conflicten te voorkomen.

 

Zwangere vrouwen met jong lopen in het midden.

Aantal dominante mannetjes lopen er om heen.

Daar omheen lopen de jonge dieren.

De buitenkant word gevormd door de ondergeschikte mannetjes

 

Taakverdeling in een bijenstaat:

1 koningin legt de eieren; enkele honderden darren bevruchten de koningin en duizenden werkbijen verrichten alle andere taken

 

Basisstof 6

 

Leervermogen (intelligentie) : het vermogen van een dier of mens tot effectieve gedragsverandering.

Normen: gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden.(niet stelen)

Waarden: uitgangspunten die mensen gebruiken bij de inrichting van hun leven.(eerlijkheid)

Cultuur: de manier waarop mensen met de natuur, elkaar en zichzelf omgaan.

 

 

Overeenkomsten in gedrag tussen mens en dier:

-Beide spelen erfelijke factoren en leerprocessen een rol.

-Bij beide komen rolpatronen voor.

-Beide zijn gevoelig voor leerprocessen

-Beide vertonen o.a. territoriumgedrag, dreiggedrag en imponeergedrag.

 

Verschillen in gedrag tussen mens en dier:

-het leervermogen van de mens is groter.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

-het leervermogen van de mens is groter.

-Mensen gebruikten taal en cultuur met normen en waarden.

-Mensen kunnen over zichzelf en anderen nadenken en regels vaststellen als basis voor maatschappelijke organisatie, cultuur en beschaving.

REACTIES

K.

K.

Welke editie en biologie boek is dit?
Trouwens het is een goeie samenvatting.

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.