Thema 7 Regeling en Gedrag

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 1678 woorden
  • 7 juni 2007
  • 129 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
129 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Thema 7 Regeling en Gedrag
Basisstof 1:
Het zenuwstelsel bestaat uit het Centrale zenuwstelsel en uit zenuwen. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. De zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle lichaamsdelen. Prikkels = een invloed uit het milieu op een organisme
Onder invloed van prikkels ontstaan in zintuigcellen Impulsen. Impulsen = elektrische signalen
Alle Impulsen en Prikkels worden naar de hersenen gestuurd. Ze verwerken dit en sturen ook weer Impulsen terug. Het zenuwstelsel verwerkt impulsen afkomstig van zintuigen. Ook regelt het zenuwstelsel de werking van spieren en klieren. Basisstof 2: Het zenuwstelsel bevat miljoenen zenuwcellen. Elke zenuwcel is opgebouwd uit een cellichaam en uitlopers. Het cellichaam van een zenuwcel is het deel waarin zich de celkern bevind. Door de uitlopers worden de impulsen voorgeleid, je hebt uitlopers die naar het cellichaam toe gaan en die er vanaf gaan. Je hebt drie soorten zenuwcellen: Gevoelszenuwcellen , Bewegingszenuwcellen en Schakelcellen. • Gevoelszenuwcellen : deze geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. Deze liggen vlak bij het centrale zenuwstelsel. Deze bestaat uit 1 lange uitloper, soms wel een meter lang. • Bewegingszenuwcellen: deze geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. Deze liggen in het centrale zenuwstelsel. Ook deze heeft 1 lange uitloper. • Schakelcellen: deze geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel. Deze verbinden de andere 2 soorten zenuwcellen met elkaar. Deze liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel. In werkelijkheid worden er duizenden uitlopers via 1 zenuw vervoerd. Deze zenuwen verbinden de meeste delen van je lichaam met het centrale zenuwstelsel en bijna altijd met het ruggenmerg.
Basisstof 3: Het ruggenmerg geleidt de impulsen afkomstig van zintuigen in romp en ledematen naar de hersenen. En het ruggen merg doet dit ook andersom, dus van de zenuwen naar de rest. Het ruggenmerg ligt in het wervenkanaal. Het ruggenmerg begint bij de hersenstam tot aan onder aan de rug. Er zit telkens tussen 2 wervels een ruggenmergzenuwcel: deze zorgen voor een goede bescherming. De hersenen bestaan uit de hersenstam, de grote hersenen en de kleine hersenen. • Hersenstam: ligt in het verlengde van het ruggenmerg. Deze geleidt de impulsen van het ruggenmerg naar de grote hersenen en kleine hersenen en in omgekeerde richting. Delen van het hoofd en de hals zijn door middel van hersenzenuwen verbonden met de hersenstam. Ook geleidt de hersenstam de impulsen afkomstig van de grote hersenen en de kleine hersenen naar de spieren en klieren in hoofd en hals. • De grote en de kleine hersenen: deze bestaan elk uit twee helften. Vooral de grote hersenen zijn sterk geplooid. In de schors( het buitenste gedeelte ) van de grote en de kleine hersenen liggen veel cellichamen van schakelcellen. In het merg( binnenste gedeelte ) liggen veel uitlopers van schakelcellen. In de grote hersenen komen veel impulsen aan. Pas als deze impulsen zijn verwerkt word je bewust van de prikkel. Waar deze impulsen worden verwerkt bepaalt de aard van de waarneming. In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen: de Hersencentra. De meeste gevoelscentra liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve. Hier worden de binnenkomende impulsen verwerkt, hierdoor vind bewuste waarneming plaats. De meeste bewegingscentra liggen bij elkaar in de hersenschors vóór de centrale groeve. In deze centra ontstaan impulsen , deze worden dan via de hersenstam, het ruggenmerg en bewegingszenuwcellen naar spieren geleid. Hierdoor ontstaan bewuste bewegingen. De kleine hersenen zorgen voor een goede coördinatie , waardoor je veel bewegingen tegelijk kan maken. Ook zorgen de kleine hersenen ervoor dat je evenwicht behoud. Basisstof 4: Er zijn veel stoffen die de werking van het zenuwstelsel beïnvloeden; alcohol,sommige medicijnen en drugs. Alcohol is het meest gebruikt, waarom gebruiken ze dit: erbij willen horen,nieuwsgierigheid,verveling,ontspanning en gezelligheid. Reden om niet te drinken: het is slecht voor je en het is duur. Alcoholdranken worden meestal in 3 groepen ingedeeld: Bier, Wijn en Sterke Drank. Dit is alleen schadelijk in vorm van veel drinken en niet in vorm van matig drinken. Effecten op korte termijn: Alcohol komt in je bloed terecht, dit word vervoerd naar de hersenen en deze worden verdoofd. Je voelt je loskomen. Als je teveel drinkt raak je aangeschoten, je reactievermogen neemt af. Als je meer drinkt word je dronken, je ziet dingen niet scherp en je kunt je bewegingen niet meer goed uitvoeren. Je hebt grote kans op een kater, je hebt dan hoofdpijn en erge dorst. Effecten op lange termijn: Je kunt verslaafd raken aan alcohol als je het te vaak drinkt. Je bent dan geestelijk of lichamelijk afhankelijk van alcohol. Je bent geestelijk afhankelijk als je alcohol nodig hebt om je goed te voelen of om tot rust te komen. Je bent lichamelijk afhankelijk als je lichaam niet meer goed functioneert zonder alcohol. Als je stopt met drinken krijg je ontwenningsverschijnselen, je voelt je dan rillerig,ziek en koortsig. Bij volwassenen verwijderd de lever een glas alcohol in ongeveer 1,5 uur uit het bloed. Bij iemand die veel drinkt word de lever groter en werkt het minder goed. Maatregelen tegen alcohol: • Reclame maken om het tegen te gaan • Mensen onder de 16 jaar mogen geen alcohol drinken • Sterke drank mag pas vanaf je 18e • Blaastest: je blaast lucht in een pijp hieruit kan worden afgeleid hoeveel alcohol er in je bloed zit. Het percentage word uitgedrukt in Promillage(%) 1 Promillage betekent 1 mg alcohol per ml bloed. 0.5 is het maximum Basisstof 5: Je kunt impulsen in 2 manieren verdelen: Bewuste reactie en reflexen • Bewuste reactie: je wordt geduwd en je voelt het en je duwt terug, dit is een bewuste reactie. Er gaan impulsen van zintuigcellen in je huid via gevoelszenuwcellen naar schakelcellen in je ruggenmerg. De schakelcellen in je ruggenmerg geven de impulsen door aan schakelcellen in je hersenstam. Deze leiden ze weer verder naar de grote hersenen. Ze komen aan in gevoelscentra en worden daar verwerkt. Hierbij word je bewust van het duwen. Je wilt nu terug gaan duwen: vanuit het ruggenmerg gaan impulsen via bewegingszenuwcellen naar spieren in je romp en ledematen, je duwt terug. Je kleine hersenen coördineren de bewegingen, zodat je je evenwicht niet verliest. • Reflex: een vast,snelle,onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. Voorbeelden van reflexen zijn: terugtrekreflex,de ooglidreflex en de pupilreflex. Je bent jezelf niet echt bewust dat er wat gebeurt. Basisstof 6: Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonklieren, deze produceren hormonen. Hormonen zijn stoffen die de werking van bepaalde organen regelen. Bij veel klieren worden stoffen afgevoerd via afvoerbuizen. Hormoonklieren geven hormonen af aan het bloed dat door de hormoonklier stroomt. Veel hormoonklieren hebben dan ook geen afvoerbuis, anders komen de hormonen in alle lichaamdelen terecht en deze zijn slechts werkzaam in een aantal bepaalde weefsels en organen. Hormonen regelt vooral langzame,langdurige processen. Belangrijke hormoonklieren zijn: hypofyse,de schildklier,de eilandjes van langerhans in de alvleesklier,de bijnieren,de eierstokken en de teelballen. Basisstof 7: De hypofyse ligt tegen de onderzijde van de hersenen tussen de beide hersenhelften in. De hypofyse produceert groeihormonen: hier ontstaat reuzengroei door. Produceert deze te weinig groeihormonen heb je dwerggroei. De hypofyse produceert ook hormonen die de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden. Zoals bij de mannen de teelballen zaadcellen produceren en bij de vrouwen de eierstokken eicellen produceren. Ook produceert de hypofyse een hormoon dat de schildklier stimuleert. De schildklier ligt in de hals tegen de luchtpijp aan. Onder invloed van een hormoon uit de hypofyse produceert de schildklier het schildklierhormoon. Deze beïnvloed de stofwisseling en de groei van de ontwikkeling. De schildklierhormoon stimuleert de verbranding van cellen. Als je teveel schildklierhormonen verbrand word je rusteloos en vermagert sterk. Als je te weinig schildklierhormonen verbrand krijg je het koud en ben je snel moe. Als bij een volwassene te weinig schildklierhormonen produceert kan de schildklier zich sterk vergroten: Struma

Er is te weinig jood in het voedsel. Jood is noodzakelijk voor de vorming van schildklierhormonen. De bijnieren liggen als kapjes boven op de nieren. De bijnieren produceren het hormoon adrenaline. Waarneer je woedend of bang bent, geven de bijnieren adrenaline af aan het bloed. Onder invloed van adrenaline gaat je hart sneller kloppen en ga je sneller ademhalen. Adrenaline is het enige hormoon met een snelle,kortdurende werking. Basisstof 8: Gedrag is alles wat een dier of mens doet. Meestal komt gedrag tot stand door de werking van spieren. Een reactie van een dier of mens op een prikkel noemen we: Respons
Het gedrag van een dier of mens is opgebouwd uit een groot aantal handelingen. Gedrag kan uit erfelijke factoren bepaald worden en uit ervaringen geleerd worden. Bij alle diergroepen ( en bij de mens ) komen leerprocessen voor. Wat een dier kan leren is afhankelijk van het soort. Door iets te leren kunnen de dieren zich aanpassen aan veranderende omstandigheden. Een dier kan aangepast gedrag vertonen, daardoor heeft het dier een grotere overlevingskans. Basisstof 9 : Gedrag van mensen word ook bepaald door de erfelijke factoren en door leerprocessen. Leerprocessen spelen bij de mens een grotere rol dan bij de dieren. Het gedrag van een mens begint bij de opvoeding van het mens, je kunt als vader bepaalde onbewuste signaaltjes doorgeven aan de baby. Via die signalen leert een baby zich sociaal ontwikkelen. Ook bij verdere ontwikkeling spelen leerprocessen een belangrijke rol. Bij de mensen verlopen de leerprocessen makkelijker dan bij dieren. De mens kan nadenken over hun gedrag en hun gedrag beoordelen. Mensen ontwikkelen normen en waarden voor hun gedrag. Normen zijn gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden. Normen zijn gebaseerd op waarden. Waarden zijn uitgangspunten die mensen gebruiken bij et inrichtten van hun leven. Eerlijkheid is een waarde, maar ook respect voor anderen is een waarde. Normen en waarden zijn niet voor iedereen hetzelfde, dat hangt af van je cultuur. Je cultuur bepaald je normen en waarden. Rolgedrag is gedrag dat anderen van iemand verwachten in een bepaalde situatie. Van de aanvoerder van een voetbalelftal word bijvoorbeeld leidersgedrag verwacht. Als iemand rolgedrag vertont voldoet hij of zij aan het rolpatroon. Een bekend rolpatroon is het traditionele manvrouw rolpatroon in een gezin. Ook in de omgang van mensen met dieren komen rolpatronen voor. Van sommige hondensoorten word verwacht dat ze vals en gevaarlijk zijn. Het gedrag word echter vaak bepaald door de opvoeding.

REACTIES

C.

C.

Mooie samenvatting.
Er valt niks aan op te merken.
Hopen dat het me helpt bij het proefwerk.

bedankt.

14 jaar geleden

A.

A.

inderdaad, erg goed.

12 jaar geleden

S.

S.

Goede samenvatting! :D
Thankss!

11 jaar geleden

E.

E.

Opzicht een goede samenvatting, wel jammer dat basisstoffen 10, 11 en 12 er niet in zitten. Voor de rest gaat dit mij zeker helpen.

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.