Biologie thema 6 gedrag.
De studie van gedrag.
- Gedrag is alle waarneembare activiteiten van een dier of mens (Niet alleen bewegingen), de meesten komen tot stand door de werking van spieren (sommige door klieren). Dit zijn effectoren.
- In zintuigcellen (receptoren) ontstaan onder invloed van prikkels impulsen, zenuwcellen (conductoren) geleiden en verwerken deze impulsen.
- Het gedrag is opgebouwd uit handelingen (gedragselementen).
- De natuurwetenschappelijke studie van gedrag wordt ethologie genoemd. Hij kan niet zien wat zich in het inwendige van een dier afspeelt en dat wordt dus voorgesteld als een rechthoek, de black box. De prikkels die een dier informatie verschaffen over het milieu (input) en de gegevens over het gedrag van een dier (output) verzamelt hij dan en de reactie die het dier op de prikkels heeft word de respons genoemd.
- Gedrag van een dier bestaat uit een groot aantal verschillende handelingen. Een etholoog beschrijft deze objectief. Alleen feiten mogen in de beschrijving worden vermeld, geen meningen of interpretaties.
- Een objectieve beschrijving van de typen handelingen heet een ethogram (zie afb. 3.1 blz. 198). Je moet ook bijhouden hoe vaak en hoe lang een dier elke handeling uitvoert, deze geef je weer in een protocol, een lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen(afb. 3.2). Met het protocol moet je de vragen: hoe vaak komt hij voor& hoe lang duurt elke handeling, is er een vaste volgorde, hebben bep. handelingen een gemeenschappelijk effect?
De organisatie van gedrag.
- gedrag is georganiseerd in gedragssystemen, een groep van samenhangende handelingen. Deze hebben vaak een gemeenschappelijk effect. Als dit zo is spreken we van een gedragsketen.
- Het voortplantingsgedrag van een stekenbaars:
- Leeft buiten het broedseizoen in scholen, mannetjes zijn dof bruingekleurd
- 1. Begin van het broedseizoen krijgen mannetjes een rode buik, wekt agressie op, blauwe ogen en een doorschijnende rug met blauwgroene glans.
- 2. Tegelijkertijd verlaat hij de school en gaat opzoek naar een nestplaats, het territorium daaromheen wordt verdedigd, Het mannetje begint materiaal te verzamelen voor het nest.
- 3. Het mannetje zal balts vertonen ten opzichte van vrouwtjes met een opgezwollen buik (kuit).
- Hij gaat naar het vrouwtje toe en begint de zigzagdans te dansen, vrouwtje neemt dan de baltshouding aan (schuin omhoog met holle rug) en mannetje gaat naar het nest en gaat er op zijn zei naast liggen met zijn kop bij de nest ingang. Het vrouwtje gaat er dan in en het mannetje stoot met zijn snuit herhaaldelijk tegen de staart van het vrouwtje. Ze zet haar eieren af en daarna bevrucht het mannetje ze.
- 4. Het mannetje doet dit een aantal keer en nadat hij genoeg kuit heeft verzameld begint de broedzorg, hij gaat waaieren (naar het nest wapperen met zijn borstvinnen, er ontstaat een waterstroom door het nest heen, het water wordt ververst. Na 8 dagen komen de eieren uit. Als de jongeren te ver weg raken neemt het mannetje ze weer in zijn bek terug naar de groep.
- Dit is een voorbeeld van uitwendige bevruchting.
- Dit gedragssysteem bestaat uit 4 subsystemen (zie hierboven genummerd), deze kan als geheel worden geactiveerd.
Hoe wordt gedrag veroorzaakt?
- Een dier reageert op prikkels uit de omgeving (uitwendige factoren). Die de prikkels die worden opgevangen worden de belangrijke geselecteerd.
- Inwendige factoren spelen ook een rol (honger, dorst, moeheid enz.). Als deze een kans bepalen dat een bepaald gedrag wordt uitgevoerd zijn het motiverende factoren.
- Motivatie (drang) = bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag (word beïnvloed door het hormoon- en zenuwstelsel).
- b (de daglengte) heeft bij veel dieren invloed op de voortplanting (bijv. bij vogels ontstaan onder invloed van de toenemende hoeveelheid licht impulsen, waardoor de hypofyse word aangezet tot het afgeven van hormonen).
- Bij amfibieën worden deze processen ook door temperatuur beïnvloed.
- sleutelprikkels spelen een doorslaggevende rol bij het veroorzaken van een bepaald gedrag (jonge meeuw pikt naar rode snavelvlek op een model van een meeuw).
- supranormale prikkels zijn kunstmatige prikkels die een sterker gedrag opwekken dan de natuurlijke sleutelprikkel (rode snavel ipv rode snavelvlek).
Hoe wordt gedrag bepaald?
- gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren (het trappelen op gras door kieviten) en door leerprocessen. Een dier (en mens) leert zich aan passen aan veranderende omstandigheden. Dit leert hij door ervaring.
- Het vermogen om te leren is erfelijk bepaald. Bijvoorbeeld bij vogels: ze zingen op een manier die kenmerkend is voor hun soort. De soortspecifieke zang werd geleerd in de eerste maanden van zijn leven en is niet door genen bepaald. Na 10 maanden kunnen vogels het niet meer leren.
- Leren kan op verschillende manieren plaatsvinden:
- Inprenting; als een dier iets alleen iets kan leren in een bepaalde periode van hun leven (gevoelige periode).
- Gewenning; als de kans op reactie op een prikkel afneemt bij herhaaldelijke toediening van die prikkel.
- Conditionering; Een dier leert bepaald gedrag via ‘beloning’ of ‘straf’, zo leren dieren proefondervindelijk (trial and error). Je kunt een dier zo ook dresseren.
- Imitatie (nabootsing); als dieren leren door het gedrag van soortgenoten na te doen.
- Inzicht; wanneer een dier in een onbekende situatie de oplossing van een probleem vindt door vroeger opgedane ervaringen te combineren.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden