Thema 5: Erfelijkheid en Evolutie

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 804 woorden
  • 10 juni 2015
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§ 1. Genotype en fenotype

Zichtbare eigenschappen van een organisme noemen we het fenotypen. Het allebei je ouders. Fenotype komt tot stand door het genotype en kan veranderd worden door invloed van buiten af.                                                                                                             De informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt in de celkernen. Celkernen zitten in al je cellen en in je celkernen liggen weer chromosomen. Chromosomen bestaan grotendeels uit DNA. Hier zit de informatie in. 1 celkern bevat dus alle info voor je erfelijke eigenschappen. Deze info noemen we genotypen.  Het genotype is dus de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme.                    Chromosomen zie je niet, alleen als ze zich delen. 1 celkern bevat 46 chromosomen ze zijn in paren geschikt. Ze bevatten dezelfde informatie. Er zitten dus 23 paren chromosomen in een celkern. Dit geldt voor alle cellen waaruit het lichaam is opgebouwd; lichaamscellen.

§ 2. Chromosomen en genen

Chromosomen bevatten informatie voor een groot aantal erfelijke eigenschappen. Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor 1 eigenschap. Het genotype is het geheel van genen dat in een celkern aanwezig is. Genen staan alleen aan als ze daar nodig zijn. Anders staan ze uit. In geslachtcellen komen ook chromosomen voor. Deze zijn alleen, niet in paren. In een geslachtscel zitten dus ook maar 23 chromosomen. Bij bevruchting versmelten de kern van een zaadcel en de celkern van een eicel samen. Dan heb je weer 46 chromosomen. Van  beide ouders. Van alle paren heb  er dus 1 van je pa en 1 van je ma. Het genotype van een organisme komt tot stad op het moment van bevruchting.

§ 3. Geslachtelijke voortplanting

Als je een genen paar heb en alle 2 de genen zijn gelijk, is het duidelijk wat voor eigenschap je hier van krijgt. Het kan ook dat 1 gen voor bijvoorbeeld krullend haar is en de andere gen van sluik haar. Welk van deze 2 genen in een geslachtscel komt, is afhankelijk van toeval. Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen bij nakomelingen.                                                                                                               Als er bij de bevruchting 2 eicellen worden bevrucht door een zaadcel en er ontstaan 2 klompjes, heet dit een twee-eiige tweeling. Hier kunnen een jongen en een meisje uitkomen. Er kan ook een tweeling ontstaan uit 1 bevruchte eicel. Tijdens de eerste delingen worden dit 2 losse klopjes. Dit heet een eeneiige tweeling.

§ 4 mutaties

Een chromosoom kan beschadigd zijn. Zo kan de informatie voor 1 of meer eigenschappen veranderen. Dit heet mutatie. Als dit in 1 cel gebeurd, is er niks aan de hand. Alle andere cellen blijven normaal. Als er een gemuteerde gen voorkomt in een geslachtscel kan dit grote gevolgen hebben.  Er komt namelijk een kindje dat bij elke deling een gemuteerde gen meekrijgt. Dit is soms ook aan iemands fenotype te zien. Dan heet je een mutant. Bijvoorbeeld een albino. Je lichaam maakt dan geen pigment aan. Er zijn ook invloeden uit het mileu, waardoor mutaties sneller voorkomen. Bijvoorbeeld asbeststof, sigarettenrook, uv-straling, röntgen straling en radioactieve straling.

Als cellen zich snel en ongeremd gaan delen, ontstaat er een gezwel. Als ze langzaam groeien en de bouw van weefsels niet verstoren zijn ze goedaardig. Bij kanker ontstaan ergens in het lichaam een kwaadaardig gezwel. Het wordt veroorzaak door bepaalde mutaties in genen van een cel. Dit gaat ongeremd delen. Dit groeit veel sneller en verstoord de bouw van weefsel. Kankerpatiënten gaan meestal dood aan uitzaaiing. Cellen van het eerste gezwel zijn dan terechtgekomen in het bloed of lymfe. De cellen komen overal in het lichaam. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.