Biologie Samenvatting Thema 5
Organisme bestaan uit 4 rijken:
Bacteriën
Schimmels
Planten
Dieren
Bacteriën zijn eencellig en hun celgrootte is 1-10 µm. Ze hebben geen organellen zoals: celkern, vacuole, Mitochondriën en endoplasmatisch reticulum. Ze hebben een celwand. De meeste soorten bacteriën zijn heterotroof: ze leven van dode resten van organismen.
Schimmels zijn eencellig of veelcellig. De celgrootte is 10-100 µm. ze hebben organellen in de cellen. Ze hebben ook een celwand. Ze zijn heterotroof. Veel schimmels vormen een netwerk van draden.
Planten eencellig of veelcellig en hun en celgrootte is 10-100 µm. ze hebben organellen n de cellen en ze hebben een celwand. Planten zijn autotroof want ze bezitten chlorofyl (bladgroen).
Dieren eencellig of veelcellig en hun en celgrootte is 10-100 µm. ze hebben organellen in de cellen maar de dieren zijn de enige zonder celwand. En dieren zijn heterotroof.
Organische stoffen: afkomstig van organismen of producten van organismes, relatief grote ingewikkeld gebouwde moleculen. Voorbeelden van organische stoffen zijn: koolhydraten, zetmeel, eiwitten, vet, glucose etc.
Anorganische stoffen: zowel in organismen als in levenloze natuur voorkomend, kleine en eenvoudige moleculen. Voorbeelden zijn: koolstofdioxide, water, zouten, zuurstof etc.
Autotrofe organismen kunnen alleen stoffen maken uit anorganische stoffen en hebben geen andere organismen nodig voor hun voedsel. Ze nemen anorganische stoffen op uit hun milieu.
Heterotrofe organismen kunnen geen organische stoffen maken uit alleen anorganische stoffen en hebben andere organismen nodig voor hun voedsel. Ze nemen organische en anorganische stoffen op uit hun milieu.
Een virus bestaat uit een streng DNA of RNA met daaromheen een omhulsel van eiwitten.
Virussen kunnen ziekten veroorzaken en die zijn nooit meer te bestrijden met medicijnen.
Virussen kunnen zich alleen in een gastheercel voortplanten. Een virus zet zich vast aan de gastheercel. Dan dringt het DNA of RNA van het virus de gastheercel binnen. Dan wordt dat DNA gerepliceerd. Er ontstaan dan nieuwe virussen in de gastheercel. De gastheercel gaat dood en de virussen komen vrij.
Virussen zijn geen organismen van de 4 rijken omdat:
Een virus niet uit cellen bestaat
Een virus uit of een DNA of uit een RNA streng bestaat.
Een geïsoleerd virus geen levensverschijnselen vertoont.
Bacteriën: Voortplanting door deling, pathogene bacteriën kunnen ziekten veroorzaken, cyanobacteriën bevatten chlorofyl.
Mensen en bacteriën: ze worden gebruikt in sommige voedingsmiddelen, in wasmiddelen, de afvalwaterzuivering, voor de productie van hormonen en geneesmiddelen.
Schimmels: je hebt eencellige schimmels en dat zijn de gisten. De veelcellige schimmels bestaan uit schimmeldraden. Ze planten zich voort door sporen. Schimmels kunnen ziekten veroorzaken.
Mensen en schimmels: ze worden voor de bereiding van voedingsmiddelen gebruikt. En ook voor de productie van penicilline.
Het plantenrijk heeft 5 afdelingen:
Wieren (algen)
Geen wortels, geen stengels en geen bladeren.
Bijv. boomalg, blaaswier, zeesla
Mossen
Geen echte wortels
Voortplanting door sporen
Bijv. haarmos, steenlevermos.
Paardenstaarten
De stengels zijn hol en geleed
Voortplanting door sporen
Bijv. heermoes
Varens
Grote bladeren en meestal ingesneden
Sporen uit sporenhoopjes aan de onderkant van de bladeren
Bijv. mannetjesvaren
Zaadplanten
Voortplanting door zaden.
Naaktzadigen: zaden zitten tussen schubben van kegels en de bladeren zijn naaldvormig. Bijv. naaldbomen, coniferen.
Bedektzadigen: zaden zitten in de vruchten en bladeren zijn plat. Bijv. gras, paardebloem, appelboom.
Het dierenrijk heeft 10 afdelingen:
Eencellige dieren
Asymmetrisch
Geen skelet
Sponzen
Vastzittende asymmetrische zeedieren
Een skelet van naalden tussen de cellen
Holtedieren
Straalsgewijs symmetrisch
Meestal geen skelet
Ze vangen hun prooi met tentakels
Platwormen
Lang en dun lichaam, dwarsdoorsnede is plat
Geen skelet
Veel soorten leven als parasiet
Rondwormen
Lang en dun lichaam, dwarsdoorsnede is rond
Geen skelet
Veel soorten leven als parasiet
Ringwormen
Lang en dun lichaam, dwarsdoorsnede is rond
Geen skelet
Het lichaam is gesegmenteerd
Weekdieren
2 zijdig symmetrisch
meestal een schelp of huisje als skelet
Geleedpotigen
Tweezijdig symmetrisch
Pantser / uitwendig skelet
Kop met voelsprieten en ogen
Geleedpotigen worden verder verdeeld in: duizendpoten, spinachtigen, kreeftachtigen, insecten.
Stekelhuidigen
Straalsgewijs symmetrisch
Inwendig skelet van kalk
Huid met stekels en of knobbels.
Leven op de bodem van de zee
Gewervelden
Tweezijdig symmetrisch
Inwendig skelet met wervelkolom
Gewervelden worden verder ingedeeld in: amfibieën, vissen, reptielen, zoogdieren en vogels.
Evolutie = een geleidelijke ontwikkeling waarbij uit eenvoudig gebouwde organismen ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan.
De neodarwinistische evolutietheorie gaat uit van: verscheidenheid van genotypen, natuurlijke selectie, soortvorming door isolatie.
Verscheidenheid in genotypen: door mutaties en recombinatie verschillen individuen van 1 soort van elkaar in genotype en fenotype.
Natuurlijke selectie: individuen met een betere aanpassing hebben een grotere overlevingskans, van individuen met een gunstig genotype zullen meer nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten, soorten veranderen (evolueren) als door natuurlijke selectie de mutanten blijven voortbestaan en van de oorspronkelijke vorm uitsterven.
Soortvorming door isolatie: isolatie = een deel van een populatie raakt gescheiden en vormt een nieuwe populatie. Na verloop van tijd zijn de 2 zo verschillend dat het aparte soorten zijn geworden. Isolatie heeft meestal geografische oorzaken.
Fossielen zijn overblijfselen van organismen of afrukken van organismen in steen. Uit fossielen blijkt dat ingewikkelder gebouwde organismen later in de geschiedenis van de aarde ontstaan dan eenvoudig gebouwde organismen. Gidsfossielen zijn fossielen van soorten die zich in korte tijd hebben verspreid en daarna zijn uitgestorven.
Homologe organen vertonen overeenkomst in bouw en hebben een gelijke embryonale ontstaanswijze. De verschillen ontstaan door aanpassing aan het milieu. Bijv. de poot van een mens of van een walvis.
Analoge organen vertonen overeenkomsten in functie.
Rudimentaire organen zijn organen die geen functie meer hebben, zoals: de staartwervel en blindedarm van de mens, de bekken van een walvis, de pootresten van slangen. Door rudimentaire organen wordt het aannemelijk dat verschillende soorten organismen dezelfde voorouder hebben.
Mitose en meiose verlopen bij alle organismen op dezelfde manier.
Biogenese = het ontstaan van leven uit levenloze natuur.
Endosymbiosetheorie = vrijlevende bacteriën zouden als organellen in andere cellen zijn gaan leven.
Indeling van gewervelden:
Afdeling Klasse Orde Familie Geslacht Soort
REACTIES
1 seconde geleden