Thema 1: Organen en Cellen

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vmbo | 725 woorden
  • 27 oktober 2014
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

amenvatting “Organen en cellen” Biologie voor jou  VMBO 3A

1.1

7 levensverschijnselen:

  • Bewegen
  • Ademhalen
  • Voeden
  • Voortplanten (“hebben levenscyclus”)
  • Uitscheiden (= stoffen afgeven aan de omgeving)
  • Groeien
  • Waarnemen (zien/horen/ruiken/voelen)

1.2

Van groot naar klein:

  • Organisme                         = levend wezen
  • Orgaanstelsel                   = groep van samenwerkende organen (bijv. ademhalingsstelsel, verteringsstelsel, skelet, bloedvatenstelsel, spierstelsel, zenuwstelsel)
  • Orgaan                                = deel van een organisme met een of meerdere functies
  • Weefsel                              = groep cellen met dezelfde vorm en functie (bijv. beenweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel)
  • Cel

Torso = model van de romp van een mens

Middenrif = spierwand die borstholte en buikholte scheidt

Bij veel weefsels zoals beenweefsel ligt tussen de cellen de tussencelstof; dit is dood materiaal


Orgaanstelsel:

Functie:

Skelet = beenderstelsel

Stevigheid, vorm, bescherming en beweging mogelijk maken

Spierstelsel

Bewegen

Verteringsstelsel

Voedsel kleiner maken en opnemen in het bloed

Ademhalingsstelsel

Zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven aan de lucht

Bloedvatenstelsel

Vervoeren van zuurstof en voedingsstoffen naar de spieren/organen. Afvoeren van koolstofdioxide en afvalstoffen

Zenuwstelsel

Informatie van je zintuigen naar je hersenen sturen en van je hersenen informatie naar je spieren sturen

Leer ook afbeelding 4, 5 en 8 uit je boek

1.3

Preparaat = voorwerp dat je bekijkt onder de microscoop

Microscoop onderdelen:

  • Oculair = bovenste lens waar je doorheen kijkt
  • Tubus = buis die het licht doorlaat naar het oculair
  • Revolver = draaischijf waaraan de objectieven zitten
  • Objectief =lens aan de revolver
  • Tafel = hier leg je het preparaat op
  • Preparaatklem
  • Diafragma = draaischijf die de hoeveelheid licht regelt
  • Grote (stel)schroef = hiermee kun je grof scherpstellen
  • Kleine (stel)schroef = hiermee kun je fijn scherpstellen
  • Statief = hiermee pak je de microscoop vast

Een preparaat bestaat uit:

  • Voorwerpglas, met daarop hetgeen je wilt bekijken in een druppel vloeistof
  • Dekglas

Leer ook afbeelding 9 uit je boek

1.4

De plantaardige cel bevat:

  • Celkern > regelt alles in de cel en bevat DNA
    • Kernplasma = vloeistof in de celkern
    • Kernmembraan = vliesje om de celkern
  • Cytoplasma > vloeistof in cel met opgeloste stoffen
  • Celmembraan > vliesje om cel dat boel bij elkaar houdt
  • Vacuole > blaasje gevuld met vocht dat zorgt voor stevigheid van de cel
  • Celwand > stevige laag om de cel heen (= tussencelstof dus geen onderdeel van de cel)
  • Intercellulaire ruimte > kleine holtes gevuld met lucht of water, die liggen tussen de celwanden van naast elkaar gelegen cellen
  • Plastiden = korrels in het cytoplasma. 3 soorten:
  • Bladgroenkorrels > zitten in groene deel van de plant > fotosynthese uitvoeren
  • Kleurstofkorrels > geven rode/oranje/gele kleur aan bloem of vrucht
  • Zetmeelkorrels > kleurloos en zit zetmeel in opgeslagen

Plastiden kunnen van het ene type naar het andere overgaan. Bijv. rijpen van tomaat: bladgroenkorrels veranderen in kleurstofkorrels

Leer ook afbeelding 17

1.5

Een dierlijke cel bevat:

  • Celkern (kernplasma en kernmembraan)
  • Cytoplasma
  • Celmembraan

En bevat geen:

  • Plastiden
  • Celwand (dus ook geen intercellulaire ruimte)
  • Vacuole

Leer ook afbeelding 21

1.6
Celkern bevat chromosomen (alleen zichtbaar als cel gaat delen)

Chromosomen = DNA + eiwitten

DNA bevat erfelijke eigenschappen

46 chromosomen van mens kun je ordenen in chromosomenportret

Elke lichaamscel heeft “23 paar” chromosomen

1.7

Cellen delen, vanwege groei en vervangen oude cellen

Celdeling 2 stappen:

  • Kerndeling > celkern in tweeën
  • Celdeling = mitose
    • Uit 1 moedercel ontstaan 2 dochtercellen met evenveel chromosomen, waarna cytoplasma wordt bijgevormd = plasmagroei

Chromosoom wordt pas zichtbaar vlak voor deling cel (= spiraliseren)

  • Elk chromosoom bestaat nu uit twee DNA-ketens die aan elkaar vastzitten. Beide ketens zijn kopie van elkaar.
  • Tijdens celdeling gaan deze twee kopieën uit elkaar. Elk naar 1 van de 2 dochtercellen

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Chromosoom wordt pas zichtbaar vlak voor deling cel (= spiraliseren)

  • Elk chromosoom bestaat nu uit twee DNA-ketens die aan elkaar vastzitten. Beide ketens zijn kopie van elkaar.
  • Tijdens celdeling gaan deze twee kopieën uit elkaar. Elk naar 1 van de 2 dochtercellen

Leer ook afbeelding 26 t/m 30

1.8

Opzet van een onderzoek
1) Probleemstelling formuleer je in een onderzoeksvraag
2) Je formuleert een veronderstelling (verwacht antwoord onderzoeksvraag) = hypothese
3) Werkplan met je onderzoeksopzet

  • gebruik een proefgroep en een controlegroep
  • voer een proef met grote aantallen uit
  • In een proef slechts 1 factor variëren

4) Resultaten: waarnemingen in grafieken/tabellen
5) Conclusie: wat is het antwoord op je onderzoeksvraag / klopte je hypothese?

REACTIES

L.

L.

Super handig thankss!!!! ?

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.