Thema 1: Organen en cellen

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vmbo | 885 woorden
  • 15 januari 2014
  • 52 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
52 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Organismen

Organismen is een levend wezen: Alle Bacteriën, Schimmels, Planten en Dieren zijn organismen.

Voeding: dingen wat organismen eten

Ademhaling: zuurstof opnemen

Uitscheiding: afvalstoffen uit je lichaam gaat

Bijvoorbeeld>

Longen scheid koolstofdioxide uit.

Nieren scheiden allerlei afvalstoffen uit.

Stofwisseling: Voor alle processen in je lichaam neem je stoffen op en scheid je stoffen uit.

Levenskenmerken organisme leeft:

Bijvoorbeeld>

  • Reageren op prikkels: Ziet - Horen – Proeven – Ruiken – Voelen.
  • Voorplanten: het maken van een nieuwe organisme.
  • Groeien: Dat je groter wordt.

Individu: een apart organisme.

Dood: Geen levenskenmerken:

  • Geen stofwisseling
  • Niet meer reageert op prikkels
  • Niet meer groeit
  • Niet zich voortplant
  • Delen van organismen kunnen dood zijn

 

Organen, cellen en weefsels

Orgaan is een deel van organisme met een functie: Hart – Longen – Maag en Lever.

Middenrif: scheidt de romp in de Borstholte en de Buikholte.

Borstholte: liggen de Longen - Aorta - Slokdarm en het Hart

Buikholte: liggen de Maag – Lever – Aorta - Slokdarm – Dunne Darm – Dikke Darm en Nieren

Organenstelsel bestaan uit organen en een groep organen die samenwerken:

  • Verteringsstelsel: Maag – Dunne Darm – Dikke Darm – Lever en Slokdarm (eten verteren)
  • Beenderenstelsel: Schedel –  Rib – Dijbeen  (Botten van je lichaam zorgen voor stevig)
  • Ademhalingsstelsel: Longen – Bronchie -  Luchtpijp
  • Spierstelsel: Buikspier – Dijspier – Armbuigspier  ( Kun je bewegen)
  • Zenuwstelsel: Hersenen – Zenuwen - Ruggenmerg
  • Bloedvatenstelsel: Onderste Holle Ader – Hart – Aorta

Organen bestaan uit Cellen:

 

Hoe kan je cellen zien en hoe zien ze eruit?

  • Cellen zijn erg klein, je kunt ze alleen met microscoop bekijken
  • Cellen hebben diepte.
  • Rode bloedcel: vervoert zuurstof

Weefsel bestaat uit cellen en is een groep cellen met dezelfde vorm en functie:

  • Zenuwcellen: geven informatie door.
  • Beenweefsel
  • Spierweefsel
  • Kraakbeenweefsel

Tussenstof een stof die tussen de cellen van een weefsel zit:

bijvoorbeeld>  kalk in beenweefsel

 

Werken met de microscoop

Preparaat bestaat uit 2 glasplaatjes: voorwerpglas en dekglas.

Zo werk je met een microscoop?

Zet de microscoop met het statief naar je toe.

Doe de lamp aan.

Draai met de GROTE schroef de tafel Omhoog of Omhoog.

Leg het Preparaat op de tafel.

Draai de tafel Omhoog of Omlaag Kijk door het Oculair en draai de tafel Omlaag of Omhoog.

Stof als het beeld ongeveer scherp is.

Gebruik de KLEINE schroef om de Precies scherp te stellen.

 

Cellen van planten

Cel van een Plant:

  • Vacuole: blaasje met vocht.
  • Celkern: regels alles wat er in de cel gebeurt.
  • Celmembraan: een dun vliesje om cytoplasma.
  • Celwand:
  1. Dik stevig laagje om de cel.
  2. Om de cel heen
  3. Tussenstof
  4. Zorgt voor stevigheid
  • Cytoplasma:
  1. stroperig
  2. Water en opgeloste stoffen
  3. Light om het blaasje heen
  4. Ligt in de celkern
  5. Bladgroenkorrel
  6. Kleurstofkorrels

Bladgroenkorrels:

  • Groen kleur
  • Komen voor in bladeren van planten
  • Fotosynthese: ontstaat glucose

Kleurstofkorrels: geeft het fruit een mooie kleur.

Bladgroenkorrels verandert in Kleurstofkorrels, bij elkaar heet het Plastiden.

Cellen van dieren

Dierlijke cel: Cytoplasma met daarin een Celkern en daaromheen ligt celmembraan.

Wat niet in de cel van dier zit:

  • Geen bladgroenkorrels en kleurstofkorrels
  • Geen celwand
  • Geen grote vacuole

Wat wel in de cel van dier zit:

  • Cytoplasma
  • Celkern
  • Celmembraan

 

Celdeling

Organismen maken nieuwe cellen:

  • Om te groeien
  • Oude cellen te vervangen door nieuwe cellen
  • Wond te genezen

Moedercel: Cel die zich deelt

Dochtercellen:

  • cel zijn kleiner dan moedercel
  • Delen in tweeën
  • Cytoplasma

Nieuwe cellen ontstaan door Gewone celdeling ander woord Mitose

  • Moedercel: de cel die zicht deelt
  • Dochtercellen: de cellen die zijn ontstaan na de deling.

In de kern van ieder cel bevinden zich chromosomen:

  • Chromosoom bestaat uit één of twee DNA-Ketens (lang – dun) en eiwitten. (DNA erfelijke eigenschappen)
  • Chromosomen kan je normaal niet met de microscoop te zien,
  • De chromosomen rollen op(korte – dikker), wel met een microscoop kan zien,
  • 46 chromosomen.

DNA bepaalt de erfelijke eigenschappen van een organisme:

  • Vlak voor de celdeling bevat een chromosoom twee DNA-Ketens
  • Tijdens de celdeling gaat ieder chromosoom één DNA-Keten naar de ene kant van de cel en de ander naar de ander kant van de cel
  • Vlak voor de celdeling bevat een chromosoom één DNA-Ketens
  • Na de celdeling maakt ieder DNA-Keten een kopie van zichzelf
  • Dochtercellen bevatten dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de moedercel.

Biologische onderzoek

Probleemstelling: welke invloed het heeft.

Onderzoeksvraag: Wat er gaat gebeuren als je donker of licht maakt water of geen water erbij.

Verwachtingen: Wat je denkt wat er gaat gebeuren.

Werkplan: Opschrijven wat je gaat doen en wat je nodig hebt

Onderzoek uitvoeren en spullen verzamelen: je werkplan uitvoeren en spullen pakken wat je nodig hebt ervoor.

Conclusies: wat er gebeurd is en kijken of het klopt wat je verwachte.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Conclusies: wat er gebeurd is en kijken of het klopt wat je verwachte.

Virussen

Virussen:

  • Eenvoudig gebouwd
  • Bevinden zich in het grensgebied tussen leven en levenloos
  • Geen levenskenmerken
  • Bestaan niet uit cellen
  • Geen cytoplasma
  • Niet zelfstandig voort te planten
  • Erg klein, kleiner dan bacteriën
  • Bestaat uit een soort chromosoom
  • Speciale elektronenmicroscoop
  • Ziek maken, doordat er cellen kapotgaan
  • Antibiotica help niet
  • Lichaam moet meestal zelf het virus bestrijden

Veroorzaken virussen

  • Herpesvirus: koortslip
  • Polio: virus gebruikt zenuwcellen van een mens als gastheercellen daardoor kan zenuwcellen kapot gaan tot gevolg verlamming.
  • Hiv: is de veroorzaker van aids
  • Griep
  • Verkoudheid
  • Mazelen
  • Pokken
  • Rodehond

Gastheercel kan van mens, maar ook van een ander organisme

Gastheer zorgt voor dat voortplating van het virus

REACTIES

E.

E.

heey goeie samenvatting!!
xx

10 jaar geleden

H.

H.

Geweldig verslag. Wat handig zeg.

9 jaar geleden

A.

A.

super mooi geschreven!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.