- Wat is Biologie?
Biologie is de studie van de organismen, alle organismen vertonen levensverschijnselen. Als een organisme geen levensverschijnselenmeer vertoont, noemen we het dood. Dingen die nooit hebben geleefd noemen we levenloos. De levensloop eindigt met de dood van het individu. Elk soort heeft een levenscyclus, individuen behoren tot de zelfde soort wanneer zij zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen. Enzymen versnellen de chemische reacties van stofwisselingsprocessen.
Biologie speelt een belangrijke rol bij grote vraagstukken van de toekomst. Bijvoorbeeld op gebied van voeding, gezondheid, duurzame ontwikkeling, energie en veiligheid.
- Organisatieniveaus van de biologie
Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden. De kleinste biologische eenheid is een molecuul, een belangrijk molecuul is het DNA. Prokaryoten zijn eencellige organismen waarvan de cel geen celkern bevat, DNA ligt los in de cel. Eukaryoten zijn organismen waarvan de cel wel een celkern bevat, het DNA ligt dan ook in de celkern. Eukaryoten kunnen eencellig en meercellig zijn. Een organel is een deel van een cel dat naar bouw en functie apart te onderscheiden is, zoals een celkern dus. Een groep cellen met dezelfde vorm en functie noemen we een weefsel.
Een orgaan is een deel van een organisme met een specifieke bouw en functie. Een organenstelsel bestaat uit meerdere organen die samen een bepaalde functie uitoefenen.
Populatie: een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en zich onderling voortplanten.
Levensgemeenschap: populatie van verschillende soorten binnen een bepaald gebied.
Ecosysteem: een begrensd gebied met bepaalde eigenschappen waarbinnen de abiotische (invloeden uit de levenloze natuur) en biotische (invloeden uit de levende natuur) factoren een eenheid vormen.
Biosfeer: het geheel aan ecosystemen op aarde.
Op elk organisatie niveau verschijnen nieuwe eigenschappen, deze noemen we emergente eigenschappen. Een emergente eigenschap is niet op lager niveau waarneembaar.
1.3 Hoofdthema’s in de biologie
Zelfregulatie: Biologische eenheden zijn is staat zichzelf in stand te houden door zelfregulatie. Bijvoorbeeld herstel van schade, verdedigen tegen schadelijke stoffen. Om in leven te blijven moeten organisme ademhalen, zich voeden en aanpassen aan hun omgeving. Zelfregualtie komt in stand door hormonen, zenuwen door zintuigen en transport van stoffen.
Autotrofe organismen (bijvoorbeeld planten) maken hun eigen voedsel en leggen daarbij zonlicht vast in chemische reacties d.m.v. fotosynthese.
Heterotrofe organismen (bijvoorbeeld dieren) verbruiken deze chemische energie die door autotrofe organismen is vastgelegd.
Zelforganisatie: Complexe zelfregulatie wordt mogelijk gemaakt doordat biologische eenheden zichzelf organiseren. Door deze zelforganisatie zijn ze in staat zichzelf te organiseren tot ‘biologische eenheden van een hogere orde’. Daardoor ontstaan er nieuwe structuren, cellen kunnen zichzelf bijvoorbeeld organiseren tot een weefsel (nieuwe structuur) of weefsels tot organen (nieuwe structuur). Daardoor ontstaan emergente eigenschappen.
In de zelforganisatie ontstane structuren is ordening waar te nemen. Er is altijd verband tussen vorm en functie.
Een gen is een stuk DNA dat de informatie bevat voor 1 erfelijke eigenschap of een deel ervan. Genen worden aan en uit gezet tijdens de levensloop van het organisme. Het tot uiting komen van een gen word genexpressie genoemd. Tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaan hierdoor verschillende celtypen (cel differentiatie).
Interactie: Biologische eenheden reageren op andere eenheden en (a)biotische factoren. Op elk niveau van de biologie vind interactie plaats. Moleculen in de cellen kunnen met elkaar reageren, waardoor bijvoorbeeld stofwisseling plaats vindt. Iemand kan bewust de interactie met het systeem aarde beïnvloeden door bv met de fiets naar school te gaan en zo verminder je de opwarming van de aarde.
Reproductie: De meeste eenheden kunnen zichzelf reproduceren (vermeerderen). Door reproductie van organismen blijft een populatie en de soort bestaan.
Evolutie: Door geslachtelijke voortplanting en mutaties ontstaan verschillende genotypen, we spreken dan van genetische variatie door verscheidenheid in genotypen (het totale pakket aan genen in een cel van een organisme). Door natuurlijke selectie hebben individuen met de beste aanpassingen de grootste kans nakomelingen te krijgen.
Er kunnen ook meerdere soorten ontstaan uit één soort, doordat populaties van elkaar gescheiden raken, dit heet reproductieve isolatie. Deze ontwikkeling va het elven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen wordt evolutie genoemd en heeft geleid tot de huidige biodiversiteit.
1.4 ordening van de diversiteit van leven
De taxonomie houdt zich bezig met de regels van het ordeningssysteem. De systematiek houdt zich bezig met het indelen van de organismen volgens dit ordeningssysteem. Er zijn drie domeinen en elk van deze domeinen kan verder worden verdeeld in rijken.
- Archaea: leven onder extreme omstandigheden, prokaryoten (eencelligen zonder celkern),
- Bacteriën: prokaryoten
- Eukaryoten: eencellige en meercellige, celkern, meerdere organellen, worden ingedeeld in schimmels, planten en dieren.
Protisten zijn een groep nog niet ingedeelde organismen. De meesten zijn eencellig.
1.5/1.6 lezen in boek
2.1 Nanotechnologie
Vaak duidt men iets aan met ‘Nano’ als dit heet klein is, Nano is 0,000000001 meter = 10^-9 meter.
Het celmembraan scheidt het inwendige van een cel van zijn omgeving, stoffen kunnen alleen via het celmembraan in en uit de cel. Met behulp van eiwitten in het celmembraan wordt e opname en afgifte van veel stoffen geregeld. Door chemische reacties (zelfregulatie bij cel) ontstaan, veranderen en verdwijnen stoffen. Cellen van prokaryoten en protisten functioneren zelfstandig. Ook bij meercellige organismen functioneren de cellen zelfstandig Door informatie uit de omgeving veranderen cellen en ontstaan gespecialiseerde cellen. Kanker wordt veroorzaakt door afwijkende cellen. Deze afwijkende cellen vormen een tumor.
2.2 Cellen bekijken
Bij allerhande onderzoek spelen microscopen een belangrijke rol. Om cellen met een microscoop te bekijken maak je eerst een preparaat met de cellen. Elektronenmicroscopen zijn sterkere microscopen, hierbij richt men een elektronenbundel op het object.
TEM: Transmissie-elektronenmicroscoop: de elektronenbundel gaat door het object heen.
SEM: Scanning-elektronenmicroscoop: Het object word met het elektronenbundel betast, het object weerkaatst de elektronen waardoor een 3D beeld ontstaat.
2.3 Plantaardige en dierlijke cellen
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden