Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Samenvatting Hoofdstuk 11 (P1 tot 4)

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 942 woorden
  • 22 maart 2019
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 5
1 keer beoordeeld

Hoofdstuk 11

P1
Planteneters > plantaardig voedsel > moeilijk fijn te krijgen
Plooikiezen > harde richels dwars op de kauwrichting
Lang verteringsstelsel > vaak 5 magen – veel herkauwen – bacteriën helpen -

Vleeseters > dierlijk voedsel > slikken door, kauwen niet
Hoektanden > prooi doden
Kniptanden > knipt de vlees in stukjes
Kort verteringsstelsel >  darmen 4x eigen lichaamslengte

Alleseters > plantaardig voedsel & dierlijk voedsel
Snijtanden > eten afbijten
Hoektanden > eten afbijten
Knobbelkiezen > pletten en malen
Gemiddeld verteringsstelsel > ligt tussen vleeseter en planteneter in

Energiebalans E = U + B + T + P

B = bewegen (meeste)
U = ontlasting, afvalstoffen
T = temperatuur (meeste)
P = nieuwe cellen aanmaken

Fotosynthese = koolstofdioxide + water + licht à glucose + zuurstof         (omgedraaid)

zetmeel – vetten -eiwitten – vitaminen

zetmeel = reservevoedsel
vetten = reservevoedsel
eiwitten = bouwstoffen
vitaminen = beschermende stoffen

Verbranding = glucose + zuurstof à koolstofdioxide +  water                         (omgedraaid)

Organismes beschermen zichzelf om niet opgegeten te worden door;
Goede zintuigen en snelle vluchten
Camouflage: niet opvallen in de omgeving
Mimicry: lijken op gevaarlijk dier
Planten: Doorns, vieze smaak en brandharen

P2
Insecten ademen met buizen: tracheeën en ze ademen door he achterlijf langer en korter te maken. Aan de zijkant van het lichaam zitten kleine gaatjes stigmata (enkelvoud stigma).

Stoffen verplaatsen zich van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie, totdat de condensatie op beide plekken gelijk is. Dit proces heet diffusie

Als vissen ademhalen gaat dat via de kieuwdeksel, daar is een kieuwholte, elke kieuwholte heeft een kieuwboog met kieuwplaatjes met haarvaten. Daar vind gaswisseling plaats, zuurstof gaat het bloed in koolstofdioxide gaat het bloed uit.

Dit gaat ook met behulp van diffusie, concentratie verschil.

Het bloed en het water stromen niet in dezelfde richting, zo verloopt de gaswisseling goed, tegenstroomprincipe.

Planten hebben zuurstof nodig voor verbranden en ze maken bij fotosynthese zuurstof en gebruiken koolstofdioxide.

Er wordt maar een beetje van die zuurstof gebruikt, de rest gaat naar buiten via de huidmondjes.

’s Avonds als er geen licht is gaan de huidmondjes dicht en gebruikt de plant de zuurstof die in de holtes tussen de cellen zit om te verbranden.

P3
Insecten hebben een openbloedsomloop, er lopen tracheeën door het hele lichaam (vertakkingen), deze vervoeren lucht+zuurstof en lucht+koolstofdioxide.

Het bloed bevat geen hemoglobine maar is toch rood door de voedingsstoffen en afvalstoffen.

Wanneer het bloed bij de kop komt gaat hij vrij door het lichaam heen.

Insecten hebben een uitgerekt hart met kamers, als deze samentrekken stroomt het bloed.

 

Vissen hebben een gesloten bloedsomloop, het zuurstofrijke bloed stroomt vanaf de kieuwen langs alle organen. Bij het verteringsstelsel komen voedingsstoffen het bloed in waardoor de bloeddruk daalt en het bloed langzamer stroomt.

Per rondgang komt het bloed maar 1x langs het hart.

Mensen hebben een dubbele bloedsomloop, bloed stroomt meer dan 1x langs het hart.

Vaatbundels vervoeren stoffen in een plant. Ze beginnen in de wortels totaan de bladnerven in de bloemen.

2 soorten

  1. Houtvaten – liggen aan de binnenkant van de bundel, gevuld met water en opgeloste mineralen dat naar boven stroomt door 1. Zuigkracht – verdampt water uit huidmondjes.
     
  2. Worteldruk – wortels nemen water op en doordat er steeds meer water bijkomt ontstaat er druk.
     
  3. Capillaire werking – het omhoog kruipen van water door te blijven kleven aan de wanden.
  1. Basvaten – liggen aan de buitenkant van e bundel, stroomt water, glucose en meer, stroomt naar de wortels voor energie/reservestoffen, een ander deel gaat omhoog voor de vruchten/bloemen.

P4
Door te isoleren met vacht blijven dieren met vacht het warm houden.

Andere zoogdieren zonder vacht isoleren door hun vetlaag.

Doordat de dieren door de kou meer energie verbruiken om warm te blijven vermageren ze vaak, gezonde dieren komen wel weer aan in het voorjaar.

Andere dieren houden een winterrust (eekhoorn)

  • Daalt
  • Hartslagferquentie daalt (klopt minder vaak)
  • Amdemferquentie daalt
  • Af en toe eten halen uit de voorraad (^stijgt weer)

Er wordt dus minder energie verbruikt.

Bij een winterslaap wordt het dier niet wakker (egel).

De egel heeft een vetlaag waarop hij de hele winter kan overleven ^geldt ook voor de egel.

Als het warmer wordt gaan dieren meer warmte afgeven, vetlaag/vacht verliezen, warmte meegeven aan luchtstroom van de wind. Of ze maken zelf een luchtstroom (olifant met oren)

Door een vacht kan een hond niet zweten (zweet verdampt), honden verdampen door te hijgen, er zitten veel bloedvaatjes in de tong.

Ook contact moet een koel oppervlakte helpt om af te koelen.

In de (o.a.) savanne gaan de dieren overdag uitrusten/afkoelen en ze zijn ’s avonds actief.

Een warmbloedig dier (zoogdieren, vogels) zijn vaak warmer dan hun omgeving. Het dier verliest warmte via zijn lichaamsoppervlak. Een kleiner dier koelt sneller af dan een groter dier, dit komt door de verhouding van zijn lichaamsoppervlak en zijn volume.

Dieren zijn door evolutie goed aangepast aan hun omgeving.

Koelbloedige dieren (vissen, amfibieën) hebben dezelfde temp. Als hun omgeving.

Amfibieën duiken in het water als ze zijn opgewarmd om voedsel te zoeken, de donkere kleur trekt veel warmte aan.

Ze warmen zichzelf op om energie te krijgen, als het koel is gaat hun verbranding langzamer.

Woestijnplanten kunnen overleven door

  • Af en toe regent het, de planten nemen snel water op
  • Dikke bladeren/stengels voor wateropslag
  • Waterverlies tegengaan, vetlaagje
  • Zo klein mogelijk oppervlak, hoe kleiner hoe minder verdamping
  • Vooral verdamping in huidmondjes, bladeren zijn klein
  • Bij sommige planten zijn huidmondjes verzonken in het blad
  • Behaard, lucht staat stil +bescherming

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Woestijnplanten kunnen overleven door

  • Af en toe regent het, de planten nemen snel water op
  • Dikke bladeren/stengels voor wateropslag
  • Waterverlies tegengaan, vetlaagje
  • Zo klein mogelijk oppervlak, hoe kleiner hoe minder verdamping
  • Vooral verdamping in huidmondjes, bladeren zijn klein
  • Bij sommige planten zijn huidmondjes verzonken in het blad
  • Behaard, lucht staat stil +bescherming

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.