Samenvatting Hoofdstuk 11 dieren en planten

Beoordeling 7.3
Foto van Yorik
  • Samenvatting door Yorik
  • 3e klas vwo | 1128 woorden
  • 10 april 2019
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
14 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Stap in jouw toekomst

Kom naar de Open Avond van Inholland op woensdagavond 29 maart van 17:00 - 20:00 uur. Proef de sfeer en ontdek onze opleidingen.

Meld je aan!

11.1

Koeien en andere planteneters eten plantaardig voedsel, dat is moeilijk fijn te krijgen is. Planteneters malen het voedsel met plooikiezen. Deze kiezen hebben harde richels en lopen dwars op de kauw richtig

Honden en andere vleeseters eten dierlijk voedsel. Vleeseters hebben grote scherpe hoektanden en knipkiezen. Met de hoektanden doden en verscheuren vleeseters hun prooi. Vleeseters slikken de stukjes vlees door zonder er op de kauwen.

Varkens en mensen eten plantaardig en dierlijk voedsel. Zij heten daarom alleseters. Alleseters hebben knobbelkiezen. Deze kiezen kunnen het voedsel goed pletten en malen. De snij- en hoektanden bijten het eten af.

Plantaardig voedsel is moeilijk fijn te krijgen door de celwanden van de plantencellen. Vlees bestaat uit dierlijke cellen zonder celwanden.

Plantaardige cellen zijn moeilijk te verteren. Verteren lukt alleen als het voedsel lang in het verteringstelsel zit, Daarom herkauwen koeien(Planteneters).

Vlees is makkelijker te verteren en vleeseters hebben dus maar 1 maag en korte darmen. Hierdoor is de buik dunner.

Lengte van het verteringsstelsel van een alleseter zit tussen de lengte van een planteneter en vleeseter.

Vleeseters moeten meer moeite doen voor hun voedsel. Dieren kunnen alleen ergens leven als ze voldoende energie binnen krijgen door hun voedsel.

In een energiebalans kun je zien hoeveel energie een dier binnenkrijgt en waaraan een dier zijn voedsel besteed.

B= bewegen

T= temperatuur

P=  productie nieuwe cellen

U= uitwerpselen

Zoogdieren hebben een constante lichaamswarmte en dus kost het meer energie om hen warm te houden

Een plant heeft geen verteringsstelsel, maar hebben wel voedingstoffen nodig.

Met hun wortels zuigen ze water en mineralen op. via de huidmondjes halen ze koolstofdioxide uit de lucht. Door fotosynthese wordt glucose en zuurstof gemaakt.

Zetmeel: reservevoedsel voor de plant, wordt opgeslagen in de wortels, knollen, bollen en zaden

Vetten: reservevoedsel, vaak in de zaden opgeslagen.

Dit wil je ook lezen:

Eiwitten: bouwstoffen, is nodig voor de groei van de plant

Vitaminen: Beschermende stoffen voor de plant, noodzakelijk om levensprocessen goed te laten verlopen

Om te overleven moeten organismen niet alleen eten, maar ook voorkomen dat ze zelf worden opgegeten. Dieren die zelf gemakkelijk worden opgegeten heten Prooidieren. Er zijn verschillende manieren waarop prooidieren zichzelf beschermen.

  1. Planteneters hebben vaak grote ogen aan de zijkant van de kop. En kunnen ze roofdieren snel waarnemen.
  2. Sommige prooidieren misleiden hun vijand door niet op te vallen(camouflage).
  3. Het afschrikken van roofdieren, ze lijken dan op een ander dier dat gevaarlijk lijkt. Dit heet mimicry.

Planten kunnen niet vluchten, zij hebben scherpe doornen of maken bittere stoffen aan wat dieren niet lusten.

11.2

ademhaling van een insect

het hele lijf zit vol met vertakte buizen met lucht: de tracheeën. Aan de zijkanten zitten kleine gaatjes: de stigmata. Door de stigmata komt er lucht in de tracheeën. Stoffen verplaatsen zich van een hoge concentratie naar een lage concentratie, dit heet diffusie. Doordat de cellen van een insect zuurstof verbruiken, gaat er zuurstof de cellen in en het koolstofdioxide de cellen uit.

Door het achterlijf korter te maken, pompt een insect afwisselend lucht met zuurstof in de tracheeën en koolstofdioxide naar buiten.

  1. Spieren trekken samen, achterlijf wordt korter. Tracheeën worden nauwer en lucht wordt via stigmata naar buiten geperst.
  2. Spieren ontspannen, achterlijf wordt langer. Lucht stroomt via stigmata naar binnen.


ademhaling van een vis

  1. vis opent bek en neemt een hap water. De kieuwdeksels zijn dicht
  2. Vis sluit zijn bek, kieuwdeksels open. Water langs kieuwplaatjes naar buiten geperst

De wanden van de lamellen zijn dun. Door die wanden vindt gaswisseling plaats.

  • doordat het zuurstofgehalte in het water veel hoger is dan in het bloed vindt er diffusie plaats.
  • In het bloed dat door de kieuwen stroomt, zit een hoge concentratie CO? en hier gebeurt hetzelfde principe als hierboven.

Dit principe heet het tegenstroomprincipe.

Ademhaling van een plant

Planten hebben ook zuurstof nodig voor verbranding. De energie die daarbij vrijkomt is voor het maken van nieuwe cellen.

Planten wisselen gassen uit met hun omgeving. Ze hebben geen ademhalingsorganen zoals dieren.

de gaswisseling gaat via de huidmondjes.
 

11.3

Transport bij insecten

Het bloed van insecten vervoert geen zuurstof en koolstofdioxide. Het bloed bevat ook geen hemoglobine, de rode bloedkleurstof waaraan zuurstof hecht. Het bloed van insecten vervoert wel de voedingsstoffen en afvalstoffen van alle cellen.

Het bloedvatenstelsel van een insect bestaat uit slechts 1 bloedvat en een hart. Het lange hart zit in het achterlijf en bestaat uit een aantal kamers. Als de hartkamers samentrekken stroomt het bloed van achter naar voor de kop in en gaat het bloed weer naar het hart. Je noemt dit een open bloedsomloop. Via de openingen in het hart komt het bloed terug in het bloedvatenstelsel.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Het bloedvatenstelsel van een insect bestaat uit slechts 1 bloedvat en een hart. Het lange hart zit in het achterlijf en bestaat uit een aantal kamers. Als de hartkamers samentrekken stroomt het bloed van achter naar voor de kop in en gaat het bloed weer naar het hart. Je noemt dit een open bloedsomloop. Via de openingen in het hart komt het bloed terug in het bloedvatenstelsel.

Transport bij vissen

Bij een vis pompt het hart bloed naar de kieuwen. In de kieuwen krijgt het weer zuurstof en dumpt het zijn co2, daarna gaat het bloed door naar de andere organen. Doordat de bloeddruk in de vertakkingen naar de kieuwen al flink is gedaald, stroomt het bloed langzaam naar de andere organen, hierdoor krijgen de cellen niet zoveel zuurstof en voedingsstoffen.

11.4

Warmbloedig

Veel zoogdieren hebben een vacht, vogels hebben dons. Tussen die haren blijft een isolerende laag lucht staan.

 Zoogdieren in het water hebben een dikke laag vet die ook goed isoleert.

 Dieren krijgen als het kouder wordt een dikkere vacht en waterdieren een dikkere vetlaag.

 Sommige dieren gaan in winterslaap. Er veranderen 3 dingen:

  1. De lichaamstemperatuur daalt.
  2. De hartslag daalt.
  3. De ademfrequentie daalt.

 Hierdoor verbruiken de dieren minder energie.

Als het warmer wordt dan verdwijnt de vet of dons laag. Zo hebben ze geen oververhitting. Als het warm is en het waait is er een luchtstroom waaraan een dier warmte afgeeft.

 Als een hond het warm heeft gaat hij hijgen. Er komt dan veel lucht langs de tong en koelt zo dus af.

 Vogels en zoogdieren zijn warmbloedig en hun lichaamstemperatuur schommelt rond 1 waarde. Meestal is een warmbloedig dier warmer dan zijn omgeving. Hierdoor verliest het dier zijn warmte.

Koudbloedig

Vissen en amfibieën zijn koudbloedig. Hun lichaam neemt de temperatuur van de omgeving aan. Als het koud is, zijn zij ook koud. Als het warm is, zijn zij ook warm.

Planten in de droogte

In de woestijn is het heet en soms heel koud. Er is daar ook weinig water. Toch kunnen er planten leven.

  • In die woestijn regent het weinig, de wortels kunnen snel water opnemen.
  • De planten hebben vaak dikke bladeren en stengels waar ze water opslaan.
  • Er is weinig verdamping door een vetlaagje aan de buitenkant.
  • Er is zo weinig mogelijk oppervlak.hoe minder oppervlak, hoe minder verdamping.
  • kleinere huidmondjes.
  • behaarde buitenkant of stekels, dit zorgt dat de lucht stilstaat.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.