Biologie H11 transport

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1816 woorden
  • 3 februari 2023
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting biologie H11 Nectar 5 havo ed 4

Paragraaf 11.1

Bij een reanimatie neemt de hartmassage de pompfunctie van de hartspier over. Je cellen en organen hebben voortdurend bloed met zuurstof en voedingsstoffen nodig.
Hart = holle spier met een linker- en een rechterhelft; pompt bloed rond (elke hartslag)

De rechterboezem van het hart ontvangt bloed uit de holle aders, de linkerboezem uit de longaders. De boezems geven het bloed door aan de kamers. Op hun beurt persen de kamers het bloed de slagaders in (prikkelgeleidingssysteem = BINAS 84D2).
^ Samentrekken van de boezems (P-top), het samentrekken van de kamers (QRS-top) en het ontspannen van de kamers (T-top).

Slagvolume = hoeveelheid bloed die per hartslag een hartkamer verlaat (70 mL per helft per hartslag)
De linkerharthelft pompt zuurstofrijk bloed naar de weefsels en organen, de rechterharthelft pompt zuurstofarm bloed naar de longen.
Hartminuutvolume = (hartslagfrequentie (aantal hartslagen per min) × slagvolume) geeft aan hoeveel bloed er per minuut het lichaam rondgaat (hoeveelheid bloed die een hart rondpompt)

Een AED (microprocessor met een accu die via elektroden op het lichaam de samentrekkingen van het hart registreert) meet, dient een stroomstoot toe (bij defibrilleren = onregelmatigheden in de hartslag, zorgt ervoor dat hart even stopt met pompen en daarna weer verder kan met normaal tempo) en geeft nauwkeurige instructies over het vervolg van de reanimatie.
Geen hartslag à injectie met adrenaline in de hartspier (door arts)

Hartinfarct = verstoring in deel hartspier door onvoldoende toevoer O2 (bijv. door vernauwing kransslagader – voorziet hartspier van O2 en voedingsstoffen)
Dotterbehandeling = wijder maken van een vernauwde kransslagader (door plaque) met behulp van een ballonnetje (vanuit slagader in lies door aorta naar kransslagader)
Stent = metalen steunkousje in kransslagader om vernauwd bloedvat open te houden
Bypassoperatie = omleiding langs vernauwing met behulp van bloedvaten patiënt

Samenvatting:
Slagvolume en hartslagfrequentie bepalen het hartminuutvolume. Samentrekking van het hart start vanuit de sinusknoop. Een ecg toont de elektrische activiteit van de hartspier. Kransslagaders en -aders dienen voor de bloedvoorziening van de hartspier. Bij verstopping van een kransslagader kan dotteren of een bypassoperatie uitkomst bieden.

Vulfase = fase in hartcyclus waarin bloed via boezems kamers instroomt – dan naar rechterkamer
Pompfase = systole (samentrekken kamers)
De kleppen verhinderen het terugstromen van bloed (vulfase = hartkleppen open, pompfase = slagaderkleppen open).

Samenvatting:
Bloed stroomt vanuit de holle aders, rechterboezem en rechterkamer de longslagaders in. Via de linkerboezem en linkerkamer gaat bloed uit de longaders naar de aorta. Kleppen verhinderen dat het bloed terugstroomt.

BINAS 83E, 84A, B, C, D, E, F, G, H, I, N, O

Paragraaf 11.2

Bloed transporteert zuurstof. De opname hiervan vindt plaats in de haarvaten rond de longblaasjes van de longen. Het bloed geeft ook CO2 af (gaswisseling). Bloed neemt voedingsstoffen op uit de darmwand. Het vervoert ook hormonen en afvalstoffen.

Kleine bloedsomloop: rechterharthelft – longen – linkerharthelft
Grote bloedsomloop: linkerharthelft – organen – rechterharthelft
Dubbele bloedsomloop: kleine + grote bloedsomloop samen (1 rondgang – 2x door hart)

Elk orgaan krijgt via slagaders bloed vanuit het hart. Slagaders en aders (bloed terugvoeren) zijn in de organen verbonden door haarvatennetwerken (bevinden zich in elk orgaan). Slagaders hebben gespierde wanden. Aders hebben dunnere wanden dan slagaders + hebben kleppen. De wand van haarvaten is zo dun dat uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselcellen mogelijk is.

Plasmastroming: beweging grondplasma in plantencellen
Houtvaten: vervoer water + mineralen via wortels + stengel naar bladeren
Bastvaten: vervoer opgeloste suikers + andere organische stoffen van de bladeren naar andere delen van de plant (omlaag + omhoog)

Bladeren verdampen water en wortels nemen water op. De verdamping van water vormt de grootste transportkracht voor het vervoeren van water (osmose) via de houtvaten. ß trekt, worteldruk duwt
Worteldruk: 2de transportkracht voor het vervoeren van water, ontstaat door verhoogde osmo-tische waarde (doordat de endodermiscellen via actief transport mineralen opnemen en afgeven) kleiner

Mycorrhiza – een symbiose van schimmel en plant (schimmels rond wortels), schimmeldraden zorgen voor meer mineralen en plant zorgt voor voedingsstoffen/organische stoffen

Het drukverschil tussen begin en eind van de bastvaten houdt de sapstroom met de suikers op gang (overdruk door actief transport van stoffen vanuit blad, onderdruk door stoffen uit bastvaten naar cellen). AKA transport door bastvaten vindt plaats onder invloed van drukverhoging door osmose bij cellen die suikers maken en afgeven aan de bastvaten en drukverlaging door osmose bij cellen die suikers uit de bastvaten opnemen.

Samenvatting:
De waterstroom in de houtvaten van planten komt tot stand door verdamping van water in de bladeren en de worteldruk. Worteldruk ontstaat door het selectief opnemen van mineralen via de endodermiscellen. In de bastvaten komt stroming tot stand door drukverschillen ten gevolge van osmose.

Paragraaf 11.3

Bij boven- en onderdruk gaat het om de normale variatie in bloeddruk in de slagaders door de pompwerking van het hart. Tijdens het samentrekken van de kamers meet je de bovendruk, tijdens de ontspanning van de kamers de onderdruk. Bij lage of hoge bloeddruk gaat het om langdurig te lage of te hoge bloeddruk waardoor problemen ontstaan.

Bij elke hartslag openen en sluiten kleppen door een verschil in druk van het bloed aan weerszijden van de kleppen.

Samenvatting:
De druk op het bloed in de slagaders verhoogt wanneer de hartkamers het bloed erin pompen: de bovendruk. Tijdens de rustfase van het hart daalt de druk weer tot de onderdruk. Bij een hoge bloeddruk zijn de boven- en onderdruk voortdurend te hoog.

Kringspieren rond de bloedvaten regelen de bloedverdeling in het lichaam. Is er in de beenspieren tijdens hardlopen veel bloed nodig, dan vervoeren slagaders minder bloed naar bijvoorbeeld de darmen.

Trekken de kamers samen, dan stijgt de bloeddruk in de slagaders; is de hartspier in rust, dan daalt de bloeddruk. De bloeddruk neemt af naarmate het bloed verder van het hart af komt, doordat het bloed weerstand ondervindt in de bloedvaten. In de aders is de bloeddruk laag. Spieren duwen tegen de aders en persen het bloed terug naar het hart. Kleppen in de aders voorkomen dat het bloed terugstroomt. Een defecte klep kan leiden tot een spatader. Kringspiertjes in de kleinste slagadertjes regelen de hoeveelheid bloed die door een haarvatennet stroomt.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Trekken de kamers samen, dan stijgt de bloeddruk in de slagaders; is de hartspier in rust, dan daalt de bloeddruk. De bloeddruk neemt af naarmate het bloed verder van het hart af komt, doordat het bloed weerstand ondervindt in de bloedvaten. In de aders is de bloeddruk laag. Spieren duwen tegen de aders en persen het bloed terug naar het hart. Kleppen in de aders voorkomen dat het bloed terugstroomt. Een defecte klep kan leiden tot een spatader. Kringspiertjes in de kleinste slagadertjes regelen de hoeveelheid bloed die door een haarvatennet stroomt.

Door de weerstand in de bloedvaten neemt de bloeddruk snel af. Het volume van de bloedvaten beïnvloedt de stroomsnelheid. Door de grote gezamenlijke diameter van de haarvaten neemt de stroomsnelheid sterk af. In de aders neemt de stroomsnelheid weer toe. Die lage stroomsnelheid in de haarvaten biedt het bloed genoeg tijd voor de uitwisseling van stoffen met de cellen eromheen.

Atheroscleros: verlies elasticiteit slagaders over de jaren + vorming plaques à vernauwing diameter + wanden stijver (verhoging bloeddruk à afname bloedtoevoer organen)

Samenvatting:
In slagaders zijn stroomsnelheid en bloeddruk hoog. Door de weerstand in de bloedvaten neemt de bloeddruk steeds verder af. De stroomsnelheid in haarvaten is laag door de grote gezamenlijke diameter. In aders is de stroomsnelheid weer hoger. Kleppen in de aders verhinderen dat het bloed terugstroomt.

Paragraaf 11.4

Centrifugeren scheidt bloed in 3 lagen 60% is bloedplasma (water met opgeloste stoffen) en 40% zijn bloedcellen (ontstaan uit stamcellen in rode beenmerg) en bloedplaatjes. Rode bloedcellen hebben het grootste aandeel. Bloedplasma vervoert opgeloste stoffen. Bloed bevat rode bloedcellen voor het transport van O2 en CO2, witte bloedcellen voor de afweer en bloedplaatjes die betrokken zijn bij de bloedstolling (vormen van een stolsel om een bloedvat te dichten na beschadiging).

Bloedarmoede: tekort aan rode bloedcellen (vaak door ijzertekort)
Epo: hormoon dat de nieren bij een O2tekort afgeven; stimuleert de aanmaak van rode bloedcellen

Samenvatting:
Bloedplasma transporteert opgeloste stoffen en bloedcellen. Rode bloedcellen vervoeren O2 en een deel van de CO2. Witte bloedcellen zijn betrokken bij de afweer, bloedplaatjes bij de bloedstolling. Epo beïnvloedt het aantal rode bloedcellen dat je produceert. Bij een tekort aan epo of ijzer ontstaat bloedarmoede.

Door diffusie gaat O2 de haarvaten in, waar het bindt aan het hemoglobine in de rode bloedcellen. Aangekomen in de haarvaten van de spieren gaat de O2 door diffusie de rode bloedcellen uit en via de weefselvloeistof naar de spiercellen. De spiercellen verbranden met behulp van O2 glucose en hebben zo genoeg energie om te blijven werken. Hemoglobine (Hb) bindt O2 in een omgeving met een hoge concentratie O2 (longen) en staat O2 af in een omgeving met een lage concentratie O2 (weefsels). In de lichaamscellen ontstaat CO2 dat naar het bloed diffundeert. Enzymen in rode bloedcellen zetten de CO2 om in H+ en HCO3-. Hemoglobine bindt H+, het HCO3- lost op in het bloedplasma. In de longen treedt de omgekeerde reactie op en diffundeert CO2 de longblaasjes in.

Bloedplaatjes hechten aan de beschadigde bloedvatwand (betrokken bij bloedstolling). Tijdens het bloedstollingsproces ontstaan fibrinedraden. Bloedcellen raken daarin verstrikt. Wanneer de fibrinedraden samentrekken, ontstaat een (rood) bloedstolsel. Het bloedstolsel lost weer op wanneer de bloedvatwand hersteld is. Bij uitwendige wondjes verandert het stolsel in een droge korst die de wond bedekt.

Samenvatting:
Rode bloedcellen en het bloedplasma spelen een rol in het vervoer van O2 en CO2. Door stoffen uit beschadigde cellen en stollingsfactoren uit bloedplaatjes en het bloedplasma ontstaan fibrinedraden. Die vormen een stolsel.

Paragraaf 11.5

Weefselvloeistof: vocht rond de lichaamscellen dat de verbinding vormt tussen bloedplasma en cellen (uitwisselen O2, CO2, voedingsstoffen en afvalstoffen + voorkomt uitdroging cellen)
Weefselvloeistof ontstaat doordat de bloeddruk in de haarvaten een deel van het water uit het bloedplasma door openingen in de haarvatwand naar buiten perst. Door het verschil in eiwitconcentratie is de (colloïd) osmotische waarde van het bloedplasma hoger dan van de weefselvloeistof. Door resorptie gaat weefselvloeistof (terug) de haarvaten in. Door de combinatie van filtratie en resorptie is er aan het begin van een haarvat meer uitstroom en aan het eind meer instroom van water met opgeloste stoffen. Cellen halen hun voedingsstoffen uit de weefselvloeistof en geven hun afvalstoffen eraan af.

Colloïd osmotische druk: drukverschil tussen bloed en weefselvloeistof doordat de haarvatwand niet doorlaatbaar is voor grote eiwitdeeltjes

Bij een verwonding zoals een verstuikte enkel, neemt de doorlaatbaarheid van de bloedvatwanden toe, waardoor ook de grote bloedeiwitten in de weefselvloeistof terechtkomen. Het osmotisch drukverschil tussen weefselvloeistof en bloedplasma daalt en de weefselvloeistof hoopt zich op: er ontstaat een zwelling.

Om zweet te kunnen maken, gebruiken de zweetklieren water uit de weefselvloeistof. Raak je te veel vocht kwijt, dan verandert dat ook de samenstelling van de weefselvloeistof en het bloedplasma: de concentratie opgeloste stoffen neemt toe en daarmee de osmotische waarde van het plasma (cellen geven water af aan weefselvloeistof en drogen zelf uit).

Samenvatting:
Bloeddruk veroorzaakt filtratie in de haarvaten. Hierbij ontstaat weefselvloeistof. Verschil in osmotische waarde tussen bloedplasma en weefselvloeistof geeft een (colloïd) osmotische druk waardoor weefselvloeistof naar het bloed terug gaat: resorptie. Watertekort leidt tot uitdroging van cellen.

Niet al het weefselvloeistof gaat terug naar de haarvaten via resorptie. Een deel gaat ook via lymfevaten (kleppen - sleutelbeenader) terug naar het bloed (dus voeren overtollig wv af). De lymfe (vloeistof in de vaten) stroomt door lymfeknopen, waar zich veel witte bloedcellen bevinden. Net als bij de bloedstroom in de aders zijn het de skeletspieren die het stromen van de lymfe veroorzaken.

Samenvatting:
Een deel van de weefselvloeistof stroomt als lymfe via lymfevaten terug naar het bloed. Lymfevaten lijken op aders, ze hebben kleppen. In lymfeknopen bevinden zich veel witte bloedcellen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.