Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vmbo | 2102 woorden
  • 31 maart 2021
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6
1 keer beoordeeld

Paragraaf 2.1

  • In je lichaam zitten 206 botten of beenderen. Samen vormen ze je skelet of beenderen.

 

  • De botten in je hoofd vormen je schedel. Je schedel wordt gedragen door de wervelkolom. De botten in de wervelkolom heten wervels. Aan een deel van die wervels zitten je ribben. De ribben zitten aan de voorzijde vast aan het borstbeen. Het borstbeen, ribben en de bijbehorende wervels, vormen samen je borstkas. De wervelkolom loopt door je romp naar beneden, tussen je heupbeenderen door. Je heupbeenderen horen bij je bekken.

 

  • Aan je heupbeenderen zitten de langste botten van je lichaam vast: de dijbeenderen in je bovenbenen. In je onderbeen zit aan de voorkant het scheenbeen en aan de achterkant het kuitbeen. In je arm zit het opperarmbeen aan het schouderblad vast. In je onderarm zitten twee botten: het spaakbeen en de ellepijp. De ellepijp zit aan de kant van je p Je armen en benen noem je ook wel je ledenmaten.

 

Je skelet heeft vier taken.

1 Stevigheid geven

   Zonder botten zou je lichaam in elkaar zakken.

2 Vorm geven

Je skelet geeft vorm aan je lichaam. Zo geven de botten van je schedel vorm aan je hoofd.

3 Bescherming geven

Delen van het skelet beschermen kwetsbare organen. Je borstkast            beschermt bijvoorbeeld je hart en longen.

 4 Beweging mogelijk maken

Aan botten zitten spieren vast. Dankzij de botten met spieren kun je        bewegen.

  • Als je bij je zelf voelt, merk je dat je heupbeen en sleutelbeen hard zijn. Je oorschelp is veel zachter en je kunt hem goed buigen.

 

  • De meeste botten zijn hard, zij bestaan uit bot. Een ander woord voor bot is been. In been of bot zit veel kalk en een klein beetje lijmstof. De kalk zorgt ervoor dat het bot hard en stevig is. De lijmstof zorgt ervoor dat het bot ook een beetje buigzaam is.

 

  • Je oorschelp kan goed buigen, doordat hij uit kraakbeen Kraakbeen bevat veel lijmstof en weinig kalk en is daardoor erg buigzaam. Ook een deel van je borstkast bestaat uit kraakbeen. Door dit kraakbeen kunnen de ribben bij een ademhaling op en neer bewegen.

 

  • Baby’s hebben botten die bijna helemaal uit kraakbeen bestaan. Door alle lijmstof is het skelet zo buigzaam dat baby’s heel lenig zijn. Maar het skelet van een baby is echter niet stevig.

 

  • Tijdens het ouder worden veranderd kraakbeen langzaam in been. Er komt dus meer kalk in de botten en minder lijmstof. Hoe ouder je wordt je wordt, hoe meer lijmstof er uit de botten verdwijnt. Ouderen hebben botten met veel kalk en nog maar weinig lijmstof. Doordat de botten niet buigzaam zijn, breken ze makkelijker.

  • De wervelkolom is zo gebouwd dat hij kan veren. Daardoor vangt de wervelkolom schokkende bewegingen van je lichaam op. De wervelkolom veert op twee manieren.

 

  1. Door kraakbeenschijven

Tussen de wervels zitten kraakbeenschijven. De kraakbeenschijven kunnen een beetje ingedrukt worden. Ze veren daarna ook weer terug. Daardoor kan de wervelkolom ook een beetje veren.

  1. Door de speciale vorm

Als je van de zijkant naar de wervelkolom kijkt, lijkt het alsof er twee S-en op elkaar staan. Dat heet de dubbele S-vorm. Door die dubbele S-vorm kan de wervelkolom een beetje in elkaar geduwd worden en terugveren.

Door de kraakbeenschijven en dubbele S-vorm vangt de wervelkolom schokken op als je loopt, rent of springt.

  • Het grootste deel van het bot bestaat uit been. Been bestaat uit beencellen, die in ringen groeien.

 

  • Aan de uiteinden van de botten zit kraakbeen. Door dit laagje kraakbeen bewegen de botten soepel langs elkaar.

 

  • Binnenin de ringen van beencellen zitten bloedvaatjes. Via die bloedvaatjes krijgen de been cellen voedingstoffen en zuurstof.

 

  • In het middenstuk van het bot zit een holle ruimte met beenmerg. Bij langwerpige, dunne botten bestaat dat uit vet en heet het geel beenmerg.
  • Je kunt been met een microscoop bekijken. De beencellen maken een stevige stof met veel kalk en een beetje lijmstof. De stevige stof ligt tussen de beencellen. De kalk die erin zit, zorgt dat het bot stevig is.

 

  • Kraakbeen kun je ook met een microscoop bekijken. Kraakbeen bestaat uit groepjes kraakbeencellen met daartussen een geleiachtige stof. Deze geleiachtige stof wordt gemaakt door de kraakbeencellen en bestaat uit veel lijmstof en heel weinig kalk. Kraakbeen is daardoor heel buigzaam.

Paragraaf 2.2

  • Je kunt lopen en iets oppakken, doordat de botten in je benen en armen kunnen bewegen. Andere botten zitten zo aan elkaar vast dat ze niet kunnen bewegen. Je hebt vier soorten verbindingen in je skelet.

 

  1. Soms zijn botten vergroeid tot één geheel dat je niet kunt bewegen. Zo is het heiligbeen eigenlijk een vergroeiing van vijf aan elkaar gegroeide wervels.

 

  1. Je schedel bestaat uit een aantal platte botten die stevig en onbeweeglijk aan elkaar vastzitten. De gekartelde randjes heten een naadverbinding.

 

  1. Sommige botten zitten met kraakbeen aan elkaar, zoals ribben aan het borstbeen. Doordat kraakbeen buigzaam is, kunnen je ribben een beetje bewegen bij het ademhalen. In je wervelkolom zitten ook kraakbeenverbindingen: de kraakbeenschijven.

 

  1. Een gewricht is de meest beweeglijke verbinding tussen de botten. Je armen en benen bewegen door gewrichten en spieren.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

Hier de uitleg van hoe een gewricht eruit ziet.

  • De bolle gewrichtsknobbel past precies in de gewrichtskom. Zo kunnen de botten bewegen.

 

  • Op de gewrichtsknobbel en in de kom zit een dun laagje kraakbeen. Door dat kraakbeen bewegen botten makkelijk langs elkaar en slijten ze niet.

 

  • Het gewrichtskapsel is een taai vlies dat helemaal om het gewricht zit. Het gewrichtskapsel houdt de botten bij elkaar en beschermt het gewricht. Het gewrichtskapsel maar gewrichtssmeer Door het gewrichtssmeer beweegt het gewricht soepel.

 

  • Gewrichten die zwaar werk moeten verrichten, zoals kniegewricht en het enkelgewricht, zijn extra verstevigd door gewrichtsbanden.

 

  • Je hebt binnenin je lichaam verschillende soorten gewrichten. Deze zijn belangrijk bij het bewegen. Er zijn bijvoorbeeld drie verschillende soorten in je arm.

 

  1. Het kogelgewricht is het meest beweeglijk. Dit gewricht zit in je schouder. De ronde knobbel (kogel) draait in de kom van je schouderblad. Zo kan je arm alle kanten op bewegen. Bij sommige sporten draait de knobbel dan bijna helemaal rond.

 

  1. Je elleboog is een voorbeeld van je scharniergewricht. Het is de verbinding tussen je ellepijp en je opperarmbeen. De ellepijp kan in één richting heen en weer bewegen. Je gebruikt dit gewricht in je elleboog bij het tillen.

 

  1. Je kunt je onderarm draaien door een rolgewricht. Dat rolgewricht is een verbinding tussen spaakbeen en ellepijp. Het spaakbeen rolt om de ellepijp. Als je onderarm draait, dan blijft de ellepijp aan de kant van de pink.

 

Paragraaf 2.3

  • Het vlees van mens en dieren bestaan vooral uit spieren. Alle spieren samen vormen het spierstelsel. Je hebt ongeveer 600 verschillende spieren in je lichaam. Elke spier heeft één taak.
  • Spieren bestaan uit cellen. Cellen in je spieren noem je spiervezels. Spiervezels zijn zo dun als een haar. Een groepje spiervezels vormt samen een spierbundel. Om elke spierbundel zit een vlies. De vliezen van alle bundels in een spier zijn aan het uiteinde van de spier samengegroeid tot een of meer Pezen zijn taai stevig en niet elastisch. De spieren zitten met pezen vast aan de botten.

 

  • Spiervezels worden korter als ze samentrekken. Door het korter worden van alle spiervezels, wordt de hele spier korter. De pezen trekken dan aan het bot waar ze aan vastzitten. Hoe meer spiervezels samentrekken, hoe meer kracht de spier levert.
  • Onder de huid van een bodybuilder zit op die plek de armbuigspier. De armbuigspier zit aan de onderkant met een pees aan het spaakbeen vast. Aan de bovenkant zit hij aan het schouderblad vast. De armstrekspier zit aan de achterkant van je bovenarm. Hij zit aan de bovenkant van het schouderblad vast en aan de onderkant van je ellepijp.

 

Arm buigen

Als de armbuigspier samentrekt, wordt hij korter en dikker. Hierdoor trekt de pees van de armbuigspier aan je spaakbeen en buigt je onderarm naar je bovenarm toe. De armstrekspier is dan uitgerekt.

Arm strekken

Als je arm strekspier samentrekt, strek je je gebogen arm weer. De armbuigspier ontsnapt zich en wordt dan uitgerekt.

  • Voor het buigen en strekken van je arm werken de armbuigspieren en de armstrekspier samen. Als de een samentrekt, wordt de ander uitgerekt. Bij elke beweging die je maakt, zijn minstens twee spieren nodig die samenwerken. Om een beweging te maken gebruik je dus altijd je buigspieren én strekspieren.

 

Paragraaf 2.4

  • Als je op verkeerde manier zit, staat of tilt, kun je last krijgen van je rug. Er kan in je lichaam ook op ander manieren iets misgaan. Wanneer je bijvoorbeeld valt, kun je een blessure Een blessure is een beschadiging aan een bot, gewricht of spier.

 

  • Blessures kunnen ontstaan als je valt, maar ook doordat je te lang achter elkaar de zelfde beweging uitvoert. Dan gebruik je spieren en gewrichten te zwaar, dat heet overbelasting. Vooral bij het sporten ontstaan veel blessures.

 

  • Een botbreuk ontstaat vaak na een val. Bij de meeste botbreuken is een operatie niet nodig. Een arts kan de botstukken dan zetten. Hij duwt daarbij de stukken bot precies tegen elkaar. Daarna komt er gips omheen, zodat de botdelen niet verschuiven. Na een week of zes zijn de delen aan elkaar gegroeid en kan gips eraf.

Je gewrichten kunnen op verschillende manieren geblesseerd raken.

  1. Ontwrichting

Bij sommige sporten kan het gebeuren dat de gewrichtsknobbel uit de gewrichtskom schieten en heb je een ontwrichting. Een arts zet de gewrichtsknobbel weer terug in de kom. De gewrichtsbanden zijn dan wel opgerekt. Daarom heeft het gewricht nog enige weken rust nodig om te genezen.

  1. Verstuiking of verzwikking

Als je je enkel verzwikt rekken de gewrichtsbanden en het gewrichtskapsel van de enkel te ver uit. In de banden komen scheuren. Dan is het enkelgewricht verstuikt. Bij een verstuiking of verzwikking blijven de botten op hun plaats, maar het gewricht en de enkel zwellen op.

Bij het sporten kun je verschillende spierblessures oplopen.

  1. Spierpijn

Als je tijdens een training één bepaalde beweging vaak achter elkaar doet, gebruik je steeds dezelfde spier. Die spieren worden moe, gaan trillen of stoppen er zelfs mee. Dat komt doordat in een werkende spier afvalstoffen ontstaan. Als er veel afvalstoffen in de spier achterblijven, krijg je spierpijn. Dat voel je vooral na het sporten.

  1. Spierkneuzing

Als je tijdens een training één bepaalde beweging vaak achter elkaar doet, gebruik je steeds dezelfde spier. Die spieren worden moe, gaan trillen of stoppen er zelfs mee. Dat komt doordat in een werkende spier afvalstoffen ontstaan. Als er veel afvalstoffen in de spier achterblijven, krijg je spierpijn. Dat voel je vooral na het sporten.

  1. Spierkneuzing

Als je flink valt tijdens het sporten dan kan dat een spierkneuzing opleveren. Door de val gaan er spiervezels en bloedvaatjes in de spier stuk. De bloedvaatjes in de huid kunnen ook beschadigen. Er ontstaat dan ook een blauwe plek, dat heet ook wel een bloeduitstorting.

  1. Spierkramp

Tijdens een training kan een spier zich opeens plotseling krachtig samentrekken. Je hebt dan spierkramp. De spier voelt hard aan en doet pijn. Dat is een teken dat je spier overbelast is.

  1. Spierscheuring

Als je met spierkramp toch doorgaat met de beweging, kan je een spierscheuring oplopen. Bij een spierscheuring zit er binnenin in de spier een scheurtje. Er zijn dan spiervezels en bloedvaatjes stuk. De spier kan daardoor opzwellen en geeft dan veel pijn. Een spierscheuring kan ook heel plotseling op treden. Zo’n plotselinge spierscheuring heet een zweepslag.

Blessures bij het sporten kun je op verschillende manieren voorkomen.

  1. Bescherming

Veel blessures kun je voorkomen door de juiste kleding en beschermende middelen te dragen.

  1. Intapen

Om je lichaam tegen gewrichtsblessures te beschermen, kun je gewrichten intapen.

  1. Warming-up

Iedere goede training begint met een warming-up. De spieren raken door de warming-up goed doorbloed, waardoor ze beter kunnen samentrekken.

  1. Cooling-down

Je sluit een training af met een cooling-down. Door je spieren te bewegen en te rekken, stroomt er voldoende bloed door je spieren om alle afvalstoffen af te voeren.

  • De lichaamshouding is de manier waarop je zit, staat en beweegt. Bij een goede lichaamshouding houd je je rug recht. Alleen dan blijft de wervelkolom in dezelfde vorm: de dubbele S-vorm.

 

  • Als je iets zwaars tilt voel je dat vaak in je rug, omdat je dan iets teelt met je wervelkolom te veel gebogen.

 

  • Als vaak met gebogen rug tilt, kunne de kraakbeen schijven op den duur beschadigen.

 

  • Eigenlijk zou je als een gewichtsheffer moeten tillen: ‘vanuit de benen’ en de onderrug blijft een beetje hol.

 

 

Paragraaf 2.5

  1. Sprinttraining

Als een sprinter 400 meter sprint, worden de spieren moe en pijnlijk. Dat komt doordat er zich afvalstoffen in de spieren ophopen.

  1. Krachttraining

Sprinters moet hun spieren ook versterken, zodat ze zich beter af kunnen zetten tijdens de start en het lopen.  

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.