Hoofdstuk 9

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo/vwo | 1417 woorden
  • 25 januari 2015
  • 3 keer beoordeeld
Cijfer 6
3 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

9.1

Bij elke hartslag trekt eerst de boezems samen en dan de kamers, gevolgd door een korte pauze. Een dokter hoort 2 tonen, de eerste toon is het sluiten van de kleppen tussen de boezems en de kamers. (de hartkleppen) De tweede toon is het sluiten tussen de kleppen en de slagaders. (de slagaderkleppen) Na deze toon is de hartpauze. Een hartslag bestaat uit drie fasen: het vullen van de kamers, het leegpersen van de kamers en een korte pauze. Deze vormen de hartcyclus. Aan het begin van de vulfase zijn zowel de kamers als de boezems ontspannen, dit heet de diastole. Als de boezems samentrekken wordt dit de boezemsystole genoemd. Het bloed loopt in de kamers en wordt de kamers ingeperst, als deze samentrekken heet dit de kamersystole.

Diastole

Systole boezems

Begin systole kamers

Systole kamers

Begin systole boezems

Hartkleppen zijn open

Hartkleppen zijn open

Hartkleppen sluiten

Hartkleppen zijn gesloten

Hartkleppen zijn gesloten

Slagaderkleppen zijn gesloten

Slagaderkleppen zijn gesloten

Slagaderkleppen gaan open

Slagaderkleppen zijn open

Slagaderkleppen zijn gesloten

De rechter harthelft pompt zuurstofarm bloed door de longslagaders naar de longen.  Dit zuurstofrijke  gaat via de longslagaders naar de linker boezem. Dit is de kleine bloedsomloop.

De linker harthelft pompt het zuurstofrijke bloed via de aorta en slagaders naar de organen. Het zuurstofarme bloed gaat via de aders en de holle aders naar de rechter boezems. Dit is de grote bloedsomloop. Deze twee samen zijn de dubbele bloedsomloop.

Aders die het bloed afvoeren uit het hartspierweefsel heten kransaders.

In de nieren vertakken slagadertjes tot kleine haarvaten. Door de bloeddruk verlaat bloedplasma met afvalstoffen de haarvaten. In de organen vind uitwisseling tussen zuurstof en koolstofdioxide plaats.

Voor de geboorte krijgt een baby zuurstof via de navelstreng uit de placenta. De bloed mengt zich in de holle ader van de baby.

Bij baby’s stroomt bloed door het ovale venster(gat tussen de twee kamers) . Baby’s hebben een extra ader tussen de longslagader en de aorta. Na de geboorte verandert veel:

  • vanaf het moment dat de baby huilt stroomt er bloed naar de longen en terug

  • de druk in de linker harthelft wordt hoger dan in de rechter harthelft. De verbinding tussen de kamers sluit.

  • de extra ader sluit

  • het bloedvat tussen de navelstrengader en de holle ader sluit, en de bloedvaten in de navelstreng verschrompelen.

    9.2

    Bij hogere g-kracht stroomt meer bloed naar de benen en dus minder naar het hart en het hoofd, als reactie hierop vernauwen de bloedvaten in de benen en gaat de hartslagfrequentie omhoog.

    Het bloed uit beide kamers verlaat tegelijkertijd het hart, de wanden van de slagaders rekken uit. De druk veroorzaakt een tijdelijke verhoging van de bloeddruk, de systolische druk of bovendruk. Als de kamers ontspannen, de diastole, ontstaat de onderdruk of diastolische druk.

    Aan bloedvatwanden kunnen vetachtige stoffen blijven kleven, dit leidt tot atherosclerose, een vernauwing van de bloedvaten. Cholesterol is de oorzaak hiervan, het zorgt voor het stabiliseren van celmembranen en als grondstof voor geslachtshormonen.  Hoe verder het bloed van het hart is, hoe lager de bloeddruk.

     

    9.3

    De elektrische activiteit van het hart begint in een gebied met speciale spiercellen in de wand van de rechterboezem, de sinusknoop. Door dit elektrische stroompje trekken de spiervezels samen, het heeft een soort van domino effect. Doordat de ene vezel samentrekt trekken degene eromheen ook samen. Beide boezems trekken tegelijkertijd samen. De stroom bereikt een ander gebied met speciale spiercellen, de AV-knoop.  Deze zit tussen de twee kamers in. Deze vertraagt de samentrekking van de kamers, waardoor deze later samentrekken dan de kamers. De stroom wordt naar de bundel van His geleid.  Vanaf daar worden er signalen verstuurd naar de Purkinjevezels. Deze zorgt ervoor dat de samentrekken vanuit de hartpunt naar boven loopt.

    In een ecg zie je drie toppen,  het samentrekken van de boezems, de kamers en de ontspanning.

    Het zenuwstelsel  en hormonen beïnvloeden het ritme van de sinusknoop. Het hartvolume is het aantal liter dat per minuut door je hart heen stroomt. Het slagvolume is de hoeveelheid bloed per hartslag. Bij inspanning verandert ook de verdeling van het bloed. Dit veranderen gaat via kringspiertjes, ze trekken samen in de slagaders waar minder bloed nodig is.

     

    9.4

    De meeste stoffen in het bloed zijn opgelost in het bloedplasma: zouten, voeding- en afvalstoffen, gassen en eiwitten. Eiwitten transporten moeilijk oplosbare stoffen.  Ze bestaan uit lange aminozuurmoleculen. Eiwitmoleculen lossen niet op in het bloedplasma, maar ze zijn er in verdeeld. Ze vormen een colloïd. Bloedplaatjes, rode en witte bloedcellen worden gemaakt in het beenmerg. Rode bloedcellen transporteren zuurstof. witte bloedcellen helpen bij je afweersysteem en bloedplaatjes zorgen voor de bloedstolling.

    In bloedplasma zit maximaal 200 ml zuurstof per liter. Rode bloedcellen hebben geen kern, maar wel heel veel hemoglobinemoleculen. Deze kunnen aan zuurstof binden. De binding tussen hemoglobine en zuurstof is een oxigenatie. Deze is makkelijk te breken. In de longen is een hoge zuurstofconcentratie, de pO2. Namelijk 12-14 kPa. Het verbreken van de binding vindt plaats wanneer het bloed door de weefsels stroomt. Het pO2  gehalte in de spieren is veel lager, 2 kPa. Het lichaam produceert meer rode bloedcellen als er minder zuurstof in de lucht zit. Hardwerkende cellen produceren CO2, deze beïnvloedt het evenwicht van de hemoglobine. Een hoge concentratie leidt tot een lagere pH. Dit komt door de reactie van CO2 met water waarbij H+-ionen ontstaan. Een lagere pH zorgt ervoor dat er minder zuurstof aan de hemoglobine bind. Een hogere temp zorgt ook voor een lager percentage zuurstof in het bloed. Er wordt extra zuurstof afgegeven dus er is een hoger CO2-gehalte. Spiercellen kunnen zuurstof opslaan in myoglobine. Bij een lage concentratie zuurstof word deze zuurstof afgegeven.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

In bloedplasma zit maximaal 200 ml zuurstof per liter. Rode bloedcellen hebben geen kern, maar wel heel veel hemoglobinemoleculen. Deze kunnen aan zuurstof binden. De binding tussen hemoglobine en zuurstof is een oxigenatie. Deze is makkelijk te breken. In de longen is een hoge zuurstofconcentratie, de pO2. Namelijk 12-14 kPa. Het verbreken van de binding vindt plaats wanneer het bloed door de weefsels stroomt. Het pO2  gehalte in de spieren is veel lager, 2 kPa. Het lichaam produceert meer rode bloedcellen als er minder zuurstof in de lucht zit. Hardwerkende cellen produceren CO2, deze beïnvloedt het evenwicht van de hemoglobine. Een hoge concentratie leidt tot een lagere pH. Dit komt door de reactie van CO2 met water waarbij H+-ionen ontstaan. Een lagere pH zorgt ervoor dat er minder zuurstof aan de hemoglobine bind. Een hogere temp zorgt ook voor een lager percentage zuurstof in het bloed. Er wordt extra zuurstof afgegeven dus er is een hoger CO2-gehalte. Spiercellen kunnen zuurstof opslaan in myoglobine. Bij een lage concentratie zuurstof word deze zuurstof afgegeven.

Rode bloedcellen transporteren ook CO2. 5% CO2 lost op in bloedplasma. 95% diffundeert(naar een gebied met een lagere concentratie verplaatsen). 25% daarvan hecht zich aan hemoglobine(HbCO2). De overige 70% reageert met water tot koolzuur(H2CO3). Koolzuur splitst weer op in H+-ionen en HCO3-. Dit laatste gaat het bloedplasma in.  In haarvaten en longblaasjes verlopen deze reacties in omgekeerde richting en komt de CO2 vrij. Hemoglobine en andere stoffen zijn bufferende stoffen en werken als pH-buffer. Ze zorgen ervoor dat de pH tussen de 7,35 en 7,45 blijft.

 

9.5

Bloedvaten zijn buizen die opgebouwd zijn uit levende cellen. De wanden van (slag)aders bestaat uit 3 lagen. Het basaalmembraan, spierweefsel en bindweefsel. Slagaders hebben een sterke en elastische wand. Aders hebben een best slappe wand. Zo kunnen skeletspieren de aders samendrukken en leegpersen. Kleppen voorkomen dat het bloed terugstroomt.

Bij een  wondje zorgen bloedplaatjes voor het herstel. Bloedplaatjes zijn stukjes cel, afgesplitst van bepaalde bloedstamcellen. Bloedplaatjes hechten zich aan de beschadigde collageenvezels, ze worden plakkerig en vormen een plaatjesprop die bloedverlies tegengaat. Bloedplaatjes  geven stoffen af aan het bloed waardoor spieren in de haarvatwand samentrekken. Daardoor stroomt er minder bloed naar het beschadigde haarvat.  Uit bloedplaatjes die kapotgaan zijn, komt een eiwit vrij, de plaatjesfactor. Uit beschadigde weefselcellen komt tromboplastine vrij. Deze twee stoffen samen zetten een hele reeks reacties in gang, ze werken als enzym en kunnen nieuwe moleculen activeren, een cascade aan reacties. Aan het einde van deze cascade ontstaat trombine, wat fibrinogeen omzet in onoplosbare fibrinedraden. Deze draden hechten aan elkaar en vormen zo een net, waarin bloedplaatjes en rode bloedcellen worden gevangen. Dit droogt op en vormt een korstje, de eigenlijk bloedstolling. De fibrinedraden breken af door fibrinolsyline tot fibrinogeen. Op de plek van het korstje ontstaan nieuwe cellen. Als er bij het herstel extra collageenvezels ontstaan en een onregelmatige weefselstructuur, dan ontstaat er een litteken.

Het bloedplasma in het bloed gaat in de haarvaten door kleine openingen tussen de dekweefselcellen mee naar het weefsel. De bloeddruk in een haarvat heet de filtratiedruk. Bloedplasma verandert in weefselvloeistof als het buiten de haarvaten komt. Omdat de bloedeiwitten niet door de openingen kunnen stijgt de osmotische waarde van het bloed. Dit heet een colloïd-osmotische druk, hierdoor stroomt weefselvocht terug naar het haarvat. De filtratiedruk en de colloïd-osmotische druk werken in tegengestelde richting. De filtratiedruk is heel iets hoger dus niet alle weefselvloeistof loopt terug in de haarvaten. De andere manier is via het lymfevatenstelsel. De weefselvloeistof komt via kleine openingen in de lymfevaten. De vloeistof heet dan lymfe. Het transport is hetzelfde als in aders. Via steeds grotere lymfevaten komt de lymfe in de ondersleutelbeenaders terug in de bloedsomloop. Onderweg stroomt de lymfe door lymfeknopen. Lymfeknopen bevatten grote hoeveelheden witte bloedcellen en spelen een belangrijke rol in het afweersysteem.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.