Samenvatting Biologie Blok 1 Zenuwstelsel
Paragraaf 9.2 sensorisch systeem
- Alle informatie die aan het zenuwstelsel wordt aangeboden noemen we sensoriek.
- Het sensorisch systeem is het stelsel dat zich bezighoudt met de ontvangst van de informatie en de vertaling ervan in een voor het zenuwstelsel bruikbare vorm.
Paragraaf 9.2.1 Indeling van sensoren:
- een sensor of zintuigcel is een cel die is gespecialiseerd in het opvangen van prikkels en het omvormen ervan ten behoeven van het zenuwstelsel.
- Op twee manieren ingedeeld:
1) ligging
2) aard van de prikkel waarvoor ze gevoelig zijn
- ligging, onderscheiden we drie typen zintuigcellen:
1) extereosensoren: liggen oppervlakkig, prikkels komen van buiten het lichaam, liggen in de zintuigen zoals de ogen, oren, neus, tong en huid.
2) Propriosensoren: zitten in spieren, pezen en gewrichten en ook in het evenwichtsorgaan. Geven info over de stand van het bewegingsapparaat.
3) Interosensoren: liggen in wand van holle organen. Bijv. de mondholte, darmkanaal, longen, urinewegen, en de bloedvaten
Indeling naar prikkelsoort:
- naar aard van prikkeling onderscheiden we 5 typen zintuigcellen:
1) chemosensoren: gevoelig voor de verandering van de chemische samenstelling rondom de cellen. Chemische prikkels worden o.a. veroorzaakt door andere reuk-, smaakstoffen, koolstofdioxide, zuurstof en zuren. Voorbeelden: smaakzintuigcellen op de tong, wand van aorta en de halsslagader
2) mechanosensoren: geprikkeld door verandering van eigen celvorm. Verandering ontstaat door bijv. druk, trillingen, trekspanning, bewegingen van de omringende vloeistof.
3) Thermosensoren: registreren temperatuurveranderingen. In de huid en in het CZS liggen thermosensoren. Worden geprikkeld door verandering van temperatuur in het bloed
4) elektromagnetische sensoren: prikkel is licht. Wordt ook wel licht- of fotosensoren genoemd. Komen voor in je ogen.
5) Pijnsensoren: gevoelig voor beschadiging of dreigende beschadiging. Zijn in de huid maar ook in de wand van de holle organen te vinden.
Paragraaf 9.2.2: algemene werking van de sensoren:
- alleen gevoelig voor kleine elektrische stroompjes: impulsen.
- Sensoren vertalen prikkels in impulsen
- Prikkel wordt pas omgezet wanneer de prikkeldrempel van een zintuigcel is bereikt.
- Prikkelsterkte toeneemt: per tijdseenheid meer impulsen: impulsfrequentie. Sterkte van impuls neemt niet toe.
Paragraaf 9.3: zenuwweefsel
In zenuwweefsel 2 type cellen:
- zenuwcellen/neuronen : impulsgeleidende cellen
- steuncellen/gliacellen : voeding en bescherming van zenuwcellen
Paragraaf 9.3.1: Bouw en functie van neuronen:
Prikkeldrempel in zintuigcel wordt bereikt – impuls – wordt overgedragen op neuron – vervoerd naar het CZS
Neuronen:
- zijn gespecialiseerd in het opvangen en vervoeren van impulsen
- bouw van elke neuron hetzelfde
- groot cellichaam met veel korte celuitlopers: dendrieten – impulsen naar cellichaam toeleiden
- 1 lange celuitloper die impulsen van het cellichaam weg voert naar een ander neuron of naar een spier of klier: axon, neuriet
- meeste axonen omhuld door myelineschede
- myeline: isolerende functie
- geregeld onderbroken door insnoeringen van Ranvier
- in een zenuwceluitloper altijd één richtingsverkeer
3 typen neuronen:
1) sensorische neuronen: ook wel sensibele neuronen genoemd, vervoeren impulsen van de sensoren in het lichaam naar het centraal zenuwstelsel. Ze hebben 1 dendriet.
2) motorische neuronen: vervoeren impulsen van het centraal zenuwstelsel naar de rest van het lichaam. Ze verbinden het CZS met de uitvoerders: de spieren en de klieren.
3) Schakelcellen: ook wel schakelneuronen genoemd, dragen impulsen over van de ene op de andere zenuwcel.
Paragraaf 9.3.2 Impulsgeleiding en impulsoverdracht:
Impuls wordt door zintuigcel overgedragen op een sensorische zenuwuitloper. De impuls wordt langs het membraan van de zenuwceluitloper naar het cellichaam vervoerd. Vandaar gaat de geleiding verder via het axon.
Langs de gemyeliniseerde wordt een hoge snelheid bereikt: tot 100m/sec
Vanuit axon wordt de sensorische impuls overgedragen naar een volgen neuron (in het CZS). Overdracht vindt plaats in de synaps.
Synaps bestaat uit:
1) stukje celmembraan van het uiteinde van een axon
2) stukje celmembraan van het neuron waar de impuls naar toe moet
3) kleine ruimte tussen beide cellen: de synaptische spleet
synaptische blaasjes: kleine blaasjes die zich in het cytoplasma van het uiteinde van het axon bevinden. Gevuld met neurotransmitter.
Neurotransmitter is een chemische signaalstof. Het zorgt ervoor dat als de impulsen de synaps bereiken dat de receptoren open gaan staan zodat de impuls verder kan.
Elke zenuwcel produceert 1 soort impuls:
Stimulerende neurotransmitters: wekken opnieuw impuls op
Remmende neurotransmitters: remmen en zorgen ervoor dat impuls niet verder gaat
Werking van zenuwcel bestaat uit drie fasen:
Impulsopvang: het receptief gedeelte – de dendrieten en het cellichaam
Impulsgeleiding: conductief gedeelte – het axon
Impulsoverdracht: transmissief gedeelte – synaps (van zenuwcel naar zenuwcel), of het motorisch eindplaatje (van zenuwcel naar spier- of kliercel)
Dendrieten: ontvangstinstallatie bij impulsoverdracht
Paragraaf 9.4 Zenuwstelsel
Onder de eigenschappen van het zenuwstelsel worden o.a. deze dingen verstaan:
- bewustzijn
- zelfbewustzijn
- herinneringen
- leren
- logica en creativiteit
- beheersing, emoties, stemmingen, drift
Paragraaf 9.4.1: Indeling en bouw van het zenuwstelsel:
Het zenuwstelsel wordt qua ligging verdeeld in het centrale en perifere zenuwstelsel.
Het centraal zenuwstelsel:
- hersenen
- ruggenmerg
- ligt in benig omhulsel zoals schedel en wervelkolom
Perifeer zenuwstelsel:
- zenuwen die de organen van het lichaam met hersenen en ruggenmerg verbinden
Naar functie ingedeeld:
Animale en autonome zenuwstelsel:
Animale zenuwstelsel:
- reguleert de wisselwerking tussen het individu en de omgeving
- betrokken bij bewuste handelingen in verband met de gebeurtenissen om ons heen
- bestuurt de dwarsgestreepte skeletspieren; ze zijn de doelwitorganen
Autonome zenuwstelsel:
- reguleert en coördineert de organen die te maken hebben met het levensonderhoud van de cellen
- regelt hartwerking, de spijsvertering, de uitscheiding enz.
- doelwitweefsels zijn: gladde spieren, de klieren en hartspier
- werkt nauw samen met het endocriene stelsel
Paragraaf 9.4.2. Grijze en witte stof
Axonen zijn gemyeliniseerd. Dendrieten en zenuwcellichamen niet.
Grijze stof: cellichamen en dendrieten, schakelcentrum
Witte stof: axonen, gemyeliniseerde zenuwceluitlopers, geleidingsweg.
Zenuw is opgebouwd uit honderden zenuwvezels en behoort dus tot de witte stof. Zenuwen zijn een onderdeel van het perifere zenuwstelsel
Elke zenuwvezel is omgeven door een laagje myeline met daar omheen een bindweefsellaagje. Honderden zenuwvezels vormen samen een zenuwbundel met daar om heen dikke bindweefselmantels. Meerderen zenuwbundels bij elkaar vormen een zenuw die ook een bindweefsellaag heeft.
Meeste zenuwen bevatten zowel sensorische als motorische axonen – gemengde zenuwen
Baan: bundel gemyeliniseerde axonen maar dan binnen het CZS. Opstijgende en afdalende banen. Opstijgende banen: van beneden naar boven met sensorische zenuwvezels. Afdalende banen: van boven naar beneden met motorische zenuwvezels. Waar banen zijn is witte stof.
Kern: ophoping cellichamen en dendrieten met een gemeenschappelijke functie binnen het CZS. Kern is grijze stof
Zenuwknoop (ganglion)
Is ook een kern maar dan buiten de hersenen
Paragraaf 9.4.3. Centraal zenuwstelsel:
Hersenen en ruggenmerg.
Hersenen bestaan uit:
- hersenstam
- tussenhersenen
- kleine hersenen
- grote hersenen
in hersenen bevinden zich ventrikels, holten die gevuld zijn met hersenvocht.
1) ruggenmerg:
deel van CZS dat in wervelkolom ligt. Tussen elke wervel ontspringen vier bundels zenuwvezels.
Paragraaf 9.2 sensorisch systeem
- Alle informatie die aan het zenuwstelsel wordt aangeboden noemen we sensoriek.
- Het sensorisch systeem is het stelsel dat zich bezighoudt met de ontvangst van de informatie en de vertaling ervan in een voor het zenuwstelsel bruikbare vorm.
Paragraaf 9.2.1 Indeling van sensoren:
- een sensor of zintuigcel is een cel die is gespecialiseerd in het opvangen van prikkels en het omvormen ervan ten behoeven van het zenuwstelsel.
- Op twee manieren ingedeeld:
2) aard van de prikkel waarvoor ze gevoelig zijn
- ligging, onderscheiden we drie typen zintuigcellen:
1) extereosensoren: liggen oppervlakkig, prikkels komen van buiten het lichaam, liggen in de zintuigen zoals de ogen, oren, neus, tong en huid.
2) Propriosensoren: zitten in spieren, pezen en gewrichten en ook in het evenwichtsorgaan. Geven info over de stand van het bewegingsapparaat.
3) Interosensoren: liggen in wand van holle organen. Bijv. de mondholte, darmkanaal, longen, urinewegen, en de bloedvaten
Indeling naar prikkelsoort:
- naar aard van prikkeling onderscheiden we 5 typen zintuigcellen:
1) chemosensoren: gevoelig voor de verandering van de chemische samenstelling rondom de cellen. Chemische prikkels worden o.a. veroorzaakt door andere reuk-, smaakstoffen, koolstofdioxide, zuurstof en zuren. Voorbeelden: smaakzintuigcellen op de tong, wand van aorta en de halsslagader
2) mechanosensoren: geprikkeld door verandering van eigen celvorm. Verandering ontstaat door bijv. druk, trillingen, trekspanning, bewegingen van de omringende vloeistof.
3) Thermosensoren: registreren temperatuurveranderingen. In de huid en in het CZS liggen thermosensoren. Worden geprikkeld door verandering van temperatuur in het bloed
5) Pijnsensoren: gevoelig voor beschadiging of dreigende beschadiging. Zijn in de huid maar ook in de wand van de holle organen te vinden.
Paragraaf 9.2.2: algemene werking van de sensoren:
- alleen gevoelig voor kleine elektrische stroompjes: impulsen.
- Sensoren vertalen prikkels in impulsen
- Prikkel wordt pas omgezet wanneer de prikkeldrempel van een zintuigcel is bereikt.
- Prikkelsterkte toeneemt: per tijdseenheid meer impulsen: impulsfrequentie. Sterkte van impuls neemt niet toe.
Paragraaf 9.3: zenuwweefsel
In zenuwweefsel 2 type cellen:
- zenuwcellen/neuronen : impulsgeleidende cellen
- steuncellen/gliacellen : voeding en bescherming van zenuwcellen
Paragraaf 9.3.1: Bouw en functie van neuronen:
Prikkeldrempel in zintuigcel wordt bereikt – impuls – wordt overgedragen op neuron – vervoerd naar het CZS
Neuronen:
- zijn gespecialiseerd in het opvangen en vervoeren van impulsen
- bouw van elke neuron hetzelfde
- 1 lange celuitloper die impulsen van het cellichaam weg voert naar een ander neuron of naar een spier of klier: axon, neuriet
- meeste axonen omhuld door myelineschede
- myeline: isolerende functie
- geregeld onderbroken door insnoeringen van Ranvier
- in een zenuwceluitloper altijd één richtingsverkeer
3 typen neuronen:
1) sensorische neuronen: ook wel sensibele neuronen genoemd, vervoeren impulsen van de sensoren in het lichaam naar het centraal zenuwstelsel. Ze hebben 1 dendriet.
2) motorische neuronen: vervoeren impulsen van het centraal zenuwstelsel naar de rest van het lichaam. Ze verbinden het CZS met de uitvoerders: de spieren en de klieren.
3) Schakelcellen: ook wel schakelneuronen genoemd, dragen impulsen over van de ene op de andere zenuwcel.
Paragraaf 9.3.2 Impulsgeleiding en impulsoverdracht:
Impuls wordt door zintuigcel overgedragen op een sensorische zenuwuitloper. De impuls wordt langs het membraan van de zenuwceluitloper naar het cellichaam vervoerd. Vandaar gaat de geleiding verder via het axon.
Vanuit axon wordt de sensorische impuls overgedragen naar een volgen neuron (in het CZS). Overdracht vindt plaats in de synaps.
Synaps bestaat uit:
1) stukje celmembraan van het uiteinde van een axon
2) stukje celmembraan van het neuron waar de impuls naar toe moet
3) kleine ruimte tussen beide cellen: de synaptische spleet
synaptische blaasjes: kleine blaasjes die zich in het cytoplasma van het uiteinde van het axon bevinden. Gevuld met neurotransmitter.
Neurotransmitter is een chemische signaalstof. Het zorgt ervoor dat als de impulsen de synaps bereiken dat de receptoren open gaan staan zodat de impuls verder kan.
Elke zenuwcel produceert 1 soort impuls:
Stimulerende neurotransmitters: wekken opnieuw impuls op
Remmende neurotransmitters: remmen en zorgen ervoor dat impuls niet verder gaat
Werking van zenuwcel bestaat uit drie fasen:
Impulsopvang: het receptief gedeelte – de dendrieten en het cellichaam
Impulsgeleiding: conductief gedeelte – het axon
Dendrieten: ontvangstinstallatie bij impulsoverdracht
Paragraaf 9.4 Zenuwstelsel
Onder de eigenschappen van het zenuwstelsel worden o.a. deze dingen verstaan:
- bewustzijn
- zelfbewustzijn
- herinneringen
- leren
- logica en creativiteit
- beheersing, emoties, stemmingen, drift
Paragraaf 9.4.1: Indeling en bouw van het zenuwstelsel:
Het zenuwstelsel wordt qua ligging verdeeld in het centrale en perifere zenuwstelsel.
Het centraal zenuwstelsel:
- hersenen
- ruggenmerg
- ligt in benig omhulsel zoals schedel en wervelkolom
Perifeer zenuwstelsel:
- zenuwen die de organen van het lichaam met hersenen en ruggenmerg verbinden
Naar functie ingedeeld:
Animale zenuwstelsel:
- reguleert de wisselwerking tussen het individu en de omgeving
- betrokken bij bewuste handelingen in verband met de gebeurtenissen om ons heen
- bestuurt de dwarsgestreepte skeletspieren; ze zijn de doelwitorganen
Autonome zenuwstelsel:
- reguleert en coördineert de organen die te maken hebben met het levensonderhoud van de cellen
- regelt hartwerking, de spijsvertering, de uitscheiding enz.
- doelwitweefsels zijn: gladde spieren, de klieren en hartspier
- werkt nauw samen met het endocriene stelsel
Paragraaf 9.4.2. Grijze en witte stof
Axonen zijn gemyeliniseerd. Dendrieten en zenuwcellichamen niet.
Grijze stof: cellichamen en dendrieten, schakelcentrum
Witte stof: axonen, gemyeliniseerde zenuwceluitlopers, geleidingsweg.
Zenuw is opgebouwd uit honderden zenuwvezels en behoort dus tot de witte stof. Zenuwen zijn een onderdeel van het perifere zenuwstelsel
Elke zenuwvezel is omgeven door een laagje myeline met daar omheen een bindweefsellaagje. Honderden zenuwvezels vormen samen een zenuwbundel met daar om heen dikke bindweefselmantels. Meerderen zenuwbundels bij elkaar vormen een zenuw die ook een bindweefsellaag heeft.
Baan: bundel gemyeliniseerde axonen maar dan binnen het CZS. Opstijgende en afdalende banen. Opstijgende banen: van beneden naar boven met sensorische zenuwvezels. Afdalende banen: van boven naar beneden met motorische zenuwvezels. Waar banen zijn is witte stof.
Kern: ophoping cellichamen en dendrieten met een gemeenschappelijke functie binnen het CZS. Kern is grijze stof
Zenuwknoop (ganglion)
Is ook een kern maar dan buiten de hersenen
Paragraaf 9.4.3. Centraal zenuwstelsel:
Hersenen en ruggenmerg.
Hersenen bestaan uit:
- hersenstam
- tussenhersenen
- kleine hersenen
- grote hersenen
in hersenen bevinden zich ventrikels, holten die gevuld zijn met hersenvocht.
1) ruggenmerg:
deel van CZS dat in wervelkolom ligt. Tussen elke wervel ontspringen vier bundels zenuwvezels.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden