Hoofdstuk 9

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1955 woorden
  • 18 maart 2004
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7
20 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie Hoofdstuk 9

9.1

Op 1 cm2 miljoenen micro-organismen.

Escherichia coli: darmbacterie die de vertering van voedsel bevordert.

Schadelijke micro-organismen:
- virussen
- schimmels
- bacterien
- eencelligen
--> kunnen infectieziekten veroorzaken

Bacterien produceren giftige stoffen, daardoor de ziekteverschijnselen na bacteriebesmetting.

Virussen: vermeerderen in gastheercellen. Daardoor gaan de lichaamscellen dood.

Schimmels: infecteren meestal huid of luchtwegen. (bijv. zwemmerseczeem)


Dekweefsels: (van huid, longen en darmen) zijn een barriere voor ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen.
Dekweefsels vormen de grens tussen je inwendige en uitwendige milieu.

Maagzuur is een tweede barriere voor micro-organismen, zij worden hierdoor gedood.
Een derde barriere zijn beschermende reflexen zoals hoesten, niezen en braken.

Opperhuid: kiemlaag en hoornlaag.

Kiemlaag: de cellen in de kiemlaag delen zich voortdurend, waardoor je huid groeit.

Hoornlaag: bestaat uit dode versleten opperhuidcellen. Opperhuidcellen produceren een vettige stof: hoornstof.

Lederhuid: hierin zitten zintuigen, bloedvaten, zweetklieren, talgklieren, haren en een vetlaag.

UV-straling brengt per dag zo'n 100000 beschadigingen toe aan het DNA van je huidcellen. Meestal worden die gerepareerd. Als ze niet worden gerepareerd kan huidkanker ontstaan.
UV-straling zorgt er ook voor dat de bovenlaag van je huid verdikt, dus zo kan UV-straling moeilijker doordringen tot de kiemlaag.

Melanocyten: zorgen voor de vorming van pigmentkorrels. Deze cellen zitten in de kiemlaag en geven de pigmentkorrels af aan de huidcellen d.m.v. exocytose.

veel zon --> cellen zorgen voor bruine huid.

Pigment zorgt voor een deel van het wegvangen van de schadelijke stoffen die door UV-straling in de cellen worden gevormd. (diep bruine huid heeft max. werking van factor 4)

Slijmvlies: ook een beschermend dekweefsel, zit in luchtwegen en darmen. (stof wordt bij inademen in slijm opgevangen en door trilharen afgevoerd naar keelholte. het slijm bevat bacteriedodende stoffen).

9.2

Afweersysteem: zorgt ervoor dat indringers worden uitgeschakeld.

afweerreacties - veel veranderingen in lichaam: geen trek, voelt je belabberd, snel geirriteerd, koorts.

Witte bloedcellen: directe verdedigers --> onderscheiden lichaamsvreemde en lichaamseigen cellen en stoffen van elkaar en kunnen ze doden of onschadelijk maken.

Boodschapperstoffen: stoffen voor communicatie en samenwerking tussen cellen, bijv. interferon.

Afweersysteem van de mens: ongeveer duizend miljard (10^12) cellen, wegen samen meer dan een kilo, evenzwaar als lever.

Afweercellen verspreiden zich via bloed- en lymfevaten. In de milt en lymfeklieren veel van die cellen.

Rode beenmerg: hierin ontstaan witte bloedcellen uit stamcellen.

(bij jonge kinderen in mergholtes van pijpbeenderen en na de puberteit voornamelijk in platte beenderen van de schedel, ribben, borstbeen en bekken.)

Uit stamcellen twee groepen witte bloedcellen:

- verschillende typen fagocyten
- twee typen lymfocyten

Lymfocyten ontwikkelen zich verder:
- B-lymfocyten in beenmerg
- T-lymfocyten in de thymus = een klier achter je borstbeen

Wanneer lichaamsvreemde cellen of stoffen in je inwendige milieu komen, starten witte bloedcellen een afweerreactie.

Antigenen: herkenningseiwitten op het celmembraan.

Elk individu heeft eigen antigeencombinatie. Nauw verwante individuen hebben meer antigenen gemeen dan willekeurige vreemden. (geldt voor alle organismen)

Elke lymfocyt is gespecialiseerd in het herkennen van een bepaald type antigeen.
Lymfocyten die reageren op lichaamseigen antigenen worden in de thymus of het beenmerg gedood.

Je hebt veel lymfocyten nodig om alle mogelijke aanvallen van buitenaf te kunnen weerstaan. Als een ziekteverwekker voor het eerst in je lichaam komt, zijn de lymfocyten die kunnen reageren nog niet geactiveerd. De ziekteverwekker kan zich snel vermeerderen en je wordt ziek.

Geheugencellen: cellen die worden gevormd bij de bestrijding van de ziekteverwekker, de cellen bewaren de informatie over de ziekteverwekker.


Immuun: bij herbesmetting met ziekteverwekker delen de geheugencellen zich tot de groep gewenste actieve lymfocyten. Zo wordt de ziekteverwekker snel en efficient opgeruimd.
Meestal merk je er niets van.

Cytokinen: signaalstoffen (eiwitten) die door witte bloedcellen worden gebruikt om alarm te slaan. Ze zijn werkzaam in zeer lage concentraties.

Witte bloedcellen slaan alarm als ze een ziekteverwekker opmerken, door rechtstreeks contact en cytokinen.

Er zijn ongeveer 70 verschillende cytokinen bekend.

Taken van verschillende cytokinen:
- activeren van deling en rijping van witte bloedcellen in het beenmerg
- activering van B-lymfocyten
- beinvloeden van temperatuurscentrum --> koorts

9.3

Bacterien veroorzaken infecties, ze vermeerderen zich en geven giftige stoffen af.

Ontsteking: weefsel zwelt op, wordt rood, warm en pijnlijk.

Fagocyten kruipen door bloedvatwand en bestrijden de bacterien:
1. omsluiten de bacterien met schijnvoetjes
2. via fagocytose nemen ze de bacterie in zich op en breken ze af.
3. samen met dode weefselcellen blijven ze in wond achter als laagje pus (etter)

Pus / etter: dode fagocyten met dode weefselcellen.


Algemene afweer: afweercellen die geen onderscheid kunnen maken tussen verschillende soorten indringers. Bied meestal onvoldoende bescherming tegen bacterien en virussen.

Specifieke afweer: T-lymfocyten en B-lymfocyten.

Lymfocyten worden geactiveerd door bepaalde typen fagocyten: macrofagen.

Alle cellen, ook macrofagen, plaatsen voortdurend resten van eiwitten op het celmembraan. Daardoor komen ook stukjes 'verteerd' bacterie-eiwit op het membraan van een macrofaag terecht. Tussen die antigenen zitten de specifieke bacterie-antigenen.

De macrofaag met de bacterie-antigenen op buitenkant zoekt contact met lymfocyten. De antigeenresten vormen daarbij een alarmsignaal voor de lymfocyten. Lymfocyten zijn onderdeel van de specifieke afweer omdat ze alleen werken tegen het antigeen waarmee de macrofaag alarm slaat.

De macrofaag zoekt een T-lymfocyt die op zijn celmembraan een T-receptor heeft die past op het bacterie-antigeen. Elke T-lymfocyt heeft zijn eigen unieke combinatie aan receptoren, waarvan miljoenen varianten bestaan.

De algemene afweer bestaat uit fagocyterende cellen. De specifieke afweer bestaat uit lymfocyten en is gericht tegen een type indringer. Macrofagen presenteren antigenen van een ziekteverwekker aan de lymfocyten --> start specifieke afweer.

De T-lymfocyt, door de macrofaag geactiveerd, gaat delen
--> deel blijft inactief aanwezig als T-geheugencellen.
--> meeste differentieren tot T-helpercellen: geven chemische signalen af (cytokinen)

Een geschikte B-lymfocyt is geactiveerd. cytokinen stimuleren de B-lymfocyt om te delen --> kloon van B-lymfocyten.

B-geheugencellen: klein deel van de celkloon dat inactief blijft.

Plasmacellen: grootste deel van celkloon, ze hebben een groot endoplasmatisch reticulum, veel mitochondrien en grote aantallen ribosomen --> grote chemische fabrieken die dezelfde antistof maken.

Antistoffen / immunoglobulinen (Ig): eiwitmoleculen die op een bepaald antigeen reageren. (reageren specifiek)


Virussen besmetten lichaamscel met DNA of RNA --> cel gaat virusmateriaal bijmaken.

T-helpercellen activeren bepaalde T-lymfocyten die differentieren tot cytotoxische T-lymfocyten: speuren lichaam af naar lichaamscellen die besmet zijn met virus. (herkennen geinfecteerde cel aan stukjes virusantigeen die door cel op celmembraan zijn geplaatst.)
De cytotoxische T-lymfocyten geven bij zo'n cel eiwitten af die het celmembraan kapot maken --> einde lichaamscel en virus.

Cytotoxische T-lymfocyten zijn ook actief bij het opruimen van sommige (herkenbare) typen kankercellen. Maar ze vallen ook cellen van getransplanteerd orgaan aan, waardoor zware medicijnen nodige zijn om het transplantaat in leven te houden.

MHC1 molecuul: presenteert lichaamseigen (val mij niet aan!). Maar een virus komt in een lichaamseigen cel en dus presenteert die cel een MHC1 met daarin de informatie van het virus. Hierdoor weet de T-cel dat hij die lichaamseigen cel MET virus moet vernietigen.

MHC2 molecuul: worden gepresenteerd door macrofagen met de info: ik ben lichaamseigen, maar heb een bacterie bij me (in de MHC2 zit de info dat 't een bacterie is). Maar hij mag niet gedood worden omdat hij lichaamseigen is. Bij B-lymfocyten gebeurt dus hetzelfde.

9.4

vaccinatieprogramma: meeste kinderen in Nederland worden ingeent tegen difterie, kinkhoest, tetanus, polio (kinderverlamming), bof, mazelen en rode hond.

vaccin: onschadelijk gemaakte ziekteverwekkers. (soms alleen antigenen)

immuun: als je een vaccin krijgt reageert je afweersysteem op de antigenen. De geheugencellen die daarbij ontstaan, zorgen ervoor dat je immuun bent.

actieve kunstmatige immunisatie: als de antigenen uit het vaccin je afweersysteem activeren; de antigenen zijn ingespoten dus kunstmatig.

natuurlijke immunisatie: hetzelfde als actieve kunstmatige immunisatie maar het is natuurlijk, dus als je wordt besmet met een virus bijv.


(anti)serum: antistoffen van andere organismen of monoklonale antistoffen.

kunstmatige passieve immunisatie: je eigen afweersysteem wordt niet geactiveerd. Er worden meteen antistoffen ingespoten --> kunstmatig en passief.

natuurlijke passieve immunisatie: hetzelfde als kunstmatige passieve immunisatie maar dan natuurlijk. Bijv. antistoffen via de placenta of moedermelk (bij een kind dus) --> bieden natuurlijke bescherming totdat eigen afweersysteem volledig ontwikkeld is.

monoklonale antistoffen: bestaan uit identieke antistoffen die in laboratoria gemaakt worden. (worden gemaakt door een celkloon van hybridoma's)

Hybridoma: samensmelting van een B-lymfocyt en een kankecel. (B-lymfocyt zorgt voor informatie om juiste antistoffen te maken, kankercel zorgt ervoor dat er een groot aantal cellen kan worden gemaakt)

Antibiotica: afkomstig van schimmels, remmen de celdeling van bacterien. Helpt NIET tegen virussen.

Als antibioticum vaak wordt gebruikt, raken bacteriestammen resistent: ze zijn ongevoelig voor het antibioticum.
Selectief gebruik van antibiotica is nodig, want zonder antibiotica zijn we medisch gezien weer bij de Middeleeuwen --> sterven halve steden na besmetting pestbacterie.

Allergische reactie: je lichaam reageert onnodig of te heftig op een bepaalde stof, een allergeen.

Voorbeelden van allergie: hooikoorts (lichaam reageert op graspollen of stuifmeel van bomen), huisstofallergie ( huisstofmijt --> uitwerpselen van dit spinachtige diertje, huidschilfers van bijv. een kat)

mestcellen: type witte bloedcellen, die vooral in slijmvliezen zitten. Zijn betrokken bij allergische reactie. Bevatten o.a. histamine --> werkt in op cellen van bloedvaten en spieren

--> daardoor zwellen slijmvliezen op en ontstaat ontstekingsreactie.

Hooikoorts ontstaat in twee stappen:
1. na eerste contact reageert afweersysteem op allergeen met productie van bepaald type antistof: IgE. --> Hechten zich aan receptoren op membraan van mestcellen --> mestcellen zijn gevoelig geworden voor allergeen.
2. na tweede contact de echte ellende. Graspollen in neus --> allergenen reageren met de IgE-moleculen op het membraan van de mestcellen. Dit prikkelt de mestcellen tot afgeven van histamine --> ontstoken slijmvliezen.

auto-immunziekten: als het afweersysteem zich tegen de eigen lichaamscellen keert (bijv. bij bepaalde vorm suikerziekte --> cellen alvleesklier worden beschadigd en bij reuma de kraakbeencellen in je gewrichten)

immuundeficientie: als je afweersysteem niet of te weinig in actie komt.
(meest bekende voorbeeld: AIDS. Het virus (HIV) gebruikt als gastheercel vooral T-helpercellen--> daardoor ontbreekt de activering van de andere lymfocyten.

9.5

Donornieren, of andere organen en weefsels, komen van mensen die tijdens hun leven een donor-codicil hebben ingevuld en ondertekend.

1954 eerste niertransplantatie.

Afstotingsreactie door afweersysteem. --> witte bloedcellen herkennen het gertransplanteerde orgaan aan de antigenen als lichaamsvreemd.

Bij transplantatie vooral antigenen HLA-systeem (human leucocyte antigen-systeem) = MHC-systeem. Deze antigenen voor eerst aangetoond op witte bloedcellen.

Als een transplantatie nodig is, wordt het MHC-systeem bepaald en in de computer van Eirotransplant in Leiden gestopt. -->dat ook met beschikbare donororganen.

MHC-combinaties komen vaak niet voor 100% overeen. --> patient krijgt medicijnen die afweerreacties onderdrukken.

Cellen vand e mens bevatten antigenen van het HLA-systeem/ MHC-systeem. Om een orgaantransplantatie te laten slagen, moeten de verschillen in HLA tussen donor en ontvanger zo klein mogelijk zijn.

agglutineren: samenklonteren van bloed (van verschillende mensen).

--> komt dor AB0-stelsel, een van de meer dan honderd verschillende antigeensystemen op je rode bloedcellen.

Twee verschillende typen antigenen in AB0-stelsel: (door Landsteiner) A en B genoemd.
--> 4 bloedgroepen.

Bij AB0-stelsel ontstaan bijbehorende antistoffen van nature na geboorte. --> onder invloed van darmbacterien, die ook de antigenen A en B bevatten, start je afweersysteem een reactie tegen de antigenen die niet in je rode bloedcellen voorkomen.

Als je bloedgroep A hebt, maakt afweersysteem antistof B.

Bloedgroep erfelijk vastgelegd--> AB0-stelsel geeregeld door gen met 3 allelen:
I^A (A-allel), I^B (B-allel) en i (0-allel).

Een kleine hoeveelheid samengeklonterde bloedcellen kan worden opgenomen en verteerd door fagocyten, een grote hoeveelheid is dodelijk.

Bij transfusie dient arts bloedcellen en plasmafactoren apart toe.

Kruisproef: preof die analist ter controle uitvoert voordat transfusie met rode bloedcellen wordt uitgevoerd --> mengt rode bloedcellen donor met bloedplasma ontvanger, geen klontering --> transfusie.

1940 Landsteiner en Wiener ontdekte resusfactor: bloedgroepantigeen.

(is genoemd naar resusaapje)

reusantigeen --> antigeen D.

Als je antigeen D op membraan rode bloedcellen hebt --> resuspositief, zoniet dan resusnegatief.

Van nature mensen geen anti-D (anti-resus) --> vorming anti-resus pas opgewekt als mensen met resusnegatief bloed rode bloedcellen met resusfactor ontvangen, bijv. bij bloedtransfusie/ geboorte (-->via placenta (?))

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.