Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 9

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3009 woorden
  • 21 september 2003
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
27 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Paragraaf 9.1 Micro-organismen: verhinderen dat ziekteverwekkers zich kunnen vermeerderen. Spelen een nuttige rol in je lichaam. Schadelijke micro-organismen: 1. virussen: vermeerderen in gastheercellen, betekend einde van de cel
2. schimmels: infecteren meestal de huid of de luchtwegen. (zwemmerseczeem) 3. bacteriën: produceren meestal giftige stoffen waardoor een bacteriebesmetting ontstaat. 4. eencelligen: veroorzaken ook ziektes, vb. malaria wordt veroorzaakt door de eencellige malariaparasiet. Dekweefsels: houden ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen tegen. Dekweefsels zitten in huid, longen en darmen. Ze vormen de grens tussen het inwendige en uitwendige milieu. Opbouw van de huid en de functie: Opperhuid: kiemlaag, hoornlaag. Kiemlaag: onderste laag van de opperhuid, de cellen delen zich voortdurend. Zo groeit je huid. Hoornlaag: bestaat uit dode versleten opperhuidcellen. Bovenste laag van de opperhuid. Lederhuid: hierin zitten de zintuigen, bloedvaten, zweetklieren, talgklieren, haren en de vetlaag. Zit onder de opperhuid. Door UV straling: verdikt de huid waardoor UV straling moeilijker kan doordringen tot de kiemlaag. Te veel bloot stellen aan UV straling kan tot kanker lijden. Andere bescherming voor UV straling: vorming van pigmentkorrels door melanocyten. Deze cellen uit de kiemlaag geven via exocytose de pigmentkorrels af aan de huidcellen waarmee ze in contact staan. Dekweefsel in darmen en luchtwegen: slijmvlies. Stof wordt bij inademen in het slijm opgevangen en door trilharen afgevoerd naar de keelholte. Het slijm bevat bacteriedodende stoffen. Paragraaf 9.3 Witte bloedcellen aan het werk VB. 1. Je snijdt je vinger

2. Bacteriën op het vuile mes voorzaken een infectie
3. Bacteriën vermeerderen zich en geven giftige stoffen af
4. Op de plaats van de wond treedt een ontsteking op
5. Fagocyten kruipen door de bloedwand en gaan strijd aan met bacteriën
6. Ze omsluiten de bacterie met schijnvoetjes, slokken ze op via fagocytose en breken ze af
7. Dit is vaak ook het einde van de fagocyten, ze blijven in de wond achter als etter
Algemene afweer: Hiertoe behoren de fagocyten, omdat ze niet in staat zijn onderscheidt te maken tussen de verschillende soorten indringers. Meestal onvoldoende bescherming tegen bacteriën en virussen. Specifieke afweer: Dit zijn de T-lymfocyten en de B-lymfocyten. Deze lymfocyten worden door bepaalde typen fagocyten geactiveerd, de macrofagen. Opstarten van de specifieke afweer: · Macrofagen plaatsen voortdurend resten van eiwitten op hun membraan, ‘verteert’ bacterie-eiwit. · Tussen deze stukjes bevindt zich de specifieke bacterie-antigenen. · Macrofaag met de bacterie-antigeen op de buitenkant zoekt contact met lymfocyten. (antigeen-resten vormen het alarmsignaal) · Macrofaag zoekt een T-lymfocyt die op zijn celmembraan een T-receptor heeft die past op het bacterie-antigeen. Antistoffen: · T-lymfocyt gaat delen · Een deel blijft inactief – T-geheugencel · Eendeel wordt actief – T-helpercellen · T-helpercellen geven chemische signalen af – cytokinen · Intussen is er een geschikte B-lymfocyt geactiveerd · Deze B-lymfocyt gaat delen en er ontstaat een kloon van de B-lymfocyten · Deel van de kloon blijft inactief – B-geheugencel · Een deel wordt actief –plasmacellen · Plasmacellen zijn echte grote chemische fabrieken die allemaal dezelfde antistoffen maken. Antistoffen of immunoglobulinen (Ig) zijn eiwitmoleculen die op 1 bepaald antigeen reageren. (specifiek) Virussen: een probleem erbij: Virussen besmetten een cel met hun DNA of RNA, cel gaat virusmateriaal bijmaken. Cel verpakt virusmateriaal in eiwitmantel waarna de membraan openscheurt. Antistoffen die het lichaam maakt werken niet zolang het virus binnen het beschermende membraan van de lichaamscel zit. Daarom activeren T-helpercellen bepaalde T-lymfocyten die differentieren tot cytotoxische T-lymfocyten. Deze cytotoxische T-lymfocyten speuren het lichaam af naar besmette lichaamscellen, deze cellen zijn te herkennen aan stukjes virusantigeen die door de cel op het membraan is geplaatst. Cytotoxische T-lymfocyten geven bij een besmette cel eiwitten af die het membraan van de besmette cel kapot maken. Einde lichaamscel maar ook einde van het virus. Cytotoxische T-lymfocyten zijn ook actief bij het opruimen van sommige type kankercellen. Ze vallen ook getransplanteerde organen aan. Paragraaf 9.4 Nooit meer ziek worden? Actieve immunisatie: Actieve kunstmatige immunisatie; Vaccinatie krijg je een vaccin toegediend. Hierin zitten onschadelijk gemaakte ziekteverwekkers, soms krijg je ook alleen antigenen ingespoten. Afweersysteem reageert op de antigenen, geheugencellen die hierbij ontstaan zorgen ervoor dat je immuun wordt. Natuurlijke immunisatie (actief): Als je een virus oploopt, je wordt besmet. Passieve immunisatie: Kunstmatige passieve immunisatie: Serum, deze antistoffen komen van dieren of zijn biologisch gemaakt. De ingespoten antistoffen maken een bacterie direct onschadelijk, je eigen afweersysteem wordt niet geactiveerd. Natuurlijke passieve immunisatie: Antistoffen die een ongeboren kind krijgt via de placenta. Na de geboorte krijgt het kind antistoffen via de moedermelk. Dit biedt bescherming totdat het eigen afweersysteem volledig ontwikkeld is. Monoklonale antistoffen: · Bestaan uit identieke antistoffen die in een laboratorium zijn gemaakt. · Worden gemaakt door een celkloon van hybrodoma’s. · Hybrodoma ontstaat door het samensmelten van een B-lymfocyt en een kankercel. · Doel: grote hoeveelheden juiste antistoffen maken. Antibiotica: · Kunnen helpen bij bacterie-infecties · Afkomstig van schimmels · Als een bepaald antibioticum vaak wordt gebruikt ontstaan resistente bacteriestammen. Allergie: · Bij een allergie reageert je lichaam onnodig of te heftig op een bepaalde stof, een allergeen. · Bij een allergische reactie zijn mestcellen betrokken, dit type witte bloedcellen bevindt zich vooral in de slijmvliezen, bevatten onder andere histamine. Dat werkt in op cellen van je bloedvaten en spieren. · Allergie ontstaat in twee stappen · Stap 1: na het eerste contact reageert je afweersysteem op het allergeen met de productie van een bepaalde antistof: IgE. Deze IgE-moleculen hechten zich aan receptoren op het membraan van de mestcellen. Hierdoor zijn de mestcellen gevoelig voor het allergeen. · Stap 2: bij een nieuw contact reageren de allergenen met de IgE-moleculen op het membraan van de mestcellen. Dit prikkelt de mestcellen tot het afgeven van histamine, ontstoken slijmvliezen zijn het gevolg. Verstoorde afweer; Auto-immuunziekten: Ziektes waarbij het afweersysteem zich tegen zijn eigen lichaamscellen keert. Bepaalde vorm van suikerziekte. Immuundeficientie: Afweersysteem komt niet of te weinig in actie. AIDS
Paragraaf 9.5 Verder met een nieuwe nier
HLA-systeem: Antigenen zijn erfelijk bepaald. Bij transplantaties spelen vooral antigenen van het HLA-systeem een rol. Deze antigenen zijn voor het eerst aangetoond op witte bloedcellen. Ieder mens heeft zijn eigen unieke combinatie van HLA-antigenen
Bloedgroepen: het ABO-stelsel: antigenen op je rode bloedcelen
Er zijn twee typen antigenen in het ABO-stelsel: A en B. Vier bloedgroepen: A, B, AB, O
Bloedgroep antistof in plasma frequentie

A A anti-B 42% B B anti-A 8% AB A en B - 3% 0 - A en B 47% Bloedtransfusie: Bij een bloedtransfusie mag het bloed van de ontvanger geen antistoffen bevatten tegen de antigenen van het donorbloed. Resusfactor: 85% van de Nederlanders heeft op het membraan van de rode bloedcellen een resusantigeen (Antigen D) Zij zijn resus positief
De rest is resus negatief. Van nature hebben mensen geen anti resus (D negatief) Paragraaf 10.1 Waarnemen en bijstellen
Douchen: Regelkring: vb. douchen
Watertemperatuur neem je waar met de temperatuurzintuigen in je huid. De waarnemingen vergelijk je met de temperatuur die je wilt hebben. Op grond van die informatie stel je de temperatuur van het stromende water bij. De veranderende temperatuur van het water neem je weer met je temperatuurzintuigen in je huid. Die waarneming vergelijk je met de temperatuur die je wilt. Enzovoort. De cirkel is rond. Onder de douche ben je onderdeel van een regelkring voor de temperatuur van het water. Een regelkring is een beschrijving van opeenvolgende gebeurtenissen zonder begin- of eind. Een regelkring laat zien hoe een regeling precies verloopt. Terugkoppeling: Norm: in een regelkring is de norm de gewenste waarde. Receptor: ineen regelkring meet een receptor voortdurend de afwijking van de norm. Effectoren: Voeren opdracht uit. Zorgen ervoor dat er een tegengestelde beweging komt als er van de norm wordt afgeweken. Dit heet in een regelkring een negatieve terugkoppeling. Impulsen gaan via zenuwvezels naar je hersenen. In de hersenen wordt de informatie met de norm vergeleken. Wijkt de norm af dan wordt gekeken hoelang, welke spier in actie komt. Je hersenen sturen de juiste impulsen naar de juiste spieren. Deze spieren reageren door samen te trekken. In een regelkring met negatieve terugkoppeling wordt een afwijking van de norm beantwoord met een actie van een effector die een tegengesteld effect heeft. Paragraaf 10.2 Tussen snikheet en ijskoud
Schil en kern: Schiltemperatuur: de temperatuur in de buitenkant van je lichaam, is afhankelijk van de omgevingstemperatuur en meestal lager dan 37°C. Variabel. Kerntemperatuur: de temperatuur binnenin je lichaam, dit wordt onafhankelijk van de buitentemperatuur gehanteerd, bedraagt een temperatuur van 37°C. De grootte van de 37°C-kern wisselt, maar is nooit kleiner dan hoofd en romp. Inspanning: Bij lichamelijke inspanning neemt de warmteproductie toe van je skeletspieren met een factor 20. (rust 18% van je lichaamswarmte afkomstig van spieren) Lichaam reageert, anders zou het te warm worden. Levensbedreigend! · Bloedvaten in de huid worden wijder. Er gaat meer bloed door je huid. · De warmte verplaatst zich naar de buitenkant van het lichaam; je schiltemperatuur stijgt, waardoor je kerntemperatuur daalt. Huid wordt roder. · Huid wordt warmer waardoor de uitstraling van warmte toeneemt. · Grote verschil in temperatuur tussen de huid en de omgeving leidt ook tot een toename van de geleiding van warmte van je huid naar de omgeving. · Verliest meer warmte door stroming, door je huid opgewarmde lucht stijgt op waardoor onder aan koude lucht wordt aangezogen. · Zweetklieren produceren meer zweet. Hierdoor wordt de verdampingswarmte aan je huid onttrokken, daardoor koelt je bloed, je schiltemperatuur neemt weer af. Regeling lichaamstemperatuur: Lichaamstemperatuur wordt geregeld door een regelsysteem met een negatieve terugkoppeling. Probleem: er zijn twee verschillende temperaturen te regelen, kern- en schildtemperatuur. Daarom samenwerking tussen beide regelkringen. Receptoren voor schildtemperatuur: temperatuurzintuigen die in de huid liggen. Receptoren voor kerntemperatuur: onder in je hersenen, genaamd de hypothalamus. Meet de bloedtemperatuur. Andere onderdelen van de kerntemperatuur regeling liggen ook in de hypothalamus, norm en de verwerkingseenheid. Norm of set point voor de kerntemperatuur ligt tussen zeer nauwe grenzen. Verwerkingseenheid, de rekenmachine, wordt receptorinformatie vergeleken met d norm. Is er een afwijking dan worden er impulsen naar de effectoren gestuurd die de afwijking corrigeren. Voor schiltemperatuur is geen vaste norm. Paragraaf 10.3 Kritieke temperaturen
Koorts: Koorts is een reactie van je lichaam op een infectie. Door een hogere lichaamstemperatuur wordt de productie en afgifte van afweerstoffen gestimuleerd. Doel: infectie sneller en beter bestrijden. Een koortsaanval is een tijdelijke verschuiving van de norm in de regelkring van de kerntemperatuur. Die verschuiving vindt plaats onder invloed van cytokine van witte bloedcellen die bij en ontsteking in je bloed worden geproduceerd. Onderkoeling: Onderkoeling ontstaat als de warmteproductie van je lichaam de warmte-afgifte niet kan bijbenen. Sluipend proces
35°C: gedesoriënteerd en verward, daarna apathisch
31°C: verlies van het bewustzijn
30°C of lager: hartstilstand
Bij onderkoeling wordt je bewuste gedrag om tegenmaatregelen te treffen uitgeschakeld. Van onderkoeling is sprake als de kerntemperatuur zover daalt dat bewusteloosheid optreedt. Paragraaf 10.4 cellen in bad (nalezen in boek) Het interne milieu: 60% bestaat lichaam uit water, de helft zit in cellen. De rest is verdeeld over drie met elkaar verbonden ruimten in het lichaam: 1. bloedvatenstelsel
2. lymfevaatstelsel

3. intercellulaire ruimtes
Ruimte met snelste transport is de bloedsomloop. Weefselvloeistof is een onderdeel van je interne milieu. Het interne milieu van je lichaam wordt gevormd door de weefselvloeistof, de lymfe, het bloed en de celinhoud. Weefselvloeistof wordt rechtstreeks (haarvaten) of via het lymfevaatstelsel, weer opgenomen in de bloedsomloop. Kwaliteitsbewaking van het interne milieu: Zweet bestaat uit voornamelijk water met daarin opgeloste zouten. Het interne milieu verandert als je zweet, je verkiest water met zouten. Het lichaam zal het verlies aan water en zouten kunnen compenseren door minder urine te produceren en minder zouten uit te scheiden. Nieren regelen de concentratie van verschillende zouten in het bloedplasma en daarmee dus ook de zoutcencentratie van de weefselvloeistof. Tijdens een grote krachtsinspanning worden extra veel afvalstoffen geproduceerd. Een belangrijk effect daarvan is het dalen van de pH, de weefselvloeistof en het bloedplasma. Longen, lever een maagdarmkanaal zijn ook betrokken bij de bewaking van de kwaliteit van het interne milieu. Longen: wordt zuurstof opgenomen en het afvalgas koolstofdioxide verwijdert samen met de warmte en water. Lever: is het centraal magazijn van je lichaam. Daar is een voorraad aanwezig van bloedsuiker (glucose), vitaminen, aminozuren (eiwitbouwstenen) en zouten. De lever recyclet afvalstoffen en haalt gifstoffen uit het bloed en daarmee uit de weefselvloeistof. Darmkanaal: wordt vast en vloeibaar voedsel bewerkt tot een voor bloed geschikte vorm. De concentratie zouten en de pH van het interne milieu zijn van levensbelang voor cellen. Veel normen voor de kwaliteit van het interne milieu liggen vast in de hypothalamus. Paragraaf 10.5 Leven is regelen
Homeostase: Kenmerk van alle (ook eencellige)organismen: een constant intern milieu
Homeostase: gelijke toestand
Een homeostatische regeling in je lichaam bestaat uit een regelkring waarin de norm wordt gehandhaafd door negatieve terugkoppeling. Het resultaat van alle homeostatische regelingen samen is homeostase: het handhaven van een stabiel intern milieu. Leven en homeostase: In levensbedreigende situaties blijkt het belang van homeostase. Het kost veel inspanning van zorgverleners en de inzet van veel meet- en regelapparatuur om het interne milieu dan te bewaken. Variatie: Er is geen standaard voor homeostase, de normen liggen wel binnen nauwe grenzen. Met je leefstijl heb je invloed op homeostase, zo bepalen je eet- en drinkgewoonten voor een groot deel de samenstelling van je interne milieu. Homeostase is de basis voor je gezondheid. Hoe beter je daar rekening mee houdt des te groter is de kans dat je gezond blijft. Paragraaf 11.1 De centrale hormoonspier
Trainen: Spieren bestaat uit eiwitten die kunnen samentrekken. Spiergroei: Spiergroei draait om de groei van eiwitten, drie hormonen spelen daarbij een belangrijke rol: 1. Groeihormoon uit de hypofyse, stimuleert de opname van aminozuren en de eiwitsynthese in spiercellen. 2. Thyroxine uit de schildklier, regelt de snelheid van stofwisselingsprocessen. 3. Testosteron (geslachtshormoon) uit de zaadballen, beïnvloed het ontstaan van secundaire geslachtskenmerken van mannen waaronder spiergroei. Bevordert de eiwitsynthese in spiercellen en vertraagt de afbraak van eiwitten. Door intensief gebruik van de spieren worden de spieren steeds dikker. Een voorwaarde voor deze groei is dat er voldoende voedsel met eiwitten wordt gegeten en dat trainingen van de spieren een aantal keren per week plaats vinden. Het effect is pas na enkele weken merkbaar. De centrale: Veel hormoonconcentraties in je lichaam worden via een regelkring met negatieve terugkoppeling geregeld. Vb. de regelkring van de concentratie thyroxine: Terugkoppeling vindt onder twee niveaus plaats. · Onder invloed van TSH dat gemaakt wordt in de hypofyse geeft de schildklier thyroxine af. Is de concentratie te hoog, dan geeft de hypofyse minder TSH af, en produceert de schildklier daardoor minder thyroxine. · Hogere concentratie thyroxine verhoogt de stofwisselingssnelheid van de lichaamscellen. De verbranding gaat sneller. Als hierdoor de kerntemperatuur toeneemt zal de hypothalamus daarop reageren door minder TRH af te geven. De hypothalamus is ook in staat om de kerntemperatuur te veranderen en op die manier de hypofyse meer of minder te stimuleren. Hypothalamus: deel van het zenuwstelsel. Sommige zenuwcellen van de hypothalamus maken stoffen die een stimulerende of remmende werking hebben op de hypofyse. Andere zenuwcellen in de hypothalamus maken hormonen die in de hypofyse-achterkwab worden opgeslagen en afgegeven wanner nodig. Het verschijnsel dat zenuwcellen hormoonachtige stoffen afgeven heet neurosecretie. Paragraaf 11.2 Brandstof voor je cellen
Glucose en vetzuren: Celstofwisseling is ingesteld op het verbranden van glucose en vetzuren. Glucose is een bouwsteen van koolhydraten en vetzuren zijn bouwstenen van vetten. Je krijgt koolhydraten en vetten via de voeding binnen. Na vertering komen glucose en vetzuren vrij in je bloed. Glucose kan rechtstreeks naar je cellen, vetzuren worden als vetten opgeslagen in vetweefsels. Glucosevoorraad: Het opslaan van een reservevoorraad glucose is niet mogelijk. Glycogeen fungeert als glucosevoorraad. Glycogeen: 1. Bestaat uit een groot aantal glucosemoleculen aan elkaar. 2. Iedereen kan een halve kilo glycogeen opslaan, 100 gr. In lever en 400 gr. In spieren. 3. Bij hoge concentraties glucose in het bloed neemt ook de concentratie insuline toe. Insuline bevordert de opname van glucose in je cellen en in lever- en spiercellen bevordert het de vorming van glycogeen. De strijd tegen slinkende glycogeenvoorraden: Lezen uit het boek!! Hormonen die de glucose-concentratie beïnvloeden: Lichaam in rust: insuline en glucagon regelen de glucose-concentratie van het bloed. Insuline stimuleert ook de opname van vetzuren in vetcellen en de omvorming tot vetten. Ook stimuleert het de opname van aminozuren in de spiercellen. · Groeihormoon, bevordert de afbraak van vet tot vetzuren en de vorming van glucose uit leverglycogeen. · Thyroxine, versnelt de verbranding van glucose, waardor de hoeveelheid glucose en glycogeen afnemen. · Adrenaline uit bijniermerg, versnelt de afbraak van leverglycogeen tot glucose en bevordert de afgifte van glycagon. · Cortisol, heeft een insuline achtig effect. Paragraaf 11.3 Klaar voor de start
De start: Het hormoon adrenaline brengt je lichaam in staat van paraatheid. Adrenaline: Adrenaline: · Komt uit het bijniermerg · Hierdoor stroomt er meer bloed naar de spieren van de ledematen en minder naar maag en darmen. · Beïnvloedt kringspiertjes in slagaderwanden, in slagaders naar spieren toe verslappen ze en in slagaders naar darmen trekken ze samen. Hierdoor vertering trager. · Hartslag wordt versnelt. · Ademhaling wordt sneller. · Glucosegehalte van je bloed stijgt. Schrik, angst, woede en stress:Plotselinge gebeurtenissen hebben onmiddellijk adrenaline-afgifte tot gevolg. Dit wordt geregeld via zintuigen en zenuwstelsel. Stress stimuleert via het zenuwstelsel het bijniermerg tot afgifte van adrenaline. Langdurige stress kan leiden tot over-stress, het lichaam weigert om langer door te gaan, het heeft rust nodig. Paragraaf 11.4 Nat van binnen en nat van buiten
Zweten: Door zweten verlies je water en zouten.Doordat je met zweten nauwelijks andere stoffem verliest neemt daarvan de concentratie in je lichaam toe, dorstig gevoel. Langdurig zweten veroorzaakt vochttekort. Water drinken heft dit vochttekort op. Door koelen met water vermindert de zweetproductie. Regeling door anti-diuretisch hormoon: Ook al drink je veel tijdens het sporten, toch kun je niet genoeg vocht binnen krijgen. De darmen kunnen namelijk niet sneller vocht opnemen. In je lichaam wordt daardoor de osmotische waarde van het bloedplasma hoger en neemt de hoeveelheid bloed af. De verhoogde osmotische waarde wordt geregistreerd door de hypothalamus en die zorgt ervoor dat door de hypofyse ADH wordt afgegeven. ADH zorgt ervoor dat de nieren meer water vasthouden in je lichaa en omgekeerd. Paragraaf 11.5 Hormonen doen hun werk

Hormoonconcentraties: Concentraites hormonen blijven onder normale omstandigheden op een bepaalde evenwichtswaarde schommelen door een regelsysteem met negatieve terugkoppeling. Hoe hoger het hormoon, hoe sterker het effect. Halveringstijd: Sommige hormonen werken lang, andere hebben een korte werking. Hormoonziektes: Suikerziekte: Je maakt geen of te weinig insuline aan. Hierdoor kunnen cellen geen glucose opnemen en ook de omzetting in glycogeen of vet verloopt niet. Werking op celniveau: Hormoon werkt alleen op cellen met de juiste receptoreiwitten, de doelwitcellen. Het hormoon-receptor-complex stimuleert een deel van het DNA. Hierdoor worden via boodschapper-RNA en ribosomen speireiwitten gemaakt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.