Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 9 + 10

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1063 woorden
  • 27 oktober 2014
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 8
34 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 9

Paragraaf 1
De twee chromosomen die samen een paar vormen zijn homologe chromosomen. Autosomen zijn de ‘gewone’ chromosomen.

Een menselijk karyogram heeft 22 paar (homologe) autosomen  en één paar geslachtschromosomen (karyotype; 46, XY, of 46, XX). Afwijkingen noem je in het karyotype apart. Bv 47, XX, + 21.

Dergelijke informatie voor een bepaalde eigenschap heet een gen. Alle genen samen vormen je genoom. Van genen bestaan verschillende allelen

Een fenotype ontstaat door een samenspel van allelen en milieu. Aangeboren eigenschappen zijn al bij de geboorte aanwezig. Een emergente eigenschap is meer dan de som van de factoren die invloed hebben.
Met tweelingonderzoek bepalen onderzoekers wat de bijdrage is van genotype en milieu aan het tot stand komen van eigenschappen.

Paragraaf 2
Dominante allelen komen altijd tot uiting. Recessieve allelen komen alleen tot uiting als je er twee van hebt.
Individuen met twee dezelfde allelen (dominant of recessief) zijn homozygoot.
Individuen met twee verschillende allelen (dominant en recessief) zijn heterozygoot en drager van het recessieve allel.

X-chromosomaal
Is een gen X-chromosomaal dan is de eigenschap die hoort bij het recessieve allel (Xa) vij jongens (XaY) zichtbaar. Bij meisjes is die eigenschap alleen zichtbaar als beide X-chromosomen het recessieve allel hebben (XaXa).
Bij een X-chromosomaal gen geldt:
- Een moeder die homozygoot recessief is voor de allelen, krijgt alleen zonen met een recessief allel
- De dochters van een vader met een dominant allel, hebben altijd minstens één dominant allel.
Bv: Vader heeft alleen het recessieve allel en is rood-groen kleurenblind. Moeder heeft twee dominante allelen. Alle zonen krijgen hun X-chromosoom van hun moeder. Zij zijn dus niet rood-groen kleurenblind. Alle dochters krijgen het dominante allel van hun moeder en het recessieve allel van hun vader. Zij zijn dus drager.

Paragraaf 3

P = ouders
F1 = eerste generatie nakomelingen

Monohybride kruising: overerving van één eigenschap.

 

Behalve dominant en recessief kunnen allelen ook onvolledig dominant zijn. Het ene allel is niet (helemaal) dominant over het andere. Er ontstaat dan een intermediair fenotype bij heterozygotie voor de allelen.
Bij codominantie zijn beide allelen even dominant. Beide codominante allelen komen tot uiting.
Je spreekt van multipele allelen als van een gen meer dan twee allelen bestaan.

Paragraaf 4
Bij gekoppelde overerving liggen de allelen voor twee eigenschappen op één chromosoom en erven samen over.

Hybride kruising gaat het om de allelen van twee verschillende erfelijke eigenschappen. Bij een dihybride kruising hoeven de genen niet per se gekoppeld te liggen. Liggen ze niet gekoppeld dan is er sprake van onafhankelijke overerving.

Polygene overerving: overerving waarbij veel genen samen één eigenschap bepalen.

Paragraaf 5
Mensen met een erfelijke aandoening in de familie kunnen laten onderzoeken hoe groot de kans is op een kind met die aandoening. Bij erfelijkheidsonderzoek horen een stamboomonderzoek en een DNA-onderzoek.

Bij sommige erfelijke aandoeningen is behandeling met gentherapie mogelijk. Bij gentherapie wordt een goed werkend allel geplaatst in bepaalde cellen. Vaak wordt hierbij gebruik gemaakt van onschadelijke bacteriën.

Door embryoselectie is het mogelijk om na ivf alleen gezonde embryo’s in de baarmoeder te plaatsen.

 

Hoofdstuk 10

Paragraaf 1
Fossielen: resten en sporen van dode organismen uit het verleden. Ze geven een beeld van de ontwikkeling van het leven op aarde. Fossielen kunnen ontstaan als de resten van organismen afgeschermd blijven van zuurstof en de tijd hebben om te verstenen.

Relatieve ouderdomsbepaling gebeurt door middel van gidsfossielen. Een soort kan alleen als gidsfossiel gebruikt worden als hij maar kort op aarde voorkwam en de fossielen over de hele aarde terug te vinden zijn.

Absolute ouderdomsbepaling gebeurt met isotopenonderzoek. Via de halveringstijd van de isotopen is de ouderdom te bepalen.

Paragraaf 2
Nieuwe soorten ontstaan uit al bestaande soorten. Wat de nieuwe soorten anders maakt dan hun voorouders zijn hun erfelijke eigenschappen. Een nieuwe eigenschap begint met een mutatie in het DNA. Van het gen ontstaat een nieuw allel. Dat allel levert een ander eiwit op en het fenotype verandert. Een mutatie in het DNA kan ook leiden tot een geheel nieuw gen. Er komt dan een nieuwe eigenschap bij.
De allelfrequentie (aandeel van elk allel in de genenpool) verandert dus steeds.

Oorzaken van kleine mutaties (puntmutaties) in het DNA zijn mutagene straling zoals UV en mutagene stoffen zoals asbest en roet. Puntmutaties kunnen leiden tot een nieuw allel dat een eiwit levert met een andere bouw.
Bij chromosoommutaties verandert een groter stuk DNA met meerdere genen. Chromosoommutaties zijn meestal schadelijk voor het organisme.
Bij genoommutaties ontstaan er meer of minder chromosomen dan het normale aantal. De meeste vormen hiervan zijn niet levensvatbaar.
Tetraploïde cellen ontstaan als bij de mitose geen trekdraden ontstaan. Hierdoor splitst de cel niet.

Geslachtelijke voortplanting levert genetische variatie door de recombinatie van de allelen van beide ouders in de nakomelingen.
Organismen met succesvolle allelen hebben meer voortplantingssucces: natuurlijke selectie. Hoe groter de selectiedruk, hoe sneller dit gaat.

Allelen die bijdragen aan een groot voortplantingssucces hebben een hoge fitness.
Allelen met eigenschappen die een lage fitness hebben nemen met elke generatie in de populatie af.
Genetic drift: de samenstelling van de genenpool verandert door toeval.
Seksuele selectie is selectie in een populatie op allelen die wel meer voortplantingssucces opleveren, maar niet bijdragen aan een groot overlevingssucces van een individu. Kunstmatige selectie is selectie op eigenschappen van dieren en planten door mensen.

Paragraaf 3
Organismen behoren tot dezelfde soort als ze met elkaar kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen krijgen.

Door reproductieve isolatie kunnen meerdere soorten uit één soort ontstaan. De isolatie kan in de vorm van ruimte, tijd, gedrag en uiterlijk zijn.

Variatie is het geheim achter biodiversiteit. Verschillen ecosystemen naast elkaar, verschillende populaties in een ecosysteem en variatie tussen de individuen binnen een populatie maakt dat de natuur tegenslagen kan hebben.
Volgens de eilandtheorie is de biodiversiteit kleiner in kleine, afgelegen gebieden.
De biodiversiteit wordt beschermt met behulp van genenbanken. In grote ruimtes slaan ze onder andere zaden van planten op om te gebruiken als een soort dreigt uit te sterven of als ze allelen zijn kwijt geraakt door veredeling.

Paragraaf 4
Het leven op aarde is ongeveer 3,5 miljard jaar oud. Er is nog geen sluitende wetenschappelijke verklaring voor dat begin. Creationisten nemen aan dat het leven door een schepper is ontstaan.

Homologe organen: organen met een vergelijkbare bouw die wijzen op nauw verwantschap.
Analoge organen: organen met dezelfde functie maar in bouw duidelijk verschillend.

In een evolutionaire stamboom is weergegeven hoe soorten aan elkaar verwant zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.