H7 Ecologie
Par 1 Een ecoloog aan het werk.
Abiotische en biotische factoren.
Kantelpunt à het punt waar je bv.
over gaat van zout naar zoet water.
Par 2 organisatieniveaus.
- Biosfeer.
- Ecosysteem.
- Levensgemeenschap.
- opulatie.
- Organisme/individu.
- Orgaanstelsel.
- Orgaan.
- Weefsel.
- Cel.
- Celorganel.
- Molecuul.
Emergente eigenschappen à eigenschap die uniek is voor zijn organisatieniveau.
Genoom à al het DNA.
Par 3 Individuen.
Tolerantiegebied. Zie boek blz. 147 afb.12
Klimaat: combinatie van alle abiotische factoren.
- Marcroklimaat à grote gebieden waarbinnen hetzelfde klimaat heerst.
- Microklimaat à elk plekje van een ecosysteem heeft zijn eigen klimaat.
emperatuur.
Licht: planten hebben lichte nodig voor fotosynthese.
- Zonplanten à hoge lichtintensiteit
- Schaduwplanten à lage lichtintensiteit
- Daglengte à heeft invloed op planten en dieren, vooral op de voortplanting.
Lucht: de beweging van lucht(de wind) heeft vooral invloed op planten.
- Windbloemen à hier zorgt de wind vooral voor bestuiving.
Water:
- Oppervlaktewateren à kunnen te maken krijgen met snel veranderingen van temperatuur of in samenstelling van het water.
- Landplanten à hebben aan de buitenkant van hun bladeren een cuticula(waslaagje).
- Waterplanten à hebben weinig stevige delen.
Bodemgesteldheid: elke bodem bestaat uit een mengsel van bodemdeeltjes van verschillende grootte.
- Humus à het gehalte humus in de bodem is voor planten van belang.
- Reducenten à door de activiteit van de reducenten ontstaat humus.
- Uitspoeling à is als er in een humusarme bodem het regenwater in de bodem zakt naar diepere lagen. ‘
Par 4 populaties.
Coöperatie : samenwerken à balts gedrag.
Competitie : voorplanting/eten.
Populatiedichtheid : gemiddeld aantal individuen per oppervlakte eenheid op het land of per volume eenheid in het water.
- Te hoog à uitputting van (voedsel) bronnen
à ziektes
à stress.
- Te laag à kleinere voortplantingskans.
Verspreidingspatronen : - gegroepeerd
à olifanten
à leeuwen
- Regelmatig
à vogels
- Willekeurig
à planten
Dichtheidsafhankelijke factoren :
- Ziekte
- Concurentie
- Parasitisme à ene voordeel andere nadeel
- predatie
negatieve terugkoppeling
biologisch evenwicht
Dichtheidsonafhankelijke factoren : alles wat te maken heeft met het klimaat.
Populatiedichtheid = (geboortecijfer – sterftecijfer) + (immigratie - emigratie).
Exoten : van buitenaf, van een ander gebied binnendringt.
Populatiegroei :
- j-vormige groeicurve à hoog geboortecijfer
à stel een evenwicht
à biologisch evenwicht wordt lager
àsterft uit.
- Draagvlak : max populatiegrootte die over een langere tijd in een ecosysteem kan worden gehandhaafd.
- S-vormige groeicurve à laag geboortecijfer
Par 5 Ecosystemen.
Voedselrelaties :
- Vraat – eet planten
- Predatie – eet dieren
Voedselketen : reeks populaties met elkaar verbonden.
- Pijl – konijn vos
Richting waar het voedsel zich heen verplaatst.
- Schakel : trofisch niveau.
- Producenten : autotroof
- Consumenten
- Reducenten : bacteriën en schimmels
- Toppredator : staat op de top van de voedselketen.
Voedsel web : alle voedselrelaties in een levensgemeenschap.
Competitie
Symbiose : samenleving.
- Parasitisme +/-
- Mutualisme +/+
- Kommensalisme +/0
Par 6 piramides en stromen.
Piramide van aantallen : kan een echte piramide vorm zijn maar ook misvormt.
Piramide van biomassa : is altijd een echte piramide vorm.
Binas 93 E/D
Energiestroom in een ecosysteem :
Par 7 veranderingen in ecosystemen.
Successie :
limax
Pioniers
Hoe meer soorten er zij hoe grooter de biodiversiteit.
Verwering : komt door wind, regenen vorst.
Eenjarige planten : verschijnen op een kaal stuk bosgrond.
- De eenjarige planten worden verdrongen door tweejarige planten en overblijvende planten à daarna verloopt de successie naar het climaxecosysteem in een snel tempo.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden