Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 7

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1073 woorden
  • 20 april 2006
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
22 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie: Hoofdstuk 7: Bescherming Basisstof 1: De huid en het onderhuidse bindweefsel Opperhuid Bestaat uit twee lagen: de hoornlaag en de slijmlaag
Hoornlaag Bestaat uit dode, verhoornde epitheelcellen. Beschermt tegen beschadiging, uitdroging en infecties. Slijmlaag Bestaat uit levende epitheelcellen. Deze krijgen voedingstoffen en zuurstof via de weefselvloeistof vanuit de lederhuid. Kiemlaag De onderste laag cellen van de slijmlaag. Deze deelt zich voortdurend. Melanocyten Pigmentvormende cellen in de slijmlaag. Deze vormen het donkere pigment melanine en geven dit via hun uitlopers aan de nabijgelegen opperhuidcellen af. Haarzakjes Uitstulpingen van de kiemlaag in de lederhuid. Hierin bevinden zich talgklieren de talg afscheiden. Talg Een vettige stof die het haar en de hoornlaag soepel houdt. Lederhuid Laag in de huid die grotendeels bestaat uit bindweefselcellen. In de lederhuid liggen zintuigcellen, uitlopers van zenuwcellen, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren. Onderhuidse bindweefsel Laag onder de huid. Hierin ligt vet opgeslagen in vetcellen. Vetcellen Relatief grote cellen met een grote vacuole waarin het vet is opgeslagen. Het vet heeft een warmte-isolerende werking. De huid geeft warmte af door middel van: Straling Als het lichaam warmte afgeeft zonder dat het er contact mee heeft. Geleiding Speelt o.a een rol bij de warmte afgifte van het binnenste deel van het lichaam aan de huid. Stroming Als de lucht rondom de huid in beweging is. De warmte kan snel afgegeven worden. Verdamping Door verdamping van zweet wordt warmte aan het lichaam ontrokken. Basisstof 2: Afweer Ziekteverwekkers Organismen die je ziek kunnen maken, zoals bacteriën, virussen, schimmels en dieren. Infectie Het binnendringen van ziekteverwekkers in je lichaam. Lichaamsvreemd Stoffen die niet in je lichaam thuishoren. Mechanische afweer De huid en de slijmvliezen van de luchtwegen, het verteringsstelsel, het uitscheidingsstelsel en het voortplantingsstelsel bemoeilijken door hun bouw het binnendringen van ziekteverwekkers en schadelijke stoffen. Chemische afweer Afweer door middel van stoffen, zoals maagsappen die o.a. zoutzuur bevatten waardoor bacteriën worden gedood. Afweersysteem Belangrijke organen van je afweersysteem zij: het beenmerg, de thymus, de milt en de lymfeknopen. Specifieke afweer Afweer gericht tegen één type ziekteverwekker. Aspecifieke afweer Afweer gericht tegen vele verschillende ziekteverwekkers. Koorts De normwaarde voor de lichaamstemperatuur word verhoogd.Door koorts wordt de ontwikkeling tegen ziekte verwekkers tegengegaan en worden de afweerreacties in het lichaam versneld. Rode beenmerg Vormen witte- en rode bloedcellen en bloedplaatjes. Bevind zich vooral in de wervels, platte beenderen en de uiteinden van pijpbeenderen

Stamcellen Hetzelfde type moedercel. Fagocyten en lymfocyten Witte bloedcellen
Aspecifieke afweer
Granulocyten en monocyten De twee typen fagocyten.Fagocyten kunnen allerlei ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen in zich opnemen
Etter of pus Bestaat uit dode granulocyten, gedode bacteriën en dode weefselcellen
Macrofagen Monocyten die naar weefsels hebben verplaatst en van vorm zijn veranderd
Specifieke afweer
Antigenen Grote moleculen, vrijwel altijd eiwitten
MHC-Systeem Bestaande uit receptor eiwitten die in twee groepen is verdeeld: MHC-I-eiwitten en MHC-II-eiwitten. B-lymfocyten De ontwikkeling uit stamcellen vind plaats in het beenmerg
T-lymfocyten De stamcellen waaruit T-lymfocyten zich ontwikkelen verhuizen naar de thymus
Thymus Ligt voor in de borstholte, net boven het hart. Hierin vind de verdere ontwikkeling van de T-lymfocyten plaats. Lymfoïde organen Lymfeknopen, de milt, het beenmerg en de thymus
Lymfe In weefsels keert niet alle weefselvloeistof terug. Het overige deel wordt opgenomen in de lymfevaten. Het heet dan lymfe

Antigeen-presentatie
Antigeen-presenterende cel Een macrofaag met lichaamsvreemd antigeen op het celmembraan. T-helperscellen Geven verschillende soorten cytokinen af. Cytokinen Bepaalde cytokinen stimuleren de ontwikkeling van cytotoxische T-cellen. Cytotoxische T-cellen Verlaten de lymfoïde organen en vernietigen lichaamcellen die met virussen zijn geinfecteerd. De virussen gaan dus ook dood. Cellulaie afweer Bovenstaande proces. T-geheugencellen Blijven inactief bij een infectie. Bij een volgende infectie herkennen ze een antigeen waardor er een snellere afweer volgt. Plasmacellen Vormen antistoffen tegen antigenen.Antistoffen zijn eiwitten. Antigeen-antistofcomplex Antistoffen binden zich aan antgenen. Een antistof en een antigeen passen precies op elkaar. Door dit complex word het antigeen of de ziekteverwekker waarop het antigeen zich bevind onschadelijk gemaakt. Humorale afweer De antistoffen komen in alle lichaamsvochten terecht. (humor = vocht) B-geheugencellen Herkennen bij een nieuwe infectie het antigeen. Daardoor zorgen geheugencellen voor een snellere reactie, zodat je bij een nieuwe infectie meestal niet ziek wordt. Basisstof 3: Immuniteit Primaire reactie Wanneer je voor het eerst bent besmet met een antigeen, duurt het enkele dagen voordat er voldoende antistof is gevormd. Daardoor wordt je meestal eerst ziek. Na zo´n twee weken neemt de hoeveelheid antistof niet meer toe. Secundaire reactie Bij een tweede besmetting zorgen de geheugencellen ervoor dat er vrijwel meteen antistoffen worden gevormd. Natuurlijke immuniteit Wanneer immuniteit wordt verkregen als reactie op het binnendringen van een ziekteverwekker. Immunisatie Immuniteit die kunstmatig word opgewekt. Vaccins Antigenen bestaande uit gedode of verzwakte ziekteverwekkers. Doormiddel van inspuiten word bij de mens het afweersysteem geactiveerd. D.K.T.P.-prik Prik tegen: Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Polio
B.M.R.-prik Prik tegen: Bof, Mazelen, Rodehond. Actieve immunisatie Immuniteit ontstaan door activiteit van de ingeënte persoon zelf.(zoals bij vaccinatie) Passieve immunisatie Immunisatie waarbij een (anti)serum word ingespoten. Een serum bevat antistof tegen het antigeen waarmee de persoon is besmet. Monoklonale antistof M.b.v de biotechnologie is men tegenwoordig in staat antistof van één type te produceren. Basisstof 4: Transplantaties en bloedtransfusies. Transplantatie Een aangetast weefsel of orgaan wordt vervangen door een ander weefsel of orgaan (van de patiënt zelf of van een donor) Afstotingsreactie Als een weefsel of orgaan afkomstig is van een donor, dan worden afstotingreacties opgewekt. MHC-eiwitten op de celmembranen van het getransplanteerde weefsel of orgaan worden door het afweersysteem van de accepter herkend als lichaamsvreemde antigenen. HLA-systeem Een onderdeel van het MHC-systeem. Het HLA-systeem is voor elk mens uniek. Door het HLA-systeem kunnen lymfocyten eigen cellen van lichaamsvreemde cellen onderscheiden. Donorcodicil Papiertje waarop kenbaar is gemaakt of je organen af wil staan. Afstotingsreacties
Acute afstoting Zeer snelle afstoting
Bloedgroepen
Abo-systeem Scheiding in de bloedgroep. Onderscheid de bloedgroepen: A, B, AB, en o
Hemolyse Rode bloedcellen klonteren samen als ze in contact komen met de antistof die tegen het antigeen van deze bloedcellen is gericht. De samengeklonterde bloedcellen blijven steken in de haarvaten. Ze gaan te gronde, waardoor hemoglobine vrijkomt. Resusfactor
Resusfactor (of resusantigeen) Eiwit dat voorkomt op de celmembranen van het resusaapje. Bij 85% van de bevolking komt dit eiwit ook voor op de celmembranen van de rode bloedcellen
Antiresus Antistof tegen het resusantigeen. Mensen met Rh- kunnen dit aanmaken, Ze maken dit aan als ze in contact komen met Rh+ bloed. Resuskindje Resuspositief kind. De rode bloedcellen kunnen samenklonteren en er kan hemolyse optreden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.