Hoofdstuk 4
Enzymen (eiwitten): hierdoor komen vrijwel alle erfelijke eigenschappen tot uiting.
Aminozuren: daaruit bestaat een eiwitmolecuul, de hoeveelheid en volgorde hiervan bepaald de eigenschappen en de werking van een eiwit. De mens heeft 20 verschillende aminozuren.
Ribosomen: hier vindt de synthese van eiwitten plaats, de aminozuren worden aan elkaar gekoppeld in een speciale volgorde.
De volgorde van stikstofbasen in chromosomen: bepalen welke eiwitten in de ribosomen van een cel worden gesynthetiseerd.
Chromosomen: bevatten één lang molecuul van de stof DNA die ligt opgerold om eiwitmoleculen, het geheel is spiraalsgewijs opgevouwen.
DNA-molecuul: bestaat uit 2 ketens van aan elkaar gekoppelde nucleotiden die in een dubbele spiraal om elkaar heen gewonden liggen.
Nucleotiden: bestaat uit een fosfaat groep, desoxiribose en een stikstofbase.
De 4 stikstofbasen:
• Adenine (A)
• Thymine (T)
• Cytosine (C)
• Guanine (G)
Basenparen: adenine met thymine (A+T)…cytosine met guanine (C+G)
Stikstofbasen: bepalen in welke volgorde de aminozuren in de ribosomen aan elkaar worden gekoppeld te eiwitmoleculen.
RNA-moleculen: brengen de gegevens voor de volgorde van aminozuren over van de celkern naar de ribosomen. Ze bevatten ribose i.p.v. desoxiribose en uracil i.p.v. thymine.
Transcriptie: de vorming van RNA-moleculen:
1. de nucleotiden ketens van een DNA-molecuul splitsen zich.
2. vrije nucleotiden maken zich hieraan vast.
3. het RNA-molecuul is gevormd en laat los.
4. de nucleotiden ketens van een DNA-molecuul verbinden zich weer.
5. Het RNA-molecuul verlaat de celkern via poriën in het kernmembraan.
Messenger-RNA: bevat de informatie van eiwitsynthese in de ribosomen.
Condon / triplet: een groepje van 3 opeenvolgende nucleotiden die één aminozuur codeert.
Methionine (AUG): het startcondon.
Mitose (kerndeling): een celkern deelt zich in tweeën en de 2 chromatiden van een chromosoom splitsen zich 2n=2n+2n.
Celdeling: een cel deelt zich in tweeën.
Plasmagroei: daardoor worden de dochtercellen even groot als de oorspronkelijke moedercel.
Interfase: de periode tussen 2 mitosen, het grootste deel hiervan bestaat een chromosoom uit een enkelvoudig DNA-molecuul.
Celcyclus: de mitose en de interfase.
DNA-replicatie: voor de mitose begint maakt elke chromosoom eer een 2e draad bij, Het DNA-molecuul wordt nauwkeurig gekopieerd. Het gaat als volgt:
1. een chromosoom bestaat uit 1 DNA-molecuul en is niet te zien met een microscoop.
2. de verbindingen tussen de basenparen worden verbroken.
3. de vrije nucleotiden in het kernplasma verbinden zich met de 2 helften DNA.
4. het chromosoom bestaat uit 2 identieke delen die zich gaan spiraliseren, waardoor hij te zien is met een microscoop.
5. er ontstaan 2 afzonderlijke chromosomen (mitose).
6. als de sprialisatie is verdwenen, zijn de chromosomen niet meer zichtbaar met de microscoop.
Chromatiden: de 2 identieke delen van een chromosoom.
Centromeer: hier zitten de chromatiden aan elkaar vast.
Celdeling en mitose:
1. DNA-replicatie
2. het kernmembraan verdwijnt.
3. de chromosomen liggen in een vlak midden in de cel (equatoriaalvlak)
4. er ontstaat een spoelfiguur van draden van de polen naar de centromeren van de chromosomen.
5. de spoeldraden trekken de chromatiden uit elkaar, van elk chromosoom gaat er één chromatide naar elke pool.
6. de chromosomen (die uit 1 chromatide bestaan) vormen 2 celkernen.
7. chromosomen worden draadvormig en kernmembranen ontstaan.
8. er ontstaan celmembranen en het cytoplasma wordt verdeeld over 2 dochtercellen.
Ongeslachtelijke voortplanting: een deel van het individu groeit uit tot een nieuw individu, en heeft het zelfde genotype.
Ééncellige organismen: delen zich.
Ongeslachtelijke voortplanting op natuurlijke wijze bij:
• aardappels: knollen: verdikte stengels met knoppen, deze worden verwijdert bij het pitten. Een knop groeit uit tot een plantje, dit plantje maakt nieuwe knollen en het oude knolletje verschrompeld.
• Aardbeien: uitlopers, horizontaal gegroeide stengels waar nieuwe planten aan ontstaan.
• Tulpen: bollen: bestaat uit bolschijf met rokken, in deze rokken zitten knoppen, één van die knoppen (eindknop) wordt het plantje, de rokken verschrompelen en de overige knoppen worden nieuwe bollen.
Stekken: een stuk van een stengel of blad wordt afgesneden.
Enten: een tak word vastgezet op een onderstam.
Weefselweektechniek: een stukje weefsel wordt uit een plant gesneden en onder steriele omstandigheden opgekweekt tot nieuwe planten, eerst ongedifferentieerd wondweefsel (callus) en dan embryoïden en dan jonge plantjes.
Meiose I (reductiedeling): de chromosomen van een chromosomenpaar gaan uit elkaar, de 2 dochtercellen verschillen van genotype. 2n=1n+1n
Meiose II: uit 2 Haploïde cellen ontstaan 4 Haploïde cellen.
1. DNA-replicatie
2. het kernmembraan verdwijnt.
3. de chromosomen liggen in een vlak midden in de cel (equatoriaalvlak)
4. de trekdraden trekken één chromosoom naar iedere pool.
5. er ontstaan 2 cellen
6. in beide cellen liggen de chromosomen in een vlak midden in de cel (equatoriaalvlak)
7. in beide cellen ontstaan een spoelfiguren van draden van de polen naar de centromeren van de chromosomen.
8. de trekdraden trekken de chromatiden uit elkaar, van elk chromosoom gaat er één chromatide naar elke pool.
9. de chromosomen (die uit 1 chromatide bestaan) vormen 4 celkernen.
10. chromosomen worden draadvormig en kernmembranen ontstaan.
11. er ontstaan celmembranen en het cytoplasma wordt verdeeld over 4 dochtercellen.
Zaadmoedercel: als deze Meiose ondergaat, ontwikkelt elk van de 4 cellen zich tot een zaadcel.
Eicelmoedercel: als deze meiose I ondergaat, dan ontstaan er 2 cellen, waarvan 1 grote omdat al het cytoplasma naar 1 cel gaat, tijdens meiose II gebeurd hetzelfde, er ontstaat uiteindelijk 1 cel.
Poollichaampjes: de overige 3 kleine cellen, deze gaan ten gronde.
Mens: n:23 = 223 verschillende combinaties chromosomen.
Recombinatie: het ontstaan van nieuwe combinaties van genen.
Meeldraden en stamper: de voortplantingsorganen van een bloem
Helmknop: hier vind meiose plaats, er ontstaan dan stuifmeelkorrels.
Vruchtbeginsel: heeft vruchtbeginsels, hier vind meiose plaats, er ontstaan eicellen.
Zelfbestuiving: stuifmeel komt terecht op de stempel van dezelfde plant.
Kruisbestuiving: stuifmeel komt terecht op de stempel van een andere plant.
Bevruchting: na bestuiving groeit er uit de stuifmeelkorrel een stuifmeelbuis naar het zaadbeginsel, de 2 kernen smelten samen.
Selectie: alleen de nakomelingen met de meest gunstige erfelijke eigenschappen worden gebruikt voor verdere kruisingen.
Veredeling: proberen een combinatie van gunstige eigenschappen n één nakomeling te verkrijgen.
Zuivere lijn: een groep planten die door geslachtelijke voortplanting is ontstaan en homozygoot is voor één of meerdere (gewenste) eigenschappen.
Zaadvast: alle nakomelingen zullen het zelfde genotype hebben.
Fokzuiver: dieren die homozygoot zijn voor een bepaalde eigenschap.
Bastaarden: dieren die heterozygoot zijn voor een bepaalde eigenschap.
Hoofdstuk 4
ADVERTENTIE
Sturen mensen in jouw appgroep ongevraagd naaktbeelden door?
Weinig mensen zitten te wachten op ongevraagde naaktbeelden, maar toch worden ze massaal doorgestuurd. Het verspreiden van zulke beelden is eenvoudig, maar kan grote gevolgen hebben voor degene over wie het gaat. Het is dus belangrijk om in actie te komen als je ongevraagd naaktbeelden van iemand hebt ontvangen. Weten wat jij het beste kunt doen?
Check het nu!

REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden