Biologie Hoofdstuk 4
Verouderingskenmerken:
- rimpels
- grijze haren
- stijfheid
Hoeveelheid en samenstelling voedsel bepalen voor een deel hoe je er later uitziet.
Vitamine E gave huid.
Vruchten jong.
Energierijk voedsel bevordert slijtage lichaam.
Om heel lang te leven dieet: voldoende eiwitten en vitamines, maar heel weinig energierijke stoffen. (tot nu toe alleen getest bij dieren).
Lichaamscellen delen niet eindeloos. Na aantal delingen komen meeste cellen in soort rustfase. komt door telomeer: laatste stuk van elk DNA-keten.
Telomeer wordt bij elke deling korter, totdat het niet meer kan delen omdat de rest van het DNA, waarop de informatie ligt over eiwitten, anders zou beschadigen.
Telomerase: enzym dat ervoor zorgt dat het telomeer langer wordt. O.a. te vinden in darm- en huidcellen.
Celdood: een proces dat de cel bij grote beschadigingen zelf in werking zet.
Beschadigde en afgestorven cellen leiden tot zichtbare en merkbare ouderdomsverschijnselen: bijv. rimpels en botontkalking.
Als je niet veel eet dan hoef je niet actief allerlei stoffen te verwerken, daardoor beschadigen je cellen minder. Maar daarom moet je niet zo min mogelijk eten om gezond te blijven.
Vitamine A, C en E zijn in staat om schadelijke stoffen in cellen te binden en zo de veroudering te remmen.
Groeispurt: bij meisjes eerder omdat ze eerder in de puberteit zijn, bij jongens heviger, zodat ze een paar centimeter langer worden.
Lengtegroei doordat de pijpbeenderen groeien. (doordat kraakbeencellen in groeischijf worden aangezet tot deling en verbening, waardoor het pijpbeen groeit). (hormonen en groeifaxtoren regelen de groei van pijpbeenderen)
Groeischijf: zone met kraakbeen, dat zich vlak onder de uiteinden van de pijpbeenderen bevindt.
Als alle kraakbeencellen in de groeischijf in botcellen zijn veranderd.
Groeihormoon: wordt gemaakt in de hypofyse (= onderdeel van de hersenen dat veel hormonen maakt).
Geslachtshormonen: zijn in de puberteit verantwoordelijk voor de groeispurt. Zorgen er ook voor dat lengtegroei stopt, doordat de kraakbeencellen in de groeischijven zich versneld omvormen tot botcellen).
Groeifactoren: kleine eiwitmoleculen die cellen stimuleren (of verhinderen) te delen.
Op celmembraan van kraakbeencellen bevinden zich receptoren voor groeifactor, als groeifactor zich koppelt aan receptoren kraakbeencel gaat zich delen.
Met toenemen van lichaamsomvang neemt volume en massa toe.
Massagroei is derdemachtsfuntie.
Groter volume beter warm houden. Bij groter en dikker worden komen meer cellen in het inwendige van het lichaam te liggen. Bloedvaten, waaruit de cellen hun voedingsstoffen en zuurstof krijgen, groeien de weefsels in. Warmte die bij chemische reacties in cellen vrijkomt, verdwijnt voor groot deel via huid.
Nieuwe cellen als bepaalde stoffen cellen aanzetten tot deling.
Celcyclus: de periode waarin ene cel ontstaat, groeit, actief is en opnieuw deelt.
Celcyclus 4 fases:
- G1 – fase
- S – fase
- G2 –fase
- M – fase
Interfase: eerste drie vormen van celcyclus.
G1-fase cel neemt in omvang toe. Organellen actief met maken van stoffen die rol spelen bij verdubbelen DNA.
S-fase synthese, cel vormt nieuw DNA. Aan het eind S-fase is DNA-keten verdubbeld.
Centromeer: het punt waar twee identieke DNA-moleculen met elkaar verbonden blijven.
G2-fase enzymen controleren beide DNA-ketens op fouten. Verder verdubbelen mitochondriën en andere organellen.
M-fase mitose, uit kern ontstaan twee nieuwe kernen.
M-fase:
Verdubbelde DNA-ketens rollen zich op, worden zichtbaar als chromosomen (bestaan uit twee identieke helften, chromatiden, die met elkaar verbonden zijn in het centromeer). In centromeer is DNA nog niet verdubbeld. (pas later) In de cel ontstaat een structuur van lange eiwitdraden, de spoelfiguur, die de chromosomen naar het midden verplaatsen. Hier splitsen de centromeren en trekken de eiwitdraden de chromatiden uit elkaar. Elke groep krijgt nieuwe kernmembraan, waardoor twee kernen ontstaan.
Celdifferentiatie: na de bevruchting deelt een zygote een aantal keren. De gevormde cellen lijken in het begin op elkaar, maar later ontstaan er verschillen in grootte en vorm, en in de eiwitten die ze maken (bijv. enzymen, bouweiwitten).
Bij celdifferentiatie wordt in elk celtype een andere combinatie van genen actief. (verschillende cellen ontstaan door het aan- en uitschakelen van genen)
Gedetermineerde cellen: cellen waaraan aan het uiterlijk nog niks te zien is, maar die al een ‘bestemming’ hebben gekregen (bijv. been- of hersencel). Op de gedetermineerde cellen zitten op bepaalde, vaste plekken eiwitten die ervoor zorgen dat sommige stukken DNA actief zijn en andere stukken niet.
Vaak delen ze zich nog vele malen voordat ze zich daadwerkelijk differentiëren.
Mastergenen: de stukken DNA met de informatie voor de regeleiwitten. Ze besturen de ontwikkelingspatronen van organen of zelfs de activiteiten van andere mastergenen.
Als er een mutatie in de mastergenen zit kunnen er vreemde organismen ontstaan (bijv. een fruitvlieg met poten op z’n kop, of de door Janssen zo vaak vertelde man met een penis op z’n kop…..)
Bij de verdubbeling van DNA blijven de mastergenen op hun plek zitten daardoor maken botcellen weer nieuwe botcellen en huidcellen weer nieuwe huidcellen.
Bij ontwikkeling van weefsels treedt eerst celdeterminatie op, vervolgens celdifferentiatie, gestuurd door de mastergenen.
Bepaling ontwikkeling van bijv. kikkervisje of menselijk embryo:
- mastergenen
- plaats waar de cel ligt
Inductie: beïnvloeding van de ontwikkeling van een bepaalde cel door contact met buurcellen.
Geprogrammeerde celdood: cellen sterven doordat na een signaal van buitenaf hun eigen DNA hen daartoe aanzet.
Door geprogrammeerde celdood krijgt het lichaam van mens en dier vorm. (ontstaan van vingers, of verwijderen van deel van baarmoederslijmvlies tijdens menstruatie bijv.)
Gezwel of tumor: ontstaat wanneer een cel uit balans is en voortdurend blijft delen.
Goedaardig gezwel als tumor plaatselijk probleem blijft doordat hij ingekapseld ligt in een laagje bindweefsel, bijv. een wrat.
Kwaadaardig gezwel tumor waarbij bepaalde cellen zich losmaken van buurcellen.
Metastaseren: uitzaaien van een tumor (als de cellen die losgekomen zijn van hun buurcellen bij een kwaadaardige tumor verplaatsen ze zich vervolgens met het bloed of lymfe mee naar andere lichaamsdelen en kunnen zich daar tot een nieuw gezwel ontwikkelen, = kanker).
Er zijn stoffen die de celdeling stimuleren en remmen. Ze regelen samen wanneer een cel zich mag delen en wanneer niet doordat ze via receptoren op de cel bepaalde regelgenen in de cel aan- of uitschakelen. Verstoring in aanvoer van deze stoffen kan leiden tot ongeremde celdeling van een gezonde cel. Kan ook gebeuren als de receptor onjuist reageert.
Twee groepen regelgenen die betrokken zijn bij de celdeling:
- proto-oncogenen: groep genen die celdeling stimuleert
- tumor-suppressorgenen: groep genen die celdeling remt
Proto-oncogenen:
zorgen voor stimuleren celdeling.
Ontsproringen kunnen cel in tumorcel veranderen, daarom proto-oncogenen. Ontspoord proto-oncogen heet oncogen.
Tumor-supressorgenen:
onderdrukken celdeling.
normale eiwit van tumor-supresoorgen (bijv. gen p53) regelt duur G1-fase. (eiwit blokkeert voortgang van celcyclus totdat alle beschadigingen in DNA hersteld zijn. Door mutatie in gen p53 ontstaat verkeerd eiwit dat niet in staat is de voortgang te blokkeren. De cel kan zich met beschadigd DNA gaan delen met alle gevolgen van dien.
Proto-oncogenen en tumor-suppressorgenen regelen samen aan- en uitschakelen van celdeling.
Zelfmoordgen: extra beveiliging tegen ongewenst DNA: cellen met onherstelbare DNA-beschadigingen sterven meestal door het aanschakelen van dit gen.
Zelfmoordgen in elke menselijke cel aanwezig. Bij helft menselijke tumoren blijkt zelfmoordgen gemuteerd te zijn.
Mutaties spelen belangrijke rol bij ontstaan tumoren.(voordat tumor kan ontstaan, mutaties in meerder genen).
Sommige stoffen mutageen veranderen DNA.
Carcinogene stoffen: stoffen die kanker kunnen veroorzaken. (bijv. dierlijke vetten, asbest en bepaalde oplosmiddeln zoals benzeen, ook straling en sommige virussen kunnen muterend werken).
Meeste cellen verankeren zich op eigen plek met behulp van eiwitten. kankercellen verspreiden zich door lichaam. Als cel losraakt van plek, sterft hij.
Opperhuidcellen ontstaan door deling stamcellen in kiemlaag. Als pas gevormde cel contact met kiemlaag verlies, gaat hij dood en vormt buitenste huidlaag. Vervellen = huidcellen kwijtraken.
Door nieuwe mutatie in genen voor eiwitten die cel op plaats houden, kan aantal cellen van tumor losraken komen vast te zitten in haarvaten en gaan delen. (bijna altijd bloedvaten in de buurt omdat kankercellen groei van haarvaten stimuleren). Soms ontstaat uitzaaiing in weefsels waarvan cellen eiwitmoleculen hebben die lijken op die van de tumorcel. Niet altijd voorspelbaar waar tumor gaat groeien.
Om kanker te genezen combinatie van therapieën: (bijv.) opereren en bestralen. Nieuwe behandelmethode door genniveau wordt gezocht of enzymniveau en op niveau van uitzaaiing zelf.
Wanneer een cel in een te hoog tempo doorgaat met delen ontstaat een gezwel. Metastasen ontstaan wanneer cellen losraken van het gezwel.
Verouderingskenmerken:
- rimpels
- grijze haren
- stijfheid
Hoeveelheid en samenstelling voedsel bepalen voor een deel hoe je er later uitziet.
Vitamine E gave huid.
Vruchten jong.
Energierijk voedsel bevordert slijtage lichaam.
Om heel lang te leven dieet: voldoende eiwitten en vitamines, maar heel weinig energierijke stoffen. (tot nu toe alleen getest bij dieren).
Lichaamscellen delen niet eindeloos. Na aantal delingen komen meeste cellen in soort rustfase. komt door telomeer: laatste stuk van elk DNA-keten.
Telomeer wordt bij elke deling korter, totdat het niet meer kan delen omdat de rest van het DNA, waarop de informatie ligt over eiwitten, anders zou beschadigen.
Celdood: een proces dat de cel bij grote beschadigingen zelf in werking zet.
Beschadigde en afgestorven cellen leiden tot zichtbare en merkbare ouderdomsverschijnselen: bijv. rimpels en botontkalking.
Als je niet veel eet dan hoef je niet actief allerlei stoffen te verwerken, daardoor beschadigen je cellen minder. Maar daarom moet je niet zo min mogelijk eten om gezond te blijven.
Vitamine A, C en E zijn in staat om schadelijke stoffen in cellen te binden en zo de veroudering te remmen.
Groeispurt: bij meisjes eerder omdat ze eerder in de puberteit zijn, bij jongens heviger, zodat ze een paar centimeter langer worden.
Lengtegroei doordat de pijpbeenderen groeien. (doordat kraakbeencellen in groeischijf worden aangezet tot deling en verbening, waardoor het pijpbeen groeit). (hormonen en groeifaxtoren regelen de groei van pijpbeenderen)
Groeischijf: zone met kraakbeen, dat zich vlak onder de uiteinden van de pijpbeenderen bevindt.
Als alle kraakbeencellen in de groeischijf in botcellen zijn veranderd.
Groeihormoon: wordt gemaakt in de hypofyse (= onderdeel van de hersenen dat veel hormonen maakt).
Geslachtshormonen: zijn in de puberteit verantwoordelijk voor de groeispurt. Zorgen er ook voor dat lengtegroei stopt, doordat de kraakbeencellen in de groeischijven zich versneld omvormen tot botcellen).
Groeifactoren: kleine eiwitmoleculen die cellen stimuleren (of verhinderen) te delen.
Met toenemen van lichaamsomvang neemt volume en massa toe.
Massagroei is derdemachtsfuntie.
Groter volume beter warm houden. Bij groter en dikker worden komen meer cellen in het inwendige van het lichaam te liggen. Bloedvaten, waaruit de cellen hun voedingsstoffen en zuurstof krijgen, groeien de weefsels in. Warmte die bij chemische reacties in cellen vrijkomt, verdwijnt voor groot deel via huid.
Nieuwe cellen als bepaalde stoffen cellen aanzetten tot deling.
Celcyclus: de periode waarin ene cel ontstaat, groeit, actief is en opnieuw deelt.
Celcyclus 4 fases:
- G1 – fase
- S – fase
- G2 –fase
- M – fase
Interfase: eerste drie vormen van celcyclus.
G1-fase cel neemt in omvang toe. Organellen actief met maken van stoffen die rol spelen bij verdubbelen DNA.
S-fase synthese, cel vormt nieuw DNA. Aan het eind S-fase is DNA-keten verdubbeld.
Centromeer: het punt waar twee identieke DNA-moleculen met elkaar verbonden blijven.
G2-fase enzymen controleren beide DNA-ketens op fouten. Verder verdubbelen mitochondriën en andere organellen.
M-fase mitose, uit kern ontstaan twee nieuwe kernen.
Verdubbelde DNA-ketens rollen zich op, worden zichtbaar als chromosomen (bestaan uit twee identieke helften, chromatiden, die met elkaar verbonden zijn in het centromeer). In centromeer is DNA nog niet verdubbeld. (pas later) In de cel ontstaat een structuur van lange eiwitdraden, de spoelfiguur, die de chromosomen naar het midden verplaatsen. Hier splitsen de centromeren en trekken de eiwitdraden de chromatiden uit elkaar. Elke groep krijgt nieuwe kernmembraan, waardoor twee kernen ontstaan.
Celdifferentiatie: na de bevruchting deelt een zygote een aantal keren. De gevormde cellen lijken in het begin op elkaar, maar later ontstaan er verschillen in grootte en vorm, en in de eiwitten die ze maken (bijv. enzymen, bouweiwitten).
Bij celdifferentiatie wordt in elk celtype een andere combinatie van genen actief. (verschillende cellen ontstaan door het aan- en uitschakelen van genen)
Gedetermineerde cellen: cellen waaraan aan het uiterlijk nog niks te zien is, maar die al een ‘bestemming’ hebben gekregen (bijv. been- of hersencel). Op de gedetermineerde cellen zitten op bepaalde, vaste plekken eiwitten die ervoor zorgen dat sommige stukken DNA actief zijn en andere stukken niet.
Vaak delen ze zich nog vele malen voordat ze zich daadwerkelijk differentiëren.
Mastergenen: de stukken DNA met de informatie voor de regeleiwitten. Ze besturen de ontwikkelingspatronen van organen of zelfs de activiteiten van andere mastergenen.
Als er een mutatie in de mastergenen zit kunnen er vreemde organismen ontstaan (bijv. een fruitvlieg met poten op z’n kop, of de door Janssen zo vaak vertelde man met een penis op z’n kop…..)
Bij de verdubbeling van DNA blijven de mastergenen op hun plek zitten daardoor maken botcellen weer nieuwe botcellen en huidcellen weer nieuwe huidcellen.
Bij ontwikkeling van weefsels treedt eerst celdeterminatie op, vervolgens celdifferentiatie, gestuurd door de mastergenen.
Bepaling ontwikkeling van bijv. kikkervisje of menselijk embryo:
- plaats waar de cel ligt
Inductie: beïnvloeding van de ontwikkeling van een bepaalde cel door contact met buurcellen.
Geprogrammeerde celdood: cellen sterven doordat na een signaal van buitenaf hun eigen DNA hen daartoe aanzet.
Door geprogrammeerde celdood krijgt het lichaam van mens en dier vorm. (ontstaan van vingers, of verwijderen van deel van baarmoederslijmvlies tijdens menstruatie bijv.)
Gezwel of tumor: ontstaat wanneer een cel uit balans is en voortdurend blijft delen.
Goedaardig gezwel als tumor plaatselijk probleem blijft doordat hij ingekapseld ligt in een laagje bindweefsel, bijv. een wrat.
Kwaadaardig gezwel tumor waarbij bepaalde cellen zich losmaken van buurcellen.
Metastaseren: uitzaaien van een tumor (als de cellen die losgekomen zijn van hun buurcellen bij een kwaadaardige tumor verplaatsen ze zich vervolgens met het bloed of lymfe mee naar andere lichaamsdelen en kunnen zich daar tot een nieuw gezwel ontwikkelen, = kanker).
Er zijn stoffen die de celdeling stimuleren en remmen. Ze regelen samen wanneer een cel zich mag delen en wanneer niet doordat ze via receptoren op de cel bepaalde regelgenen in de cel aan- of uitschakelen. Verstoring in aanvoer van deze stoffen kan leiden tot ongeremde celdeling van een gezonde cel. Kan ook gebeuren als de receptor onjuist reageert.
Twee groepen regelgenen die betrokken zijn bij de celdeling:
- tumor-suppressorgenen: groep genen die celdeling remt
Proto-oncogenen:
zorgen voor stimuleren celdeling.
Ontsproringen kunnen cel in tumorcel veranderen, daarom proto-oncogenen. Ontspoord proto-oncogen heet oncogen.
Tumor-supressorgenen:
onderdrukken celdeling.
normale eiwit van tumor-supresoorgen (bijv. gen p53) regelt duur G1-fase. (eiwit blokkeert voortgang van celcyclus totdat alle beschadigingen in DNA hersteld zijn. Door mutatie in gen p53 ontstaat verkeerd eiwit dat niet in staat is de voortgang te blokkeren. De cel kan zich met beschadigd DNA gaan delen met alle gevolgen van dien.
Proto-oncogenen en tumor-suppressorgenen regelen samen aan- en uitschakelen van celdeling.
Zelfmoordgen: extra beveiliging tegen ongewenst DNA: cellen met onherstelbare DNA-beschadigingen sterven meestal door het aanschakelen van dit gen.
Mutaties spelen belangrijke rol bij ontstaan tumoren.(voordat tumor kan ontstaan, mutaties in meerder genen).
Sommige stoffen mutageen veranderen DNA.
Carcinogene stoffen: stoffen die kanker kunnen veroorzaken. (bijv. dierlijke vetten, asbest en bepaalde oplosmiddeln zoals benzeen, ook straling en sommige virussen kunnen muterend werken).
Meeste cellen verankeren zich op eigen plek met behulp van eiwitten. kankercellen verspreiden zich door lichaam. Als cel losraakt van plek, sterft hij.
Opperhuidcellen ontstaan door deling stamcellen in kiemlaag. Als pas gevormde cel contact met kiemlaag verlies, gaat hij dood en vormt buitenste huidlaag. Vervellen = huidcellen kwijtraken.
Door nieuwe mutatie in genen voor eiwitten die cel op plaats houden, kan aantal cellen van tumor losraken komen vast te zitten in haarvaten en gaan delen. (bijna altijd bloedvaten in de buurt omdat kankercellen groei van haarvaten stimuleren). Soms ontstaat uitzaaiing in weefsels waarvan cellen eiwitmoleculen hebben die lijken op die van de tumorcel. Niet altijd voorspelbaar waar tumor gaat groeien.
Om kanker te genezen combinatie van therapieën: (bijv.) opereren en bestralen. Nieuwe behandelmethode door genniveau wordt gezocht of enzymniveau en op niveau van uitzaaiing zelf.
Wanneer een cel in een te hoog tempo doorgaat met delen ontstaat een gezwel. Metastasen ontstaan wanneer cellen losraken van het gezwel.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
L.
L.
leuk
19 jaar geleden
Antwoorden