Biologie hoofdstuk 3
De cellen reageren op veranderingen in hun omgeving, mensen gebruiken hiervoor organen. Cellen hebben celorganellen. Een voorbeeld hiervan is een membraan. Een membraan regelt de opname en afgifte van stoffen. Een ander voorbeeld van een celorganel is het endoplasmatisch reticulum. Het endoplasmatisch reticulum zorgt voor transport binnen de cel.
Chromosomen bestaan uit eiwitten en heeft de vorm van een dubbele wenteltrap. Elke trede wordt gevormd door stikstofbasen.
DNA bevat 4 stikstofbasen A : Adenine, C : Cytosine, T : Thymine , G : Guanine
Als je 3 stikstofbasen achter elkaar heb heet dat een triplet.
Alleen bij een eeneiige tweeling is het DNA precies gelijk. Kopieen van het DNA gaat naar het cytoplasma. Op basis daarvan rijgen aminozuren zich aan elkaar tot eiwitten. Elke triplet is een code voor een bepaald type aminozuur.
De eiwitsynthese vindt plaats door een kleine celorganel: het ribosoom. Elke cel bevat veel ribosomen in het cytoplasma, zowel vrij zwevend als gebonden aan het endoplasmatisch reticulcum. De eiwitten die ribosomen produceren brengen het proces op gang waardoor de cel zijn bijzondere eigenschappen doorkrijgt.
ATP is een stof die energie kan opslaan en afgeven. Cellen laden ATP op door energie uit brandstoffen te halen. Bijvoorbeeld glucose. Dit gebeurt voornamelijk in organellen die als energie dienen: de mitochondrien. Steunweefsel, zoals bindweefsel, kraakbeen en been, ontstaan doordat de cellen daartoe stoffen uitscheiden.
Na de geboorte groeien kinderen snel. De celdeling draait dan op volle toeren. Als je uitgegroeid bent, dan stopt de celdeling niet. Deze zorgt dan voor het vervangen va versleten of beschadigde cellen. Hoe korter de levensduur van een cel des te hoger is de delingsfrequentie.
In het cytoplasma zit een voorraad A, T, C en G. Een cel die deelt loopt 4 stadia door.
1. toename van de celorganellen.
2. verdubbeling van het DNA
3. eiwitsynthese
4. mitose
Voorafgaand aan celdeling vindt DNA een verdubbeling plaats. Tijdens de mitose deelt een cel in 2 delen die identiek zijn aan de oorspronkelijke cel. Gespecialiseerde c delen niet.
Dieren: -Dekweefsel: Bedekt het lichaam en bekleed de organen. -Steunweefsel: Zorgt voor stevigheid -Spierweefsel: Trekt samen waardoor bewegingen tot stand komen. -Zenuwweefsel: Geeft impulsen door aan bijvoorbeeld de spiercellen
Meercelligheid vergroot de overlevingskansen. Cellen kunnen zich dan specialiseren. Een groep gespecialiseerde cellen heet een weefsel. Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels en heeft een bepaalde taak. Eencellige communiceren met elkaar door middel van stoffen die feromonen heten. Cellen communiceren met elkaar door middel van chemische stoffen . Hormonen zorgen voor informatieoverdracht binnen een organisme. Een verandering in een cel heet een mutatie. De delingsfrequentie van cellen verschilt per weefseltype en plaats. Risicofactoren kunnen ongeremde groei veroorzaken. uitzaaiingen heten metastasen. Bij kanker verspreiden de gemuteerde cellen van een (kwaadaardige) tumor zich door het lichaam en vormen metastasen. Bestrijding gebeurt operatief, met cytostatica en door bestraling.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden