Hoofdstuk 2 en 6 (voortplanting en gedrag)

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1262 woorden
  • 29 januari 2009
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Basisstof 1
Bij een man worden vanaf de puberteit tot op hoge leeftijd zaadcellen geproduceerd. Het zaad wordt in de teelballen gemaakt. De teelballen(testes) liggen in een huidplooi(balzak). In de balzak is het ongeveer 2 graden koeler dan in de buikholte.
Teelbal sterk gekronkelde zaadkanaaltjes, de wandcellen hiervan delen zich voortdurend. Hieruit ontstaan zaadmoedercellen. De zaadmoedercellen veranderen weer in zaadcellen. Dit proces wordt spermatogenese genoemd.
Overtollig zaad wordt tijdelijk opgeslagen in de bijballen wordt het zaad niet gebruikt dan wordt het weer afgebroken door het lichaam.

De prostaat voegt vocht met voedingsstoffen toe aan de zaadcellen- nu is het sperma

Basisstof 2

Eierstokken ontwikkeling van de eicellen. Elke cel is omgeven door andere cellen = samen een follikel.
Eicellen kunnen rijpen van de puberteit tot de menopauze(overgang). De rijping van follikels = oögenese.
Na de ovulatie blijft het follikelweefsel (het gele lichaam) achter in de eierstok.
Een onbevruchte eicel kan max. 12 uur in leven blijven. Hierna wordt het afgebroken en de wand van de eileider neemt het op.
Als de kop van de spermacel is binnengedrongen maakt de eicel een bevruchtingsmembraan. Dit membraan zorgt ervoor dat er geen tweede spermacel kan binnen dringen. Als dit wel gebeurt, sterft de cel in een vroeg stadium.

Basisstof 3
De afgifte van hormonen door hormoonklieren wordt secretie genoemd.
Die hypofyse is de centrale regelaar van de voortplanting. Dit is een hormoonklier die zich onderaan de hersenen bevindt(hypothalamus).
De hypofyse maakt een groot aantal van de hormonen zoals:”
Het follikelstimulerendhormoon – FSH
Het luteïniserendhormoon –LH
Bloed brengt de hormonen naar alle delen van het lichaam.
Bij de man: FSH stimuleert de vorming van zaadcellen. LH maakt testosteron. Testosteron stimuleert de groei van de primaire en secundaire geslachtskenmerken. En het remt ook de hypofyse.

NEGATIEVE TERUG KOPPELING
Secundair: borsthaar, okselhaar,schaamhaar, baardgroei, zwaardere stem
Primair: vanaf geboorte zichtbaar.
Vrouw:
Secundair: borsten groeien, bekken wijder, schaamhaar.
Menstruatiecyclus: dag 1-12 produceert de hypofyse FSH en LH. FSH zorgt voor de rijping van follikels in de eierstokken. FSH en LH stimuleren de productie van oestrogenen.
Een eicel blijft ongeveer 12 uur in leven. Een zaadcel kan na een zaadlozing In het lichaam van de vrouw drie dagen in leven blijven. Elke 4 vier weken is er dus maar een korte periode van 3 á 4 dagen waar geslachtsgemeenschap tot bevruchting kan leiden( drie dagen voor ovulatie tot halve dag na ovulatie).
LH is geremd door progesteron, de functie van LH wordt overgenomen door HCG dit wordt door het kind gemaakt. Progesteron zorgt ervoor dat de melkklieren in de borsten zich ontwikkeld.

Basisstof 4:
Aanranding: geweld of onder bedreiging seksuele handelingen verricht met een slachtoffer.
Verkrachting: hierbij vindt ook geslachtsgemeenschap plaats.

Basisstof 5:
Chlamydia: deze bacterie kan onvruchtbaarheid veroorzaken als er niks aan gedaan wordt. Waterige afscheiding of bloedverlies. 2/3 heeft geen symptomen maar zijn wel besmet! Symptomen: ontsteking urinebuis of baarmoederhals. Te bestrijden met penicilline
gonorroe: slijm/etter uit penis of vagina. Tijdige behandeling gaat het over door penicilline, niet tijdig dan kun je onvruchtbaar worden.

Syfilis: zweertje aan geslachtsorganen, mond, tong af anus. Onbehandeld kan het tot de dood leiden, maar het kan goed worden bestreden door penicilline.
Aids: hierbij is het afweersysteem van de patiënt aangetast. Hierdoor is hij/zij vatbaarder voor ziektes. HIV: als bij een persoon HIV is geconstateerd dan wordt die persoon seropositief genoemd.

Basisstof 6:

Periodieke onthouding: hierbij hebben een man en een vrouw seks buiten de vruchtbare periodes om. Dit kan worden vastgesteld door de temperatuur van een vrouw bij te houden. Temp is gem. hoger na de ovulatie. Dit is zeer onbetrouwbaar omdat een verkoudheid ook al voldoende is om de temp. Te laten stijgen.
Coïtus interruptus: hierbij trekt de man zijn penis uit de vagina net voor dat hij klaarkomt.
De pil: dagelijks moet deze worden ingenomen.
Condoom: na de pil het meest gebruikte voorbehoedsmiddel. Het condoom biedt ook als enige bescherming tegen SOA’s.
Pessarium: zacht rubber koepeltje dat over de baarmoedermond moet worden aangebracht. De maat moet door een arts worden vastgesteld. Moet minimaal 8 uur na de seks blijven zitten.
Spiraaltje: een arts moet deze in de baarmoeder aanbrengen. Het verandert de samenstelling van het baarmoederslijmvlies, waardoor innesteling niet mogelijk is.
Sterilisatie: geen zaad wel vocht.
Bij een ongewenste zwangerschap kan je een paar maatregelen nemen zoals the morning-afterpil(twee tabletten van de zware combinatiepil) deze moet binnen 24 tot 36 uur ingenomen worden. Je kunt ook na de geslachtsgemeenschap nog een spiraaltje laten plaatsen, als dat te laat is kan je een overtijdsbehandeling krijgen( het schoonmaken en leegzuigen van de baarmoeder). Als laatste oplossing is er nog abortus.

Basisstof 7:
Tweelingen: twee-eiige tweeling twee eicellen tegelijk bevrucht. Lijken vaak niet op elkaar

Eeneiige tweeling tijdens de deling van de cellen splitst het op naar en groeit elk op tot een embryo lijken sprekend op elkaar.

Basisstof 8:

Kunstmatige inseminatie(KI), een arts brengt sperma in bij de vrouw van een andere man.
In-vitrofertilisatie(IVF), de eicellen worden buiten de baarmoeder bevrucht.

Gedrag

Basisstof 1,
Het gedrag zijn alle waarneembare activiteiten van een dier. Een etholoog kijkt alleen naar de buitenkant van een dier en kijkt niet naar het inwendige. Prikkel is INPUT, Gedrag van dier OUTPUT en de reactie op de input is RESPONS. Een beschrijving van gedrag mag alleen objectief zijn. Een objectieve beschrijving van vers. Hand. Heet een ETHOGRAM. Met een protocol kan je de volgende vragen beantwoorden, hoe vaak kom een handeling voor?, Hoe lang duurt elke handeling?, is er een vaste volgorde tussen bepaalde Handeling.?, hebben bepaalde Handelingen een gemeenschappelijk effect?

Basisstof 2,
Gedrag is een georganiseerd gedragssysteem( een groep samenhangende hand.) als een effect leidt tot een volgende handeling heet het een gedragsketen. Uitwendige bevruchting: eitjes liggen er al en de man bevrucht ze.

Basisstof 3:
Prikkels zijn meestal uitwendige factoren. Niet elke prikkel leidt tot een respons er worden er maar een paar geselecteerd. Ook inwendige factoren spelen een rol bij gedrag dit zijn motiverende factoren. Motivatie (drang ) is de bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag.
Sleutelprikkel: is de prikkel die een doorslaggevende rol speelt van een bepaald gedrag.

Supranormale prikkel: is de prikkel die een sterker gedrag veroorzaken dan de natuurlijke sleutelprikkel.

Basisstof 4:
Inprenting: wanneer de dieren iets alleen leren in een korte periode van hun leven.
Gewenning: als de kans op een reactie afneemt bij herhaaldelijke toediening van die prikkel.
Conditionering: leert het dier een bepaald gedrag via een beloning of straf.
Dresseren: dieren worden geleerd om op commando een bepaalde handeling uit te voeren.
Klassieke conditionering:
Operant conditioneren: niet de interesse in de vorm van het gedrag maar de gevolgen ervan.
Operants: de eenheden van gedrag.
Imitatie: wanneer dieren leren door het gedrag van soortgenoten na te doen.
Inzicht: wanneer een dier in een onbekende situatie de oplossing van een probleem vindt door versschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren.
In de natuur leren veel dieren proefondervindelijk door conditionering. Trail and error, dit krijg je als het dier een paar keer bijv. een vieze smaak van een rups heeft geproefd dan eet die hem niet meer op.

Basisstof 5:
Sociaal gedrag: het gedrag van soortgenoten tegen elkaar. Hierbij is een handeling de prikkel voor de handeling van de ander.

Signalen: handelingen bij sociaal gedrag.
Rangorde: gedrag dat een rol speelt bij de taakverdeling binnen de groepen, voortplantingsgedrag en territoriumgedrag.
Imponeergedrag: de dieren maken zich zo groot en indrukwekkend mogelijk.
Parthenogenese: het ontstaan van dieren uit een onbevruchte eicel.
Feromonen: geurstoffen.
Balts:bronst: bronst wordt meestal genoemd als het over zoogdieren gaat.
Territoriumgedrag: gedrag waarbij het mannetje zijn territorium verdedigd.
Dreiggedrag: deze bevat zowel aanvalsgedrag als vluchtgedrag.
Ambivalent gedrag: dergelijk gedrag dat is samengesteld uit handelingen van 2 of meer gedragssystemen.
Overspronggedrag:
Omgericht gedrag: het plotseling afreageren op bijv. een graspol ipv. De tegenstander.

REACTIES

R.

R.

Bij basisstof 7 van H2 is een heel groot deel weggelaten (best belangrijk) Wel lekker kort :)
x

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.