2.1 Botten
Je schedel wordt gedragen door de wervelkolom.
Je borstkas bestaat uit je ribben, een deel van je wervelkolom en je borstbeen.
Je dijbeenderen zijn het langst.
Aan de kant van je pink zit je ellepijp en aan de kant van je duim zit het spaakbeen.
De meeste van je botten zijn hard, die bestaan uit been. Sommige botten (zoals het puntje van je neus en je oorschelp) zijn buigzaam. Dit heet kraakbeen.
Beencellen maken een stevige stof met veel kalk en weinig lijmstof. De kalk geeft de stevigheid aan het bot. De lijmstof zorgt ervoor dat het bot buigzaam is.
Kraakbeencellen hebben weinig kalk en veel lijmstof. Hierdoor zijn ze niet stevig maar wel buigzaam. Als kind heb je nog veel lijmstof in je botten. Hierdoor beweeg je goed. Oudere mensen bewegen moeilijker hun botten doordat er weinig lijmstof in de botten zit.
Je wervelkolom bestaat uit verschillende botten: je wervels. Je wervelkolom heeft een dubbele S-vorm. Hierdoor kan je wervelkolom beter veren en iets in elkaar geduwd worden. Door die vorm werkt het als schokdemper bij het lopen. Als je wervelkolom helemaal recht zou zijn, zou je bij elke stap die je zou zetten een schok in je hoofd krijgen.
2.2 Botten bewegen
Je armen en benen kunnen bewegen door gewrichten en spieren.
Niet alle verbindingen in je skelet kun je bewegen. Botten zitten op vier manieren aan elkaar vast: vergroeiing (heiligbeen), naadverbinding (schedel), kraakbeen (ribben aan borstbeen), gewricht (elleboog).
Je hebt verschillende soorten gewrichten:
Kogelgewrichten, scharniergewrichten en rolgewrichten.
Het meest bewegelijk is het kogelgewricht. Die kan je elke kan op draaien. Je scharniergewricht kan maar 1 kant op heen en weer (zoals je elleboog). Je kunt je onderarm rond draaien door een rolgewricht.
2.3 Spieren
Een groot deel van je lichaam bestaat uit spieren. Je hebt er ± 600.
Als je je arm ronddraait, gebruik je 4 spieren. Dat zijn de monnikskapsier, de deltaspier, de borstspier en de rugspieren.
Spieren bestaan uit spiervezels, spierbundels, spierschede en pezen.
Spiervezels zitten bij elkaar in spierbundels. De vliezen van de spierbundels zijn aan het uiteinde van de spier samengevlochten tot pezen. Pezen zijn taai, stevig en niet elastisch. De pezen verbinden spieren goed vast aan je skelet.
Je hebt buig- en strekspieren: de antagonisten.
Antagonisten maken een tegengestelde beweging: buigen en strekken.
De armbuigspier en de armstrekspier zijn een voorbeeld van antagonisten.
Een spier die samentrekt wordt korter en dikker.
Een spier die ontspant wordt langer en dunner.
Spierpijn ontstaat door afvalstoffen die in de spieren achterblijven na een inspanning (zoals sporten). Dit voorkom je door een warming-up.
Willekeurige spieren zijn spieren die je zelf kan laten bewegen. Onwillekeurige spieren zijn spieren die automatisch werken, zoals je hart of je slokdarm.
In je slokdarm zitten ook spieren zoals kringspieren en lengtespieren. Kringspieren trekken samen waardoor de spier dunner wordt. Hierdoor wordt het voedsel naar beneden geduwd. Als de lengtespieren samentrekken worden de spieren op die plek korter en breder. Zo kan het voedsel gemakkelijk naar beneden glijden.
2.4 Dieren bewegen
Alle gewervelde dieren hebben een wervelkolom. Je herkent bij gewervelde dieren vaak dezelfde botten. Dat komt doordat hun skeletten hetzelfde bouwplan hebben. De skeletten hebben in ieder geval een schedel, een wervelkolom en ribben. Meestal ook nog ledematen en bekken.
Dieren bewegen verschillend. Dit komt door de vorm van de wervelkolom. Je kunt 2 grote groepen onderscheiden: dieren die met hun wervelkolom zijdelings golvende bewegingen maken en dieren die met hun wervelkolom op en neergaande golvende bewegingen maken. Vissen, amfibieën en reptielen maken zijdelingse golvende bewegingen. Vogels en zoogdieren maken op en neergaande golvende bewegingen met hun wervelkolom.
Vissen leven in het water. Ze kunnen tijdens het zwemmen veel kracht met hun staart zetten.
Amfibieën leven vooral in het water. Kikkers en salamanders zijn voorbeelden van amfibieën. Ze hebben meestal korte poten waarmee ze over het land ‘kruipen’.
Reptielen hebben een super bewegelijke wervelkolom. Ze kronkelen over het land voorruit, net zoals een vis dat in het water doet.
Vogels en Zoogdieren hebben korte poten met sterke spieren. Ze maken met hun wervelkolom op en neergaande golvende bewegingen. Dat komt doordat de spieren aan de bovenkant en aan de onderkant van de wervelkolom zitten. De dieren kunnen daardoor een holle rug en een bolle rug maken.
Een topganger loopt op de toppen van zijn tenen. Hij heeft hele lange poten, waardoor hij het hardst kan lopen. Topgangers hebben een hoef op elke teen en heten daarom ook wel hoefgangers.
Een teenganger loopt op zijn tenen, alleen de teenkootjes komen op de grond. Teengangers kunnen ook aardig snel lopen.
Zoolgangers zoals de mens lopen met de hele voet op de grond. Zij staan stevig op de grond en kunnen niet zo hard lopen. Ze kunnen wel goed lange afstanden afleggen.
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
dit vind ik heel gemakkelijk om het nog eens op te zoeken op internet ik heb op school ook nectar $ 2 en ik vind dit heel moeilijk dus dit vind ik wel handig
14 jaar geleden
Antwoorden