Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 15, Het bloed kruipt waar het gaan kan

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo | 3343 woorden
  • 26 juli 2007
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
45 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie Hoofdstuk 15: Het bloed kruipt waar het gaan kan 15.1 Hart: - Twee helften met elk een boezem en een kamer - Links: zuurstofrijk bloed (helderrood) - Rechts: zuurstofarm bloed (bruinig) - Holle spier die ± 70 x per minuut samentrekt - Na elke samentrekking ontspant je hartspier
Ontspanningsfase hartspier: - Boezems vullen zich met bloed vanuit de aders
Boezems: - Bovenin hartspier - Wachtkamers waar het bloed zich verzamelt - Weinig pompkracht
Kamers: - Onderin hartspier - Veel pompkracht - Pompen bloed dor bloedsomloop - Linker kamer dikkere wand dan rechter - Linker kamer meer weerstand dan rechter. - Linker kamer: grote bloedsomloop - Rechter kamer: kleine bloedsomloop - Ontspanning: druk in de kamers neemt af - Samentrekking: druk in de kamers neemt toe

Hartslag: - 1 x bloed door hele lichaam gestuwd. (kleine en grote bloedsomloop) Bovenste en onderste holle ader: - al het bloed dat uit je organen komt bereikt het hart via deze aders. Kleine bloedsomloop: - rechter boezem - rechter kamer - longslagader - rechter en linker longhaarvaten - in de longen neemt het zuurstofarme bloed zuurstof op en staat koolstofdioxide af. - Longader
Grote bloedsomloop: - Linker boezem - Linker kamer - Aorta - Slagaders van de organen van het lichaam - Het bloed geeft zuurstof af aan de cellen van deze organen en neemt koolstofdioxide op. - Aders van de organen van het lichaam - Onderste holle ader/bovenste holle ader
Kleppen: - Hartkleppen en slagaderkleppen sluiten door verschillen in bloeddruk aan weerszijden van de kleppen - Een hogere bloeddruk voor de klep, duwt een klep open - Een hogere bloeddruk achter de klep, sluit de klep - Voorkomen terugstroming van bloed - Tijdens rustfase: hartkleppen open - De slagaderkleppen sluiten en de hartkleppen gaan open als de kamers ontspannen
Hartminuutvolume: - De maat voor de pompwerking van je hart - De hoeveelheid bloed die één kamer in één minuut wegpompt. - Berekening: Hoeveelheid bloed die een kamer in één hartslag wegpompt x hartslagfrequentie
Hartslagfrequentie: - Het aantal keren dat je hart per minuut klopt. Embryonale bloedsomloop: - Embryo krijgt zuurstof van moeder via de placenta - Bij ongeboren baby’s werken de longen nog niet, waardoor er weinig bloed door de longhaarvaten - Er is een verbinding tussen de rechter en linker boezem en tussen zijn longslagader en aorta. - Kleine bloedsomloop: beperkt in werking - 3 veranderingen bij baby’s na geboorte: 1. longen gaan open
2. navelstrengader sluit zich na het afklemmen van de navelstreng
3. in het hart sluit de opening tussen de rechter en de linker boezem - De verbinding tussen aorta en longslagader sluit na een paar dagen
Het hart bestaat uit twee helften. Elke helft is opgebouwd uit een boezem en een kamer. De boezems ontvangen bloed uit aders. Tussen elke boezem en kamer liggen hartkleppen. Door deze kleppen kan het bloed slechts in één richting stromen: van boezem naar kamer. Wanneer beide kamers samentrekken stijgt de druk in de kamers. Hierdoor sluiten de hartkleppen en gaan de slagaderkleppen open. Je kunt het sluiten van kleppen horen. Het sluiten van de hartkleppen veroorzaakt een harde ‘lub’-klank en het sluiten van de kleppen aan het begin van de longslagader en aorta veroorzaakt een zachtere ‘dub’-klank. De hoeveelheid bloed die een kamer in een minuut wegpompt is het hartminuutvolume. Bij inspanning wordt de zuurstofbehoefte groter en neemt de hartslagfrequentie en het slagvolume toe. Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. De weg van het bloed van het hart naar de longen en weer naar het hart heet de kleine bloedsomloop. In de longen wordt O2 opgenomen en CO2 afgegeven. De weg van het bloed van het hart naar de overige organen en weefsels en weer naar het hart heet de grote bloedsomloop. In de organen en weefsels wordt O2 afgegeven en CO2 opgenomen. Bij de geboorte sluiten twee openingen in de embryonale bloedsomloop: de opening tussen de rechter en de linker boezem en de opening tussen de aorta en longslagader. Voor de geboorte stroomt weinig bloed naar de longen. 15.2 Bloedvaten: - Opgebouwd uit cellen - Wand van slagaders en aders bestaat uit 3 lagen: 1. een dunne binnenlaag dekweefsel

2. een middenlaag van glad spierweefsel
3. een buitenlaag van bindweefsel - Wand van de haarvaten bestaat uit één laag dekweefselcellen - Functie haarvaten: uitwisselen van stoffen. Dit lukt doordat ze niet goed tegen elkaar aansluiten - Wand van aorta en andere grote slagaders is elastisch, waardoor hij bij elke hartslag uitrekt en weer terugveert. Dit vangt een deel van de klap op die je slagaders bij elke hartslag te verwerken krijgen
Bloeddruk: - De druk die het bloed uitoefent op de wand van een bloedvat - Bovendruk: de bloeddruk in de slagaders die optreedt als de linker kamer bloed in de aorta geperst heeft - Onderdruk: de bloeddruk in de slagaders die optreedt nadat de bloedgolf die de linker kamer in de aorta geperst heeft, gepasseerd is
Stroomsnelheid: - Hangt af van de individuele diameter van de aders/slagaders. In de grote slagaders stroomt het bloed snel, er is weinig weerstand van de wand. In de kleinere bloedvaten is de wrijving langs de wand groter. Door die weerstand stroomt het bloed er langzamer - Hangt ook af van de gezamenlijke diameter van de bloedvaten waar het bloed doorheen kan. - Haarvaten zijn zo nauw (diameter 8μm) dat de rode bloedcellen (diameter 7μm) er maar net doorheen kunnen. Aderkleppen: - Voorkomen terugstroming van het bloed - Kapotte kleppen leveren spataderen op - Bewegingen van de beenspieren duwen de beenaders open en dicht en zorgen zo voor extra hulp om het bloed naar het hart te krijgen
Je hebt drie typen bloedvaten: slagaders, haarvaten en aders. Door het samentrekken van de kamers stroomt het bloed in de slagaders. Het bloed drukt op de wand van de slagaders. De bloeddruk is het hoogst in de slagaders en neemt in de richting van de aders af. Bij het meten van de bloeddruk bepaalt een arts de boven- en onderdruk. Slagaders hebben een dikke, elastische wand. De bloeddruk in de slagaders is hoog. Door een relatief klein gemeenschappelijk stroombed is de stroomsnelheid van het bloed in de slagaders hoog (stroming door een smalle kloof). De wand van haarvaten bestaat uitsluitend uit dekweefselcellen. In de wand van haarvaten zijn tussen de dekweefselcellen kleine openingen. Hierdoor vindt uitwisseling van stoffen plaats. Tezamen hebben de haarvaten een groot gemeenschappelijk stroombed (rivierdelta). Hierdoor is de stroomsnelheid van het bloed laag. Vanuit de haarvaten verzamelt het bloed zich in de aders. Aders waarin het bloed tegen de zwaartekracht stroomt, hebben kleppen. Deze kleppen voorkomen dat het bloed in de aders terugstroomt. Het gemeenschappelijk stroombed is in de aders groter dan in de slagaders zodat de stroomsnelheid van het bloed in de aders lager is dan die in de slagaders. Kringspiertjes in slagaders regelen de bloedverdeling over de organen. Na een maaltijd gaat er veel bloed naar de verteringsorganen. Bij hardlopen hebben juist de beenspieren veel bloed nodig. 15.3 Samenstelling van het bloed: - Een mens: 5 a 6 liter bloed - ± 2 liter: bloedcellen, de rest is bloedplasma - elke mm³ bloed bevat ± 5 miljoen rode bloedcellen, 8 duizend witte bloedcellen en 250 duizend bloedplaatjes
Bloedplasma: - Bestaat vooral uit water waarin stoffen zoals zouten, voedingsstoffen, hormonen en antistoffen zijn opgelost
Rode bloedcellen: - Platte, ronde cellen met aan beide kanten een deuk in het midden. Ze hebben geen kern - Bevatten een hoge concentratie hemoglobine. Dit eiwit geeft de rode bloedcellen hun kleur en zorgt voor het vervoer van zuurstof en koolstofdioxide
Witte bloedcellen: - Kunnen van vorm veranderen - Hebben wel een kern - Spelen een rol bij de afweer tegen ziekteverwekkers
Bloedplaatjes: - Zijn erg klein - Zijn ontstaan door het uiteenvallen van andere cellen in het beenmerg - Spelen een rol bij bloedstolling

Bloedstelpende maatregelingen bij wondjes van het lichaam: - 1. spiervezels trekken samen in de wand van de aanvoerende bloedvaatjes - 2. vaatvernauwing, zodat het bloedverlies vermindert - 3. het signaal om tot voorlopige reparatie over te gaan wordt gegeven door tromboplastine, een eiwit dat vrijkomt uit de beschadigde weefselcellen - 4. dat signaal wordt opgepikt door de bloedplaatjes en de stollingseiwitten in het bloedplasma - 5. bloedplaatjes worden kleverig en gaan aan elkaar en aan de wondrand plakken - Bij haarvaten is dit genoeg om het gat te dichten - Bij grotere bloedvaten groeit vanuit de randen van de wond een grijswitte laag, die de wond afsluit: de bloedstelpende prop waarvan bloedplaatjes de basis spelen. Stollingseiwitten (onder andere fibrinogeen) in het bloedplasma raken geactiveerd. Er vindt een hele reeks omzettingen plaats. In de laatste omzetting ontstaat uit fibrinogeen het onoplosbare fibrine
Fibrine: - Je kunt dit vergelijken met een soort kit - Fibrinedraden vormen tussen de bloedplaatjes een netwerk van verstevigingdraden. In dit netwerk kruipen witte bloedcellen en raken rode bloedcellen verstrikt - Fibrinedraden in de wond trekken samen en knijpen het stolsel als een spons leeg. Bij een uitwendige wond wordt al het vocht dan verwijderd en houdt je uiteindelijk een droge korst over die de wond bedekt. De vloeistof die eruit geperst wordt heet serum. Het is bloedplasma zonder fibrinogeen - Nieuw weefsel onder het korstje vervangt het beschadigde weefsel. De fibrinedraden vallen in kleine stukjes uiteen en witte bloedcellen breken het stolsel verder af
Stolling: - Speelt ook een rol bij kleine beschadigingen aan de binnenkant van bloedvaten - Bloedplaatjes en fibrine hechten aan de beschadigde plek. Stoffen in het bloed regelen deze ‘inwendige’ stolling. Te weinig stolling leidt tot bloedinkjes, en te sterke stolling tot stolsels (trombose) in het bloed
Transport zuurstof en koolstofdioxide: - Zuurstoftransport vindt plaats m.b.v. hemoglobine in de rode bloedcellen. Hoog in de bergen maakt je rode beenmerg meer rode bloedcellen aan (tot 40%) dan op zeeniveau. De toename van het aantal rode bloedcellen compenseert de geringere hoeveelheid zuurstof - Voor de verbranding in je cellen is voortdurend zuurstof nodig. Door het verschil in O2-concentratie tussen bloed in de haarvaten en de cellen van de verschillende weefsels geeft hemoglobine zuurstof af. - O2 –arm bloed stroomt terug naar de longen. In de longblaasjes is de O2 –concentratie hoog. Hier diffundeert O2 van de longblaasjes naar het bloed in de haarvaten. Daar bindt het zich aan hemoglobine. - Koolstofdioxide ontstaat bij de verbranding. De CO2 –concentratie in de weefselcellen is hoog. In het bloed in de haarvaten is de concentratie laag. Via de weefselvloeistof vindt diffusie plaats naar hemoglobine in de rode bloedcellen. In de longen diffundeert CO2 uit het bloed vanuit de longhaarvaten naar de lucht in de longblaasjes. Bloed bestaat uit bloedplasma (bloedvloeistof) en bloedcellen. In het bloedplasma zijn stoffen (onder andere voedingsstoffen, hormonen en antistoffen) opgelost. Hemoglobine in rode bloedcellen bindt in een zuurstofrijke omgeving (longen) aan zuurstof (O2) en geeft deze in een zuurstofarmere omgeving af. In een koolstofdioxiderijke omgeving bindt hemoglobine koolstofdioxide (CO2) en geeft deze in een koolstofdioxidearmere omgeving (longen) af. Witte bloedcellen zijn betrokken bij de afweer tegen ziekteverwekkers. Bloedplaatjes, celfragmentjes, spelen een rol bij de bloedstolling. Bij verwonding van een bloedvat komt er tromboplastine uit beschadigde weefselcellen. Hierdoor worden bloedplaatjes plakkerig. Ze plakken aan de wondrand en aan elkaar. Hierdoor ontstaat een stolsel dat de wond afsluit. Door stollingseiwitten ontstaan fibrinedraden uit fibrinogeen. Deze draden vormen een netwerk om het stolsel. In dit netwerk raken rode en witte bloedcellen verstrikt. Bij een uitwendige verwonding trekken de draden samen en persen vloeistof, serum uit het stolsel. Onder het stolsel vindt herstel van beschadigd weefsel plaats. Het aantal rode bloedcellen per mL is niet altijd constant. Het is afhankelijk van het zuurstofgehalte van je leefomgeving (bergen, laagland). Je rode beenmerg in je platte beenderen (schouderblad, heupbeen) maakt in een zuurstofarme omgeving (bergen) meer rode bloedcellen aan. 15.4 Haarvatwand: - In je haarvaten zorgt de bloeddruk dat bloedplasma (water en opgeloste stoffen), de weefselvloeistof ingeperst (filtratie) - Een aantal stoffen zijn te groot om de wand van de haarvaten passief, dus via diffusie, te passeren. Zij kunnen alleen aan de andere kant van het haarvat komen via de celmembranen. Dat kost energie en gaat dus via actief transport. Weefselvloeistof: - Gelig vocht wat uit een wond komt is weefselvloeistof. - Weefselvloeistof heeft ongeveer dezelfde samenstelling als bloedplasma. - Het eiwitgehalte van weefselvloeistof is veel lager dan van bloedplasma. Dit komt doordat eiwitmoleculen moeilijk door de haarvatwand passen. Veel eiwitten blijven in het bloedplasma achter. - Door dat verschil in eiwitgehalte is de osmotische waarde van je bloed hoger dan dat van je weefselvloeistof. - Door dar verschil in osmotische waarde stroomt er ook weefselvloeistof terug naar je bloed. - De bloeddruk en het verschil in osmotische waarde werken in tegengestelde richting. Aan het begin van een haarvat is de uitstroom van vocht door de bloeddruk groter dan de instroom van vocht door het verschil in osmotische waarde van bloedplasma en weefselvloeistof. Er stroomt vloeistof van het bloed naar de weefselvloeistof. - Aan het eind van het haarvat is de bloeddruk gedaald. - De instroom van vocht vanuit de weefselvloeistof naar het bloedplasma door het verschil in osmotische waarde is aan het einde groter dan de uitstroom door de bloeddruk. Er gaat vloeistof het haarvat in. - De filtratie (naar buiten) blijkt echter groter te zijn dan de resorptie (naar binnen toe), dus niet alle vloeistof keert terug in her haarvat. - Bij de uitwisseling van stoffen tussen bloedplasma en weefselvloeistof speelt ook diffusie een rol. O2 en CO2 bijvoorbeeld, diffunderen tussen de cellen door maar ook er dwars doorheen. Lymfe: - Er gaat per dal meer vloeistof de haarvaten uit (20L) dan er verderop weer inkomt (18L). Een deel van de weefselvloeistof (2L) gaat via je lymfevaten terug naar je bloedbaan. - Lymfevaten beginnen als kleine buisjes in de buurt van de haarvaten. Ze vormen naast het bloed een tweede afvoerweg voor weefselvloeistof. - De vloeistof in de lymfevaten noemen we lymfe. Het is een kleurloze heldere vloeistof die naast water ook zouten, afvalstoffen, hormonen, enzymen, antistoffen en witte bloedcellen bevat. - Belangrijke organen in het lymfesysteem zijn de lymfeknopen zoals de amandelen, de milt en de thymus. - De wand van een lymfevat is opgebouwd uit een laag dekweefselcellen, met kleine tussenruimten. De openingen tussen de cellen zijn iets groter dan de openingen in de haarvatwanden. Door deze grotere openingen komen in de weefselvloeistof weggelekte eiwitten in de lymfevaten terecht. - De stroming van de lymfe komt vooral tot stand door samentrekkingen van spieren. Hierdoor komt er druk op de lymfevaten te staan. - Kleppen in de lymfevaten verhinderen terugstroming. - Net als haarvaten komen lymfevaten samen in wijdere vaten. - De lymfevaten monden via de sleutelbeenaders in de bovenste holle ader uit. Daar mengt het lymfe zich met bloed. Lymfeknopen: - Je lymfevaten bevat een aantal lymfeknopen. Hier bevinden zich een groot aantal witte bloedcellen. Deze witte bloedcellen ruimen ongewenste stoffen en ziekteverwekkers op. Is er te veel te bestrijden, zwelt de lymfeknoop op. - Een stevige verkoudheid, een keelontsteking of de ziekte van Pfeiffer veroorzaken dikwijls gezwollen lymfeknopen. De wanden van de haarvaten zijn lek. Eiwitten zijn te groot om de wand van een haarvat te passeren. Aan het begin van de haarvaten is de bloeddruk hoger dan aan het einde. De osmotische waarde van het bloedplasma is hoger dan de osmotische waarde van het weefselvocht. De bloeddruk en het verschil in osmotische waarde werken in tegengestelde richting bij het transport van stoffen. Aan het begin van een haarvat is de uitstroom door de bloeddruk groter dan de instroom door het verschil in osmotische waarde van bloedplasma en weefselvloeistof. Er stroomt vloeistof met opgeloste stoffen uit het bloed naar de cellen (filtratie). Deze vloeistof (weefselvloeistof) omspoelt de cellen. De cellen nemen uit deze vloeistof zuurstof en voedingsstoffen op en geven er afvalstoffen aan af. Aan het eind van het haarvat is de bloeddruk gedaald. De instroom van vloeistof (resorptie) vanuit de weefselvloeistof naar het bloedplasma door het verschil in osmotische waarde is aan het einde groter dan de uitstroom door de bloeddruk. Bij de uitwisseling van stoffen tussen bloedplasma en weefselvloeistof speelt ook diffusie een rol (O2 en CO2 bijvoorbeeld). Stoffen die te groot zijn om de wand van de haarvaten via diffusie te passeren, passeren de haarvaten via de celmembranen. Dat kost energie (actief transport). Tussen je weefselcellen liggen lymfevaten. Een klein deel (10%) van de weefselvloeistof gaat in deze lymfevaten. De weefselvloeistof heet dan lymfe en stroomt via deze lymfevaten uiteindelijk via de linker– en rechter sleutelbeenader terug in het bloed. De lymfe in de lymfevaten stroomt door lymfeknopen. In deze lymfeknopen wordt de samenstelling van lymfe gecontroleerd. Bij infectie maken lymfocyten in de lymfeknopen ziekteverwekkers onschadelijk en geven antistoffen met de lymfe mee. 15.5 Cholesterol: - Een bijna overal in het lichaam voorkomende vetachtige stof. Cholesterol is een bestanddeel van membranen van en in cellen. Cholesterol wordt door de lever gemaakt (1g/dag). Met ons voedsel nemen we gemiddeld 0,3 g/dag op. Bij overproductie of bij een dieet dat te veel cholesterol bevat kan aderverkalking ontstaan. Aderverkalking: - Slagaderverkalking, dus eigenlijk niet ‘aderverkalking’. Er zijn twee vormen: arteriosclerose en atherosclerose. arteriosclerose: in de wand van de slagader treden veranderingen op, waardoor de wand minder elastisch wordt (arterie = slagader; sclerose = ‘verkalking’). atherosclerose: een ophoping van vetachtige stoffen op de binnenwand van de slagader, waardoor de slagader minder bloed door kan laten en minder veerkrachtig wordt (atherogenese = de vorming van vetachtige ophoping). Bij ‘aderverkalking’ is er meestal sprake van atherosclerose, zoals in de kransslagaders van het hart. Wanneer daardoor een de kransslagader verstopt raakt, kan een hartinfarct ontstaan. Een verhoogd cholesterolgehalte in het bloed vergroot de kans op atherosclerose. ECG: - De afkorting van elektrocardiogram, de grafische weergave van de elektrische stroompjes in het hart. - Tijdens één hartslag geeft het ECG van een gezond persoon 3 pieken te zien. (bron 27) De P-piek geeft de elektrische activiteit weer die te maken heeft met het samentrekken van de boezems. De QRS-piek ontstaat door stroompjes die te maken hebben met het samentrekken van de kamers. Herstel van de kamers veroorzaakt de T-piek. - Aan de hand van een ECG kan een cardioloog een eventuele afwijking zoals een hartritmestoornis of zuurstofgebrek in de hartspier door een dreigend hartinfarct opsporen. Kransslagaders: - De bloedvoorziening van het hart gebeurt via twee kransslagaders. De kans op atherosclerose is er groot, doordat ze sterk vertakt zijn. Infarct: - Op het moment dat er geen bloed meer door een kransslagadertje kan, ontstaat in het weefsel achter de dichtgeslibde plek zuurstoftekort. Dit weefsel sterft af, er ontstaat een infarct. Een (hart)infarct kan worden verholpen door medicijnen, dotteren of een bypassoperatie. Bypassoperatie: - De operatie aan de buitenzijde van het hart, waarbij een bloedvat uit een ander deel van het lichaam wordt gebruikt als overbrugging van een bloedvat dat verstopt is. - De hartspier krijgt hierdoor voorbij dit punt weer voldoende O2 . Dotteren: - het oprekken van een vernauwde slagader met behulp van een ballonnetje. Trombose: - Niet alleen door atherosclerose, maar ook door trombose, een bloedprop, kunnen bloedvaten verstopt raken. - Weinig lichaamsbeweging verhoogt de kans op trombose in bloedvaten. - Bloedstolling in je lichaam is altijd een beetje actief. Zodra een vaatwand beschadigd raakt, treedt er stolling op. Tussen processen die stolling bevorderen en remmen, heerst altijd een wankel evenwicht. Te veel stolling veroorzaakt trombose, te weinig stolling inwendige bloedingen. - Een nadeel van stollingsremmende middelen, is de kans op bloedingen. Je leefstijl (bijvoorbeeld eten, bewegen, roken, alcoholgebruik) beïnvloedt de conditie van je hart en bloedvaten. Aan beschadigde slagaders kunnen vetachtige stoffen kleven. Dit heet plaque. Hierbij speelt cholesterol een belangrijke rol. De plaque heeft vernauwing van het bloedvat tot gevolg (atherosclerose). Je hartspier ontvangt bloed via twee kransslagaders. Bij een hartinfarct is een kransslagadertje dichtgeslibd. Hierdoor krijgt een deel van de hartspier geen bloed meer en sterft af. Dotteren (een buisje met een ballonnetje op de plek van de verstopping brengen en door lucht in het ballonnetje te pompen de verstopping tegen de bloedvatwand te duwen) of een bypassoperatie (het aanbrengen van een bloedvat om de verstopping) kunnen de doorbloeding van een hartspier verbeteren. Je spreekt van trombose wanneer een bloedvat door een bloedstolsel verstopt raakt. Een cardioloog (hartspecialist) kan aan de hand van een ECG (elektrocardiogram) een eventuele afwijking aan een hart opsporen.

REACTIES

C.

C.

Bedankt! Het heeft me super veel geholpen ik heb morgen een proefwerk hierover haha.

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.