[HS1]
- Motivatie: inwendige prikkel + uitwendige prikkel
- sleutelprikkel: één prikkel, waarop vast gedrag volgt
- supernormale prikkel: overdreven sleutelprikkel
- antropomorf: menselijke benadering van diergedrag
- ambivalent gedrag: twijfel tussen twee gedragssystemen
- overspronggedrag: een vreemd gedragseenheid binnen een gedragssysteem
- omgericht gedrag: gedrag dat is omgericht van het oorspronkelijke doel
- gedragssystemen: combinatie van handelingen
(samengevoegd = gedragssysteem)
Ritueel: serie gedragingen die van te voren vaststaan – vaste gedragsketen met als doel voorbereiding op het eigenlijke gedrag - signalen spelen grote rol
Manieren van leren:
- inprenten: leren in een korte periode
- gewenning: steeds minder sterk reageren op een prikkel
- imitatie
- inzicht: in je hoofd een voorstelling maken
- conditioneren: leren door midden van een beloning
(trial and error: negatieve ‘beloning’)
Communicatie
- Vindt plaats tussen 2 soortgenoten
- Vindt plaats in een groep
- Antwoord van de ander is van belang voor de voortzetting
- Sleutelprikkels gebruikt
Ritueel
- Vindt plaats tussen 2 soortgenoten
- Afhankelijk van motivatie
- Antwoord van de ander is van belang voor de voortzetting
- Sleutelprikkels gebruikt
- Inhoud van de boodschap is steeds hetzelfde
- Signalen gebruikt
[HS2]
Levenskenmerken:
· Beweging
· Gaswisseling
· Waarneming
· Voeding
· Uitscheiding
· Voortplanting
Cytoplasma: hierin vinden processen voor
· onderhoud
· energievoorziening
· uitscheiding
plaats.
Communicatie tussen cellen:
· celmembraancontact - korte afstand
· weefselvloeistof - korte afstand
· hormonenstelsel - lange afstand
Membraan:
· fosfolipiden
· eiwitmoleculen
Transport:
· diffusie (passief): via fosfolipidenlaag (water, zuurstof en koolstofdioxide)
· actief: dmv. transportenzymen (alle andere stoffen)
· endocytose:de cel in
· exocytose: de cel uit
- membraanbeweging:
Structuren cel worden voortdurend vervangen:
· celmembranen gesloopt&opnieuw opgebouwd
· celorganen vervangen
- kost energie: ATP wordt aangemaakt
· door licht (planten, fotosynthese)
Turgor: druk v/d cel tegen de celwand
Plasmolise: celmembraan laat los v/d celwand
- alleen bij plantencellen!!
Celorganel In plant In dier Functie
Celwand X Stevigheid v/d cel
Celmembraan X X Selecteren&actief opnemen&uitgescheiden stoffen
Kern X X Regelt alle processen
ER (vanuit kern membraan) X X “knipt” eiwitten dmv. enzymen
Golgi-systeem(los van kern) X X Transport van eiwitten
Lysosoom X X Afbraak van stoffen& andere organellen dmv. enzymen
Mitochondrium (“dwarse streepjes”) X X Productie ATP (verbranding)
Vacuole (egaal) X Stevigheid cel
Chromoplast X Kleurstoffen maken (planten&bloemen)
Amyloplast X Opslag&vorming zetmeel
Ribosomen X X Maken eiwitten
Glycogeenkorrels X Energiereserves
zetmeelkorrels X Energiereserves
[HS3]
DNA:
· dubbele helix
· deoxyribose
· bestaat uit nucleotiden:
o fosfaatgroep
o suikermolecule
o stikstofbase:
§ Adenine (A)
§ Cytosine (C)
§ Guanine (G)
§ Thymine (T)
RNA:
· kopie van DNA
· 1 streng
· geen thimine, maar uracil (U) - C-G en A-U
· kopie van 1 gen
· ribosie
Genoom: volledige set chromosomen uit een cel; bevat alle erfelijke info v/e individu
Gen: stukje DNA; bevat info voor één eiwit; 1 eiwit bepaald 1 eigenschap!
Mutaties: veranderingen in DNA
· puntmutatie: één base in de keten veranderd (er ontstaan meerdere allelen van 1 gen)
· chromosoommutatie: deel v/e chromosoom met meerdere genen gemuteerd
Aminozuren: bouwstenen voor eiwitmoleculen
Triplet: drie opeenvolgende basen / code voor één aminozuur
Telomeer: laatste stukje van elke DNA keten; wordt na elke deling korter; “teller”; stopt delingen uiteindelijk; geeft grens aan
Telomerase: enzym dat telomeer langer maakt; telomeer kan dan vaker delen
Celdood: bij grote beschadigingen aan de cel zet de cel zelf een “zelfmoord”proces
Celcyclus:
· G1 (celgroei&stofwisseling)
· S (DNA verdubbeling)
· G2 (verdubbeling organellen&stofwisseling)
Celdifferentiatie: proces waarbij in het begin op elkaar lijkende cellen gaan veranderen (grootte&vorm)
Determinatie: specialisatie v/d cellen
Mastergenen: stukken DNA met regeleiwitten voor de differentiatie en determinatie
Inductie: invloed van omliggende cellen
- kan tot geprogrammeerde celdood leiden: via signaal van buitenaf wordt het DNA aangezet tot “zelfvernietiging”
Regelgenen:
· tumorsuppressor-genen: remen celgroei
· proto-oncogenen: stimuleren celdeling
- ontspoorde genen (oncogenen) kunne tumoren veroorzaken
Carcinogene stoffen: kunnen kanker veroorzaken
· dierlijke vetten
· asbest
· benzeen etc.
· straling
· zelfs sommige virussen
Gezwel/tumor:
Goedaardig:
· langzame groei (gereguleerd/remming onderliggende cellen)
· onveranderde weefselbouw
Kwaadaardig:
· oudere cel; meerdere mutaties
· ongevoelig voor stoffen die deling remmen - hoge celdeling (snel)
· weefselbouw veranderd
· uitzaaiingen (metastase)
Genezing:
· operatief verwijderen
· bestralen
· cytostatica (cellen die deling remmen ) - nadeel: remt ook gezonde cellen
[HS5]
Voortplanting:
· geslachtelijk: elk individu heeft een unieke combo allelen (van pa&ma)
- voordelen:
· andere mogelijkheden - minder competitie
· genen passen aan - immuniteit tegen ziektes
- MAAR! ziektekiemen & gene vicious circle!!
Polygaam: mannetje met meerdere vrouwtjes; bij veel zoogdieren; mannetjes groter dan vrouwtjes
Monogaam: mannetjes + vrouwtjes even groot, gibbons bijv.
Seksueel gedrag: sociale spanningen verminderen (bij dieren), bijv. bonobo’s
[HS6]
Mannelijke geslachtsorgaan
Onderdeel Functie
Bijballen Opslag zaadcellen
Eikel Opvangen prikkels - orgasme
Penis Inbrengen zaad in vagina
Teelballen Productie zaadcellen
Urinebuis Transport zaadcellen - buiten
Zaadblaasjes Productie zaadvocht
Zaadleiders Voortstuwen zaadcellen
Zwellichamen In erectie brengen penis
* Sperma = zaadcellen + zaadvocht
* Bijballen: zaad = bewegingloos
- + vocht zaadblaasjes (basisch) - cellen actief
- + vocht prostaat (voedingsstoffen)
Vrouwelijke geslachtsorgaan
Onderdeel Functie
Eierstokken (ovaria) Ontwikkeling eicellen (oöcyten)
Eileiders Opvangen eicellen + bevruchting/resorptie eicel
Clitoris Prikkels opvangen - orgasme
Baarmoeder Groei/ontwikkeling embryo
Kleine schaamlippen · afsluiting vagina· productie vocht - penetreren vermakkelijken
Zaad naar buiten:
zaadballen - zaadleiders - urinebuis
Weg die zaad aflegt naar eileiders:
vagina - baarmoedermond - baarmoederhals - baarmoederholte - eileiders
Bevruchting:
· zaadcellen dringen door follikellaag heen
· zaadcellen hechten aan celmembraan
· enzymen zaadcellen breken stukje celmembraan af
· celmembranen versmelten
· celkernen versmelten
Plaats Proces Naam Functie
eileider Eicel + zaadcel
bevruchting
Zygote
Klievingsdelingen
baarmoeder innesteling
Trofoblast - chorion(buitenste vruchtvlies)- chorionvlokken (villi)
Embryoblast- amnion- amnionholte(binnenste vruchtvlies)- dooierzak (voeding)
a: eerste deling; na ongeveer 30 uur
b: productie HCG; vanaf 5 dagen (trofoblast)
c: vorming amnionholte; 7 dagen, na innesteling
d: embryo bestaat uit 100 cellen; na 5 dagen (120 uur)
e: in baarmoeder; na 5 dagen (120 uur)
f: innesteling; 168 uur
g: dooierzak; 168 uur
Klier Hormonen Vrouw Man
Hypofyse FSH + LH follikelgroeistimulering zaadproductiestimulering
Ovaria Oestrogeen · Groei baarmoederslijmvlies· groei secundaire geslachtskenmerken X
Progesteron · Groei baarmoederslijmvliesRemming FSH en LH X
Mitose Meiose I Meiose II
Voorafgaand aan de deling vindt verdubbeling van het DNA plaats + +
Chromosomen liggen paarsgewijs in het equatorvlak +
Cellen na deling: identiek erfelijk materiaal +
Cellen na deling: verschillend erfelijk materiaal + +
Deling: chromosomen gesplitst in chromatiden + +
Kernmembraan afgebroken + +
Menstruatiecyclus: 28 dagen; 3 fasen:
1) Folliculaire fase: aanmaak FSH
- groei eicel
- andere rijpende eicellen sterven af
- LH
2) Ovulatiefase: eisprong
- innesteling
3) Gele lichaam zorgt voor productie progesteron
Na 10 dagen geen bevruchting?
- productie progesteron stopt
[HS7]
Locus: plaats van een gen in het chromosoom (mv = loci)
Recombinatie: nieuw individu bevat andere combinaties van erfelijke eigenschappen
- leidt tot diversiteit
Chromosomen zichtbaar: karyogram/chromosomenportret
Kruisingen:
- P (parentus) = ouders, F (filli) = nakomelingen
* Doel: bepalen wat de kans is op een nakomeling met een bepaald eigenschap
- bijvoorbeeld vachtkleur
* Gensymbool: letters om het opschrijven makkelijker te maken
bijvoorbeeld: A,a,B,b
- AA = homozygoot, Aa is heterozygoot
- grote letter = dominant, klein = recessief
- maar! codominatie (of onvolledige dominantie): recessief allel komt toch enigszins tot uiting!
Monohybride: één eigenschap (Aa x aa bijvoorbeeld)
Dihybryde: twee eigenschappen (AaBb x aabb bijvoorbeeld)
P F1
genotype Fenotype
genotype Fenotype soort verhouding soort verhouding
AA x AA D x r AA 1 D 1
AA x Aa D x d AA /Aa 1:1 D 1
Aa x Aa D x d AA, Aa of aa 1:2:1 D/r 3:1
aa x aa R x r Aa 1 R 1
Aa x aa D x r Aa / aa 1:1 d/r 1:1
aa x AA D x r Aa 1 d 1
REACTIES
1 seconde geleden