Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

H3: Erfelijkheid

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 634 woorden
  • 31 juli 2008
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
31 keer beoordeeld

Biologie Samenvatting Hoofdstuk 3 Erfelijkheid

1. Genetica

Op chromosomen bevindt zich erfelijke informatie, vastgelegd op DNA-moleculen. Chromosomen zijn langgerekte dunne ‘draden’, en komen in paren voor.
Homologe chromosomen - chromosomen van één paar, gelijk in vorm en lengte.
Karyogram/chromosomenportret - afbeelding van de chromosomen in een cel, in paren gerangschikt.
Diploïde cel - cel met chromosomen in paren.
Haploïde cel - cel met enkelvoudige chromosomen.

Geslachtscellen, gameten, zijn haploïde cellen.
Zygote - bevruchte eicel, is een diploïde cel.
Zaadcel en eicel zijn beiden haploïd, bij bevruchting worden ze samengesmolten en zijn ze samen diploïd.

2. Fenotype en genotype

Fenotype- uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu.
Genen, erffactoren- bevat de informatie voor een erfelijke eigenschap.
Genotype- het totale pakketje genen met de erfelijke informatie.
Het genotype wordt vastgelegd op moment van bevruchting.
Fenotype=milieufactoren+genotype
Modificatie- een verandering van het fenotype, veroorzaakt door milieufactoren.
Eeneiige tweelingen hebben hetzelfde genotype, maar het fenotype kan verschillen door middel van milieufactoren.
Twee-eiige tweelingen hebben niet hetzelfde genotype, en ook niet hetzelfde fenotype.
Aangeboren eigenschap- ontstaan tijdens de embryonale ontwikkeling.

3. Genenparen

Locus- plaats van een gen op een chromosoom

Homologe chromosomen hebben ook dezelfde loci.
Allel- gen die op een bepaalde locus voorkomt.
Genenpaar- twee allelen met de informatie voor een erfelijke eigenschap.
Homozygoot- twee allelen zijn gelijk.
Heterozygoot- twee allelen zijn ongelijk.
Dominante allel- het allel dat tot uiting komt.
Recessieve allel- het allel dat niet tot uiting komt.
Aan het uiterlijk kan je niet zien of iemand homo- of heterozygoot is voor een erfelijke eigenschap.
Onvolledig dominant- het recessieve allel is toch een beetje tot uiting gekomen.
Intermediair- beide allelen zijn even sterk, ze komen beide even sterk tot uiting.
Het dominante allel wordt met een hoofdletter aangegeven, het recessieve met een kleine letter. Bij intermediair is dit anders: bijv. een roze leeuwenbekje: ArAw (A=dominante allel, r=rood, w=wit, samen vormt dit roze)

4. Monohybride kruisingen

Johann Mendel is de grondlegger van de genetica, hij voerde kruisingen uit met erwten.

Kruising- twee individuen met ongelijk genotype planten zich geslachtelijk voort.
Monohybride kruising- overerving van één erfelijke eigenschap, hierbij is één genenpaar betrokken
Dihybride kruising- overerving van twee erfelijke eigenschappen, hierbij zijn twee genenparen betrokken
Bij een kruising: - Eerst P (Parentes=ouders)
- F1 (Filii=kinderen)
- En eventueel F2, F3, F4 enz.
Terugkruising- onderzoeken of een individu homozygoot of heterozygoot is.

5. Geslachtschromosomen

Autosomen- chromosomen die niet het geslacht bepalen.
X-chromosomen & Y-chromosomen- geslachtschromosomen, deze bepalen het geslacht: XX=vrouw XY=man.
Eicel bevat altijd een X-chromosoom, een zaadcel kan een X- of een Y-chromosoom bevatten.
Het mannelijke geslachtschromosoom in de zaadcel, bepaalt het geslacht van de nakomelingen.
X-chromosomaal- genen die alleen op het X-chromosoom liggen, niet op het
Y-chromosoom.

XA = dominant X-chromosomaal
Xa = recessief X-chromosomaal
Draagster- een vrouw die heterozygoot is voor een recessief X-chromosomaal allel.
Rood-groen-kleurenblindheid, bloederziekte of hemofilie zijn ziektes die ook worden veroorzaakt door recessieve X-chromosomale allelen.

6. Dihybride kruisingen

Dihybride kruising- overerving van twee erfelijke eigenschappen, hierbij zijn twee genenparen betrokken.
• Er kan gevraag worden naar verhoudingen, dan maak je een kruisingsschema.
• Er kan ook gevraagd worden naar de kans, dan bepaal je de kans per eigenschap, en deze vermenigvuldig je met elkaar.
• En soms moet je de genotypen van de ouders afleiden uit de verhouding van fenotypen in de F1, dan bekijk je per eigenschap de verhouding.

7. Speciale manieren van overerving

Multipele allelen- drie of meer verschillende allelen voor een eigenschap.
De bloedgroep van een mens wordt veroorzaakt door één gen, waarvoor drie allelen bestaan
IA en IB zijn dominant, i is recessief. Deze zorgen voor de bloedgroepen A, B, AB en o

Letale factor- bij overerving is een allel betrokken dat bij homozygoot geen levensvatbaar individu oplevert.
Onafhankelijke overerving- de twee genenparen liggen in verschillende chromosomenparen.
Gekoppelde overerving- twee genenparen liggen op één dezelfde chromosomenparen.
Dit wordt zo aan gegeven:
Polygene overerving- twee of meer genenparen bepalen samen één erfelijke eigenschap.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.