Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Ecologie/ mens en milieu/gedrag/ordening

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1768 woorden
  • 5 februari 2009
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Biologie:

Ecologie:
· Predatoren= die hun prooi vangen doden en opeten (jagers)
· Abiotisch= uit de levenloze natuur
· Populatie= groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied die samen een voortplantingsgemeenschap vormen
· Levensgemeenschap= een bepaald gebied waarin populaties van verschillende soorten leven
· Ecosysteem= een gebied war zich een levensgemeenschap bevindt samen met de abiotischefactoren
· Biosfeer= alle ecosystemen op aarde samen

· Voedselketen= reeks soorten waarbij elk soort een voedsel bron is voor de volgende soort
· Autotrofe organismen= producenten, zij produceren uit anorganische stoffen organische stoffen
· Heterotrofe organismen= consumenten, zij hebben andere organismen nodig
· Carnivoren= vleeseters
· Herbivoren= planteneters
· Omnivoren= alleseters
· Alle dieren die niet autotroof zijn behoren tot de consumenten
· Biomassa= totale gewicht van organismen van een voedselniveau per oppervlakte, ruimte of eenheid
· Elke schakel verbruikt energie, e de gifstoffen stapelen zich op hoe verder je in voedsel keten komt hoe minder energie en hoe meer gifstoffen
· Populatiedichtheid= gemiddeld aantal individuen per oppervlakte (land) volume eenheid (water)
· Immigratie van ergens anders hierheen
· Parasitisme= een parasiet leeft op of in een ander soort en ontrekt er voedsel aan (vlooien, luizen, spoelwormen)
· J vormige groei curve= als de hulpbronnen beperkt zijn (grafiek loopt exponentioneel)

· Draagkracht= maximale populatie grootte die over een langere tijd in een ecosysteem kan worden gehandhaafd
· Biologisch evenwicht= populatie dichtheid schommelt om evenwichtswaarde
· Negatieve terugkoppling= als de populatie toeneemt krijgen de factoren die afname veroorzaken meer invloed ( bv koeien meer koeien is minder gras in ook weer minder koeien minder koeien is meer gras is meer koeien enzenz)
· Successie= soortensamenstellingen in een levensgemeenschap verandert zodat deze langzaam in een andere overgaat (biomassa neemt altijd toe) de voedsel webben worden ingewikkelder en de abiotischefactoren wordne constanter
· Climaxecosysteem= einde van de successie eind stadium warbij abiotiche factoren en de soortensamenstellingen ongeveer constant zijn. Kringloop van stoffen is gesloten, productie en afbraak weefsels ongeveer gelijk waardoor biomassa ook ongeveer gelijk blijft.
· Pionierecosysteem= ecosysteem dat als eerste ontstaat op onbegroeid terrein
· Primaire successie= successie op kale ondergrond
· Secundaire successie= dan is er al een humus bevattende bodem
· Pionierecosysteem in duinen begint met biestarwe gras en helm
· Loofbos= natuurlijk climaxecosysteem in grootste deel van NL de vegetatie groeit in lagen: eerst moslaag , kruidlaag, struiklaag, boomlaag
· Watersuccessie= waterplanten , oeverplanten, moerasplanten
· Natuurlijke selectie= individuen die het zwakst zijn of het minst goed aangepast aan het milieu hebben de minste overlevingskansen
· Coöperatie= taakverdeling rangorde (bv bij kippen)

· Symbiose= langdurig samenleving van individuen van verschillende soorten
· Mutualisme= allebei voordeel (bv Korstmos)
· Commensalisme= 1 voordeel 1 maakt niet uit (bv boomalg)
· Parasitisme= 1 voordeel 1 last (bv spoelworm)
· Voortplanting wordt meestal beïnvloed door daglengte (o.i.v het licht)
· Waterplanten hebben vaak geen of heel klein wortelstelsel, vaak luchtkanalen in de stengels, grote slappe bladeren, huidmondjes zitten aan de bovenkant van het blad.
· Dieren in koud klimaat hebben kleine uitstulpingen aan de buitenkant van hun lichaam dieren in een warmklimaat hebben bijvoorbeeld grote oorschelpen
· Dieren die in een droog milieu leven daarvan is de huid meestal ondoorbdringbaar voor water (om verdamping door de huid te voorkomen) en hun urine is sterk geconcentreerd (zo weinig mogelijk water en zo veel mogelijk afval stoffen)

Mens en Milieu:
· milieu problemen ontstaan als het natuurlijke milieu door het ingrijpen van de mens ernstig wordt verstoord. Oorzaken: enorme bevolkingstoename, industriële productie, chemische en technische ontwikkelingen, grootschalige landbouw, infrastructuur, welvaartsgroei.
· Ontginning= van de echte wilde ecosystemen kunstmatige ecosystemen maken zoals akkers en weilanden.

· Nitrificatie = het proces van ammoniumoxidatie in de bodem (wordt veroorzaakt door nitrificerende bacteriën )
· Door bodembewerking zoals ploegen komt er meer zuurstof in de bodem en nitrificerende bacteriën zijn actief in een zuurstof rijke bodem.
· Oorzaken toename hoeveelheid stikstofverbindingen in NL: invoer veevoer( door zitten veel eiwitten in en in eiwitten zit weer stikstof)+invoer kunstmest+invoer fossiele brandstoffen
· Als je steeds dezelfde gewassen op een stuk grond verbouwd worden steeds dezelfde mineralen aan de ringloop van stoffen ontrokken hierdoor wordt hoeveelheid mineralen in de grond minder en daardoor nemen de gewassen in kwantiteit en kwaliteit af.
· Insecticiden= een insecten beschrijdingsmiddel
· Pesticiden= chemische bestrijdingsmiddelen in het algemeen
· Biologische bestrijding= rekening houden met natuurlijke verschijnselen en natuurlijke vijanden.
· Dieren kunnen ongevoelig worden voor pesticiden door gemuteerde genen deze overleven en planten zichzelf weer voort. Je krijgt een resistente diersoort.
· De nadelen van pesticiden zijn: ze zijn niet soortspecifiek en persistent (=langzaam afbreekbaar)
· Een bepaald soort gifstoffen uit een bacterie halen en in een plant stoppen is recombinant DNA techniek
· Monoculturen vergroten kans op plagen
· Bij biologische landbouw wordt geen kunstmest gebruikt

· Intensieve veehouderij = bio-industrie waar veel dieren op klein stukje grond zijn
· Luchtvervuiling= vervuiling aan atmosfeer richt schade aan mens dier en plant
· Gevolgen van zuurdepositie: komen mineralen vrij en spoelen uit de grond, lossen sommige giftige metalen zoals aluminium en cadmium op en komen dan in hoge concentraties voor in de grond en het grondwater, planten kunnen minder water opnemen doordat wortels zijn aagetast, de huidmondjes zijn kapot dus verdampt meer water uit de plant, minder fotosynthese, in meren en vennen vind bijna geen leven meer plaats, gebouwen worden aagetast
· Verzuring= door stijging zuurdepositie wordt bodem en water zuurder dit wordt veroorzaakt door ammoniak, stikstoffen en zwaveloxiden
· Broeikas effect=een deel van de warmte uitstraling van de aarde wordt tegengehouden door gassen in de dampkring (broeikasgassen)
· Fossiele brandstoffen= steenkool, aardolie, benzine
· Organen die koolstof assimileren zijn producenten (planten) zij kunnen worden omgezet in fossielebrandstoffen deze leveren weer CO2 die worden weer door de producente geassimileerd en vervolgens worden ze opgenomen door de concumenten (die prooi vangen doden en opeten)
· Ozonlaag wordt aangetast door CFK’s chloorfluorkoolwaterstoffen
· De veehouderij is vooral verantwoordelijk voor de uitstoot van ammoniak en methaan
· De ozonlaag bevindt zich hoog in de atmosfeer en voorkomt het doordringen van te veel ultra violette stralin (UV straling)
· Door het gat in de ozonlaag bereikt meer warmte de aarde waardoor de zeespiegel stijgt
· Waterbloei ontstaat door toename van mineralen daardoor komen er meer algen daardoor krijgt het water een groene kleur. Die algen drijven vaak naar kustwateren waar de dode resten naar de bodem zakken daar wordt het water zuurstof arm omdat de reducenten veel zuurstof nodig hebben bij het verwerken van al die dode organismen. Door te weinig zuurstof sterven nog meer organisme. Oorzaken zijn fosfaatbelasting: overbemesting met stalmest of kunstmest
· Biologische naam voor het verijken van het oppervlakte water is eutrofiering

· Eutrofer betekend voedingstof rijker
· Bij verbranding en storten van afval vind verspilling van grondstoffen plaats.
· Alleen GFT afval (= biologisch afbreekbaar) kan door reducenten omgezet worden naar compost, compost maakt de grond weer vruchtbaar doordat er nog veel organische stoffen in compost zitten deze zetten de mineralistaie proces weer voort
· Alternatieve energiebronnen bijvoorbeeld zon en wind energie raken nooit op en zijn veilig voor het milieu
· Een katalysator bindt stikstoffen
· Bij evenwichtsbemesting is de aanvoer van mineralen gelijk aan de afvoer plus de acceptabel (wat er verbruikt is bij het vormen van het product) verlies aan het milieu
· Door mestinjectie wordt de uitstoot van ammoniak verminderd
· Door areaalvergroting van natuurgebieden hoeven dieren geen wegen over te steken om bij hun voortplantingsgebieden te komen.

Gedrag:
· Gedrag= alle waarneembare activiteiten van een dier of mens. Planten vertonen geen gedrag.
· Respons= reactie van dier op prikkel
· Gedragsketen= leidt het effect van de ene handeling tot een volgende handeling (bestaat uit verschillende afzonderlijke handelingen)
· Gedragssysteem= samenhangende handelingen en hebben een gemeenschappelijk doel (vaak vaste volgorde) (gedragsketen kan een onderdeel zijn van een gedragssysteem)

· Protocol= lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier
· Ethologisch correct= als je iets noteert dan moeten dan pure feiten zijn, opmeetbaar en objectief
· Gedragselement= bijvoorbeeld het waaieren van een stekelbaars onderdeel van een reks van handelingen van een gedragssysteem
· Gedrag wordt door inwendige factoren (motivatie) en uitwendige factoren (prikkels) veroorzaakt
· Prikkel= uitwendige factor die kan worden waargenoemen door een zintuig van een organisme (niet elke prikkel leid tot een respons)
· Supranormale prikkel= prikkel die effectieveris bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan de normale sleutel prikkel
· Sleutel prikkel= prikkel die doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald gedrag
· Motivatie= bereidheid tot het verrichten van een bepaald gedrag
· Trail and Error= Trail = poging error= fout eerst veel fouten maar dier leert in de loop der tijd en maakt minder fouten
· Inprenting= gevoelige periode in leven wanneer meeste leert (bv ganzen net wanneer ze uit ei zijn)
· Conditionering= opdracht voltooid belonen met brokjes
Ambivalent gedrag= Ambivalent gedrag: gedrag dat is samengesteld uit 2 of meerdere gedragssystemen. (dreighouding stekelbaarsmannetje.)
Overspronggedrag= Overspronggedrag: conflict tussen 2 gedragssystemen, waarbij gedrag uit een 3 gedragssysteem wordt vertoond. (Bijv. zandhappen door een stekelbaarsmannetje bij het dreigen.)

·
· Imponeergedrag= gedrag om indruk te maken ( maakt zch groot)
· Omgerichtgedrag= conflictgedrag waarbij de agressie wordt afgericht op wat anders
· Verzoeningsgedrag=
· Sociaalgedrag= soortgenoten ten opzichte van elkaar
· Signaal= een handeling die als prikkel werkt voor de volgende handeling van een soortgenoot

Ordening:
· Bacteriën hebben geen celkern
· Bacteriën, schimmels, planten hebben celwanden , dieren hebben geen celwanden
· Bacterie is 1 cellig, schimmels planten en dieren zijn meercellig
· Schimmels en dieren zijn uitsluitend heterotroof (hebben ander nodig voor voedsel), bacteriën en planten zijn autotroof (kunnen van anorganische stoffen organische stoffen maken.)
· Organischestoffen= afkomstig van organismen of producten van organismen, relatief grote ingewikkelde moleculen, altijd 1 of meer koolstof atomen(C) maar kunnen ook andere atomen bevatten
· Koolstof =C, waterstof= H, zuurstof= O, stikstof= N

· Virussen hebben geen cytoplasma
· Virus is geen organisme omdat het in geïsoleerde toestand geen levensverschijnselen vertoond
· Antibiotica= medicijn dat bacteriën dood
· Soort= verzameling individuen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen voortbrengen
· Geschlachtsnaam=1ste naam, soortaanduiding= 2de naam in de rij, naam ontdekker=3de
· Plasmiden= kleine kringvormige chromosomen bij bacteriën
· Pathogeen= bacterie die ziekten kan veroorzaken
· Penicilline=schimmels/ yoghurt= bacteriën
· Afdeling plantenrijk= varens, wieren, paardenstaarten, zaadplanten, mossen, bedekt en naaktzadige.
· Afdeling dierenrijk=eencellige dieren, wormen, geleedpotigen, gewervelde, holte dieren (kwal), weekdieren (slak), sponzen, stekelhuidige (zeester)
· Mutanten hebben meestal slechtere aanpassingen dan individuen van de oorspronkelijke vorm
· Nieuwe soorten ontstaan als verschillende populaties van eens soort zich gescheiden ontwikkelen in verschillende milieus
· Door grote verscheidenheid in genotype heeft een soort een grotere overlevingskans

· Fossielen= versteende overblijfselen (afdrukken) van organisme
· Analogie= organen die dezelfde functie hebben
· Homologie= teken van verwantschap
· Rudimentair= niet meer functioneel resterend deel van een organisme door aanpassingen aan het milieu kunnen organen functie verliezen
· Biogenese= ontstaan van leven uit de levenloze materie
· In de oeratmosfeer zijn waarschijnlijk uit ammoniak, methaan, waterstof, en water organische verbindingen ontstaan
· De eerste organismen water heterotroof
· Endosymbiosetheorie= theorie die inhoudt dat vrijlevende bacteriën als organellen (deel van een cel met eigen functie) in andere cellen zijn gaan leven.
· Geologische tijdschaal= tijdperken, periodes in miljoen jaren geleden
· Afdeling plantenrijk: wieren (algen) : geen wortels, geen stengels, geen bladeren bv boomalg(eencellig), blaaswier, zeesla(veelcellig)mossen: geen echte wortels, voortplanting door sporen die ontstaan in sporendoosjes

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.