Deel 3 Thema 9 Transport

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1597 woorden
  • 8 april 2010
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie Hoofdstuk 9, Transport

1. Typen bloedsomslopen
- transport over kleine afstanden: diffusie, osmose en permeasen (transporteiwitten). vooral bij eencelligen.
- transport over grote afstanden: stroming bloed (hart levert kracht)
- functies bloed: transport stoffen, zorgen voor constat en homogeen intern milieu (bij intensieve dissimilatie veel warmte vrij, die bloed weer verdeeld), afweer (antistoffen) en bloedstolling.
bloedsomloop: hart en bloedvaten

- open: bloed stroomt deels vrij door lichaam (insecten: hart-aorta-vrij door lichaam-hart)
- gesloten: bloed stroom door bloedvaten in hele lichaam (gewervelde dieren)
• enkelvoudig: per omloop 1 passage hart (vissen; hart-kieuwen-rest lichaam-hart)
• dubbel: per omloop 2 passages hart (vogels en zoogdieren; hart-longen-hart-rest lichaam-hart)
• kleine: zuurstof in bloed opgenomen, koolstofdixide aan lucht afgegeven (hart-longen-hart)
• grote: zuurstof aan weefsel afgegeven, koolstofdioxide in bloed opgenomen (hart-rest lichaam-hart)

2. Het bloed
- bloed bestaat uit vloeistof (bloedplasma) met daarin vaste bestanddelen (witte en rode bloedcellen en -plaatjes) (BINAS 85H)
- bloedplasma: water met opgeloste stoffen en plasma-eiwitten
• albuminen: stoffentransport, handhaven colloïd osmotische druk en bloeddruk
• globulinen: stoffentransport, afweer ziekteverwekkers (antistoffen)
• fibrinogeen: bloedstolling (bloedplasma zonder fibrinogeen heet bloedserum!)
• houdt het interne milieu constant

• vervoert zuurstof, voedingsstoffen (glucose), afvalstoffen (koolstofdioxide), regelende stoffen (hormonen) en beschermende stoffen (antistoffen)
• vrij constante temperatuur van 38°C, PH 7,4 en osmotische waarde gelijk aan 0,9% NaCl oplossig (fysiologische zoutoplossing)
- rode bloedcellen (erytrocyten)
• geen celkern, daarom vrij korte levensduur
• gevormd in rode beenmerg uit stamcellen onder invloed van hormoon EPO: als nieren onvoldoende zuurstof krijgen gaan ze EPO prodceren. EPO stimuleert de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg. Als de zuurstofvoorziening weer genoeg is, wordt de EPO productie geremd.
• afgebroken in rode beenmerg, milt en lever (BINAS 84I)
• bevatten hemoglobine (geeft rode kleur aan bloed): kan zuurstof en koolstodioxide binden, bevat ijzeratomen. bij afbraak rode bloedcellen ontstaat als afbraakproduct van hemoglobine bilirubine (door lever met gal uitgescheiden), ijzer opnieuw benut bij aanmaak nieuwe hemoglobine.
• bloedarmoede (anemie): bloed bevat niet genoeg hemoglobine door bv ijzertekort
- witte bloedcellen (leukocyten)
• granulocyten: vernietiging ziekteverwekkers door fagocytose (als ze zelf ook doodgaan ontstaat etter/pus)
• lymfocyten: afweer ziekteverwekkers (antistoffen gevormd door plasmacellen)
• monocyten: vernietigen ziekteverwekkers door fagocytose en opruimen dode celresten (door macrofagen in weefsels)
• gevormd in rode beenmerg uit stamcellen

• wel celkern, geen vaste vorm dus kunnen door wand van de haarvaten
• leukemie: vorm van kanker waarbij er abnormaal veel witte bloedcellen in het bloed aanwezig zijn. Te veel witte bloedcellen en te weinig rode bloedcellen en bloedplaatjes uit stamcellen gevormd.
- bloedplaatjes (trombocyten)
• delen van uiteengevallen cellen
• gevormd in rode beenmerg
• functie: bloedstolling
- bloedstolling (BINAS 84O)
• bloedplaatjes kleven aan beschadigde bloedvatwand en vormen bloedpropje
• uit beschadigde weefsel en bloedplaatjes komen stoffen vrij die mbv stollingsfactoren in bloedplasma keten van reacties op gang brengen
• fibrinogeen omgezetin fibrine. Fibrine vormt netwerk van draden dat wond afsluit
• uit bloedstolsel bloedserum geperst. door indroging ontstaat korstje
• na verloop van tijd fibrine-draden afgebroken oiv het enzym plasma. Daarbij ontstaan polypeptiden en het korstje laat los
• bloederziekte (hemofilie): bloed stolt niet goed


3. Het hart
Delen Kenmerken en functies (BINAS 84C)
Rechterboezem - ontvangt zuurstofarm bloed uit onderste en bovenste holle aders en voert dit door naar RK
- weinig gespierde wand
Rechterkamer - pompt zuurstofarm bloed in de longslagader(s)
- gespierde wand
Linkerboezem - ontvangt zuurstofrijk bloed uit longslagader en voert dit door naar LK
- weinig gespierde wand
Linkerkamer - pompt zuurstofrijk bloed in aorta
- zeer gespierde wand
Harttussenwand - scheidt linker- en rechterharthelft
Hartkleppen - verhinderen terugstromen bloed van K naar B
Halvemaanvormige kleppen - verhinderen terugstromen bloed van longslagader(s) en aorta naar kamers
(slagaderkleppen)
Kransslagaders - hierdoor stroomt zuurstofrijk bloed naar hartspier
Kransaders - hierdoor stroomt zuurstofarm bloed weg uit hartspier

Hartzakje(pericardium) - vlies om hart (met laagje vloeistof tussen vlies en hart)

- systole (samentrekking) boezems
• sinusknoop in wand RB geeft impulsen af
• spieren wand boezems trekken samen, diastole (ontspanning) kamers
• bloed van boezems naar kamers
• hartkleppen open, hmv kleppen dicht
- systole kamers
• via atriumventrikel(AV)knoop en bundel HIS impulsen naar punt kamers
• spieren wand kamers trekke samen, diastole boezems
• bloed van kamers naar longslagader en aorta
• hartkleppen dicht, hmv kleppen open
• papillairespieren trekken samen, verhinderen doorslaan hartkleppen
• sluiten hartkleppen 1e harttoon (dof)
- hartpauze
• diastole boezems en kamers
• bloed van holle adres en langaders naar B en K
• hartkleppen open, hmv kleppen dicht

• sluiten hmv kleppen 2e harttoon (helder)
- hartritme (hartslagfrequentie): aantal slagen per minut
• beïnvloed door bloeddruk (hersenstam), hormonen (adrenaline), zintuigelijke waarnemingen en emoties.
• afhankelijk van lichaamsgrootte
- slagvolume: hoeveelheid bloed die per hartslag door LK in aorta wordt gepompt
• afhankelijk van hoeveelheid bloed die vanuit holle aders RB insroomt
- minutenvolume: hoeveelheid bloed die per minuut door LK aorta wordt ingepompt
• hartritme × slagvolume
- elektrocardiogram (ecg) (BINAS 84 D2)

4. De bloedvaten
Verschillende bloedvaten
- slagaders (arteriën):
• hierdoor stroomt (zuurstofrijk) bloed van hart weg (muv bloedvat van hart naar longen)
• hoge bloeddruk
• dikke stevige elastische wand (veel glad spierweefsel) (BINAS 84 C2)
• 'slag' merkbaar, oa in polsen
• meestal diep in lichaam
• alleen hmv kleppen (begin longslagader en aorta)
• naam orgaan waar ze naartoe gaan

• stroomsnelheid bloedt hoger dan in aders
- arteriolen:
• fijne vertakkingen slagaders in organen
• door vasoconstrictie (vernauwing) of vasodilatatie (verwijding) kan hoeveelheid bloed worden geregeld die door bepaald weefsel stroomt, oa afhankelijk van activiteit spierweefsel
- haarvaten (capillairen):
• aan begin haarvaten kringspiertjes die haarvat afsluiten als het in rust is
• vocht met opgeloste stoffen en witte bloedcellen kunnen door wand haarvat verlaten
• stroomsnelheid het laagst
- venulen:
• fijne bloedvaatjes waar haarvaten zich herenigen
• kunnen via shuntbloedvaten direct bloed uit arteriolen ontvangen (bv. in huid bij lage temp)
- aders (venen):
• hierdoor stroomt (zuurstofarm) bloed naar hart toe (muv bloedvat van longen naar hart)
• lage bloeddruk, geen 'slag' merkbaar
• dunne minder elastische wand
• meesta ondiep in lichaam
• kleppen verhinderen terugstromen bloed (vooral in ledematen)
• naam waar ze vandaan komen (muv poortader, komt van darmen)

- binnenzijde elk bloedvat bekleed met endotheel (1cellaag dik)
- bij beschrijving route bloed bijpassage hart onderdelen hart en kleie bloedsomloop noemen!
vb: Geef route die bacterie vanuit je voet naar je nieren aflegt (uitwisseling stoffen bij haarvaten) (BINAS 84A):
antw: haarvaten voet – beenader – onderste holle ader – RB – RK – longslagader – longhaarvaten – longader – LB – LK – aorta – nierslagader – haarvaten nieren
- in darmwand resorptie van voedingsstoffen, glucosegehalte bloed in poortader schommelt sterk. na koolhydraatrijke maaltijd veel glucose, na tijd zonder maaltijd weinig glucose. Bij hoge bloedsuikerspiegel te veel aan glucose in nieren en spieren omgezet in glucogeen en daar opgeslagen. Bij lage bloedsuikerspiegel glucogeen omgezet in glucose.
- glucosegehalte in leverader het hoogst. Gehalte daalt waar bloed uit leverader gemengd wordt met bloedt uit andere organen.

5. De bloeddruk
- Neemt af naarmate bloed verder van hart verwijderd is:
• hoogst in LK en aorta tijdens systole kamers
• flucteert sterk in slagaders
• in aders vaak te laag om bloedstroom op gang te houden dus alleen in slagaders sprake van boven- en onderdruk, systolische en diastolische druk
- in aders helpen andere krachten mee om bloedstroom op gang te houden:
• pulserende druk slagaders naast aders
• samentrekking skeletspieren
• ademhalingsbewegingen (lage druk borstholte en hoge druk buikholte tijdens inademing)

- stroomsnelheid bloed:
• in slagaders en aders hoge stroomsnelheid, in haarvaten juist traag: goed voor optimale uitwisseling stoffen met omringende cellen
• stroomsnelheid gerelateerd aan totale doorsnede van de bloedvaten (grote doorsnede: lage stroomsnelheid, omgekeerd evenredig)
- regeling bloeddruk: min of meer constante waarde
• verandering bloeddruk waargenomen door baroreceptoren in aorta en halsslagaders
• informatie baroreceptoren naar hersenstam gestuurd → hartritme en/of slagvolume wordt aangepast (negatieve terugkoppeling) of vasodilatie/vasoconstrictie
• onder normwaarde gedaalt: stijging hartritme of vasoconstrictie → bloeddruk stijgt
• boven normwaarde gestegen: daling hartritme of vasodilatatie → bloeddruk daalt
- bloeddrukmeting:
• arts pompt manchet om arm op tot armslagader geheel is dichtgedrukt
• arts laat lucht uit manchet ontsnappen tot druk in manchet net onder systolische bloeddruk ligt (bovendruk)
• vaatgeruis doordat na elke kamersystole de armslagader even wordt opengedrukt en klein beetje bloed doorlaat
• arts laat lucht uit manchet ontsnappen tot druk manchet gelijk is aan diastolische druk (onderdruk)
• geen vaatgeruis doordat bloed weer continu door armslagader stroomt

• te hoge bloeddruk: hoge bovendruk
- hart en vaatziekten
• bloeddruk kan verhoogd zijn door afzetting cholesterol (bloedvat wordt nauwer) of kalk (atherosclerose, wand wordt stijf) aan de binnenwand bloedvat.
• inwendige bloeding: als sterk verkalkt bloedvat kapot gaat. Gebeurt dat in hersenen dan hersenbloeding (beroerte). Uitgestroomde bloed stolt dat hersenen kan beschadigen.
• trombose: als een bloedvat verstopt raakt door stolsel. Veroorzaakt daar sterk verkalkte bloedvaten waardoor bloedplaatjes kapotgaan.
• hartinfarct: als een of meer vertakkingen van kransslagader vestopt raakt, hart krijgt deels geen zuurstof en voedingstoffen meer en sterft af.
• bypass: omweg om vernauwde kransslagader
• dotteren: via lies slangetje met ballonnetje naar vernauwing geschoven en opgepompt

6. Weefselvloeistof en lymfe
- weefselvloeistof
• ontstaat doordat aan begin haarvaten vocht uittreedt (filtratie)
• grote plasma-eiwitten en rode bloedcellen kunnen haarvaten niet verlaten en veroorzaken colloïd-osmotische druk.
• weefselvloeistof bevat oa voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen, hormonen, plasma-eiwitten met kleine moleculen en evt witte bloedcellen.
• vanuit weefselvloeistof diffusie van stoffen met omringende cellen of actief transport van met name voedingsstoffen over celmembranen.

• deel weefselvloeistof keert aan eind haarvaten terug in bloed (absorptie)
• functie: zuurstof en voedingsstoffen naar cellen toevoeren en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van cellen wegvoeren.
- bloeddruk en colloïd osmotische druk werken elkaar tegen
• aan begin haarvat bloeddruk hoger dan colloïd-osmotische druk, dus filtratie
• aan eind haarvaten bloeddruk lager dan colloïd-osmotische druk, dus absorptie
- deel weefselvloeistof opgenomen in fijne lymfevaten
• het lymfevatenstelsel voert lymfe weer terug naar bloedvatenstelsel
• lymfevaten verenigen zich tot grotere lymfevaten, uiteindelijk de rechterlymfestam en de borstbuis. Monden beiden uit in vaten onder sleutelbeenderen.
• in de lymfevaten komen kleppen voor, voorkomen terugstroom. Samentrekking spieren en ademhalingsbewegingen bevorderen lymfestroom.
• lymfeknopen (lymfeklieren) zuiveren de lymfe van oa ziekteverwekkers
- oedeem: ophoping weefselvloeistof in weefsel, oorzaken:
• na infectie kunnen door afsterven cellen veel eiwitten in weefselvloeistof voorkomen, colloïd osmotische druk stijgt en weefselvloeistof vastgehouden

• door infectie met parasiet kunnen lymfevaten verstopt raken
• te hoge bloeddruk.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.