voeding en vertering
4.1
Gisten zetten energierijke stoffen uit de melk om in melkzuur.
in cellen van organismen vinden heel veel reacties plaats. bepaalde stoffen zorgen ervoor dat deze reacties snel plaatsvinden. deze stoffen heten enzymen. de snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt noem je enzymactiviteit.
dit is een optimumkromme (tabel met optimum activiteit). zon tabel heeft vaak ook een optimum temperatuur. alle enzymen zijn werkzaam in vloeistoffen. deze vloeistoffen bestaan uit water en opgeloste stoffen. door de opgeloste stoffen heeft elke vloeistof een bepaald zuurgraad/PH. door het conserveren van voedsel is voedsel langer houdbaar. verpakt voedsel bevat vaak conserveringsmiddelen om het langer houdbaar te houden. zuur (azijn), suiker en zout zijn natuurlijke conserveringsmiddelen. aan veel voedsel brengt men kunstmatige conserveringsmiddelen toe. om voedsel aantrekkelijker te maken gebruiken we kleurstoffen, geurstoffen en smaakstoffen.
4.2
Voedingsmiddelen zijn de producten die je eet of drinkt. Ze kunnen plantaardig of dierlijk zijn. Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. Mineralen en vitaminen noemen we beschermende stoffen. Ze helpen ziekten te voorkomen. Veel plantaardige voedingsstoffen bevatten voedingsvezels. Dit zijn plantaardige stoffen die de enzymen van de mens niet kunnen verteren. Eiwitten zijn belangrijk als bouwstof. Koolhydraten zijn belangrijk als brandstof,bouwstoffen en reservestoffen. Vetten dienen vooral als brandstoffen maar zijn ook belangrijk als bouwstoffen. Onverzadigde vetten zijn gezond. Verzadigde vetten zijn minder gezond. Water is een bouwstof organismen bestaan uit 60% uit water. Mineralen zijn nodig als bouwstoffen en beschermende stoffen. Vitaminen dienen als bouwstoffen en als beschermende stof. Je kunt voedingsstoffen in voedingsmiddelen aantonen met indicatoren. Een voorbeeld hiervan is jood oplossing. Deze toont zetmeel aan.
4.3
de stofwisseling van een lichaam in rust wordt ook wel de grondstofwisseling genoemd. deze is afhankelijk van verschillende factoren namelijk: geslacht, leeftijd, lengte en milieutemperatuur. de hoeveelheden energie zijn weergeven in kilocalorieën (kcal).
4.4
vertering is het afbreken van voedingsstoffen die niet door de darmwand heen kunnen in verteringsproducten. vertering gebeurt met behulp van verteringssappen. deze sappen worden gemaakt door verteringsklieren. niet alle organen van het verteringsstelsel hebben verteringsklieren. in de wand van het hele verteringsstelsel bevinden zich kringspieren en lengtespieren. door het afwisselende samentrekken van deze spieren ontstaan peristaltische bewegingen. die samen de darmperistaltiek wordt genoemd. zo kan het voedsel zich door het lichaam voort bewegen.
4.5
stap 1 is kauwen bij het verteren van voedsel. dit gebeurd door je gebit in de mondholte. hierdoor kun je je voedsel beter doorslikken. door te kauwen wordt het voedsel vermengd met speeksel en vindt oppervlaktevergroting plaats. in en bij je mond liggen speekselklieren. speeksel is slijm dat onder andere bestaat uit water en enzymen. door je speeksel kun je je voedsel beter doorslikken. met je tong duw je het voedsel naar je keelholte. hierdoor krijg je een slikreflex. de huig sluit de neusholte af en het strotklepje de luchtpijp. het voedsel kan daardoor alleen nog maar de slokdarm in. je maag is vrijwel constant in beweging. dit komt door de peristaltische bewegingen. aan het eind van je maag zit een kringspier (de maagportier). deze kan de uitgang van je maag afsluiten. maagsapklieren in de maag produceren maagsappen. maagsap bestaat uit onder andere water, maagzuur en enzymen. het maagzuur zorgt voor een lage pH. de afvoerbuizen van de lever en de alvleesklier monden uit in de twaalfvingerige darm. de lever produceert gal. gal wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. via de galbuis wordt gal indien nodig naar de twaalfvingerige darm gevoerd. de galblaas is dus een opslagplaats. vetten mengen zich niet met water en vormen grote druppels. gal emulgeert vetten (vetdruppels in kleineren vetdruppels maken). de alvleesklier produceert alvleessap. dit verteringsap bevat verschillende enzymen die eiwittten, koolhydraten en vetten verteren. de dunne darm van een volwassene is zo’n 6m lang. in de wand liggen darmsapklieren die darmsap maken. darmsap bevat verschillende enzymen die de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken. de wand van de dunne darm is geplooid. de darmplooien hebben weer uitstulpingen deze noem je darmvlokken. voedingsstoffen/verteringsproducten die zijn overgebleven worden hier in het bloed opgenomen. het bloed stroomt door de darmvlokken via de poortader naar de lever en vervolgens door het hele lichaam. vlak onder de plaats waar de dunne darm zich in de dikke darm uitmondt, ligt de blinde darm. aan de onderkant van de blinde darm zit een uitstulping namelijk de appendix(wormvormig aanhangsel). als je diarree hebt, wordt er in de dunne- en dikke darm onvoldoende water opgenomen in het bloed. uiteindelijk blijven de ingedikte, onverteerbare voedselresten in de endeldarm. we noemen dit ontlasting. de uitgang van de endeldarm wordt afgesloten door de anus. de anus is een kringspier.
4.6
tanden en kiezen zitten met een of meer wortels in de onder- of bovenkaak bevestigd. het deel van een tand of kies dat buiten de kaak uitsteekt, is de kroon. een tand of kies bestaat voor het grootste gedeelte uit tandbeen. het tandbeen van de kroon is bedekt met glazuur. glazuur is zeer hard en beschermt het tandbeen. het tandbeen van de wortels is bedekt met een dun laagje cement. in het tandbeen bevindt zich een holte (tandholte). in deze tandholte liggen bloedvaten en zenuwen. om de wortels zit een vlies (wortelvlies). dit vlies zorgt voor de bevestiging van de tand of kies in de kaak. de kaak is bedekt met tandvlees. planteneters worden ook wel herbivoren genoemd. planteneters hebben plooikiezen. dat zijn kiezen met harde richels van glazuur. vleeseters worden ook wel carnivoren genoemd. vleeseters hebben knipkiezen. dat zijn scherpe kiezen waarmee ze het voedsel in stukken kunnen knippen, zodat ze het snel door kunnen slikken. alleseters worden ook wel omnivoren genoemd. alleseters hebben knobbelkiezen. dat zijn kiezen met een knobbelig oppervlak, zodat het voedsel kan worden fijngemalen.
REACTIES
1 seconde geleden