Biologie samenvatting BVJ
Thema’s 2 BS 3&4, 5, 6 BS 1&2
THEMA 2
GESLACHTSHORMONEN
Hormoonklieren geven sappen af aan het bloed. Deze hormonen zijn stoffen die de werking van het lichaam regelen. Geslachtshormonen regelen de verschillende aspecten van de voortplanting. Ze zorgen voor secundaire geslachtskenmerken, stimuleren de aanmaak van zaadcellen en regelen de menstruatiecyclus. Ook hebben de geslachtshormonen invloed op je emoties.
HYPOFYSE EN HYPOTALAMUS
De hypofyse is een hormoonklier die in het midden van je hoofd, onder de hersenen bevindt. De hypofyse geeft onder andere stimulerende hormonen af die andere hormoonklieren beïnvloeden. In de puberteit maakt het lichaam zich klaar voor voortplanting en gaat de hypofyse geslachtshormonen aanmaken.
Bij veel hormonen die de hypofyse afgeeft, speelt de hypothalamus een belangrijke rol. De hypothalamus is een deel van de hersenen dat direct boven de hypofyse ligt. Het werkt als een regelcentrum. De hypothalamus geeft hormonen af die de hypofyse stimuleert om bepaalde hormonen te maken, zoals het follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH). Bij de voortplanting spelen deze twee hormonen een grote rol. Ze regelen onder andere de productie van geslachtshormonen in de teelballen en eierstokken.
REGELING BIJ DE MAN
Onder invloed van het hormoon GnRH (gonadotropine releasing hormoon) uit de hypothalamus maakt de hypofyse de hormonen LH en FSH aan.
Man |
Werking hormoon |
LH |
Stimuleert de vorming van zaadcellen in de wand van de zaadbuisjes |
FSH |
Stimuleert de cellen in de teelballen om testosteron te produceren |
Testosteron zorgt voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken en stimuleert de productie van zaadcellen. Bij een bepaalde concentratie wordt de aanmaak van GnRH geremd. Daarmee dus ook LH en FSH. Hierdoor daalt de testosteronconcentratie in het bloed.
REGELING BIJ DE VROUW
Tijdens de puberteit worden meisjes voor het eerst ongesteld. Kenmerkend voor de menstruatie is bloedverlies dat ongeveer maandelijks optreedt. De binnenkant van de baarmoeder is bekleed met een slijmlaag: het baarmoederslijmvlies.
Elke maand wordt het baarmoederslijmvlies opgebouwd en weer afgebroken als een vrouw niet zwanger raakt. De menstruatiecyclus duurt gemiddeld 28 dagen.
HCG
Na een bevruchting produceert het gele lichaam nog drie maanden progesteron onder invloed van het hormoon HCG. HCG is een afkorting van humaan choriongonatropine. Dit hormoon wordt in de eerste weken na de bevruchting door het “kind” gevormd. Na drie maanden sterft het gele lichaam af. In de periode daarna wordt HCG door de placenta gemaakt. De placenta neemt de progesteronproductie over. Progesteron houdt de zwangerschap in stand. Door progesteron blijft het baarmoederslijmvlies dik en klierrijk. Er treedt geen menstruatie op. Progesteron remt de afgifte van LH en FSH door de hypofyse. Hierdoor komen er in de eierstokken geen nieuwe follikels tot rijping en treedt er geen ovulatie op. Ook zorgt progesteron voor de ontwikkeling van melkklieren in de borsten.
THEMA 5
Homeostase= het constant houden van bloedwaardes en lichaamstemperatuur.
Hormoonklier= productie van hormonen, Hormoonklier = endocardium
Pancreas = alvleesklier
Positieve terugkoppeling= het hormonen proces wordt versterkt.
Negatieve terugkoppeling= proces wordt bijgestuurd, meestal gaat het om een remming.
Zenuwstelsel
- Centrale zenuwstelsel
- Perifere zenuwstelsel, zenuwen in de ledematen
Neuronen= zenuwcel
In het cellichaam bevindt zich de celkern.
Uitlopers leiden de impuls voort.
Soorten uitlopers: dendrieten en axonen.
- Zintuig (receptor) = een prikkel omzetten in een impuls
- Gevoelsneuron = van zintuig naar centraal zenuwstelsel
- Schakelneuronen = in het centraal zenuwstelsel
- Bewegingsneuron = van centraal zenuwstelsel naar een spier
- Spier (effector)
Alles of niets wet
Of er wordt een impuls gevormd door het zintuig of er wordt geen impuls gevormd.
Ook wel 0 of 1 (binair) aan of uit.
Autonoom = onbewust
Automaal = bewust
Bewuste reactie: eerst een impuls naar de hersenen, daarna naar de spieren
Reflex: eerst impuls naar de spieren, daarna naar de hersenen.
Hersenen:
- Grote hersenen: bewuste reacties, prikkelverwerking
- Kleine hersenen: coördinatie spieren
- Hersenstam: reflexen
Glad spierweefsel = autonome gedeelte
Dwarsgestreept spierweefsel = automale gedeelte
Eiwitten -> actine en myosine
Samentrekking spier -> kort en dik
Ontspanning spier -> lang en dun
Parasympatisch zenuwstelsel = het parasympatische zenuwstelsel is het deel van het autonome zenuwstelsel dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen. Het heeft hiermee een tegengestelde functie aan het andere deel van het autonome zenuwstelsel, het orthosympathische zenuwstelsel.
Het orthosympathische deel zorgt bij activiteit van het lichaam onder andere voor een hogere hartslagfrequentie, dilatatie van de bloedvaten in de spieren en een hogere ademfrequentie, maar remt de spijsvertering. Wanneer het orthosympathische zenuwstelsel niet actief is dan is het lichaam in rust, de spijsvertering is dan juist wel actief.
THEMA 6
Zintuigen: prikkels omgezet in impulsen, als de prikkel sterk genoeg is
Sterk genoeg => zintuigcellen
Adequate prikkel= zintuig die het gevoeligste is voor die bepaalde prikkel
Gele vlek= zie je het scherpst mee, meeste zintuigcellen
Blinde vlek= zie je niets mee, geen zintuigcellen
BINAS
- Thema 2, 67K, 86A,B,C,E
- Thema 5, 67K, 80E, 80A,B,C,F,G,I,J,K,L 90B,C,D 89A,C, 88A,L
- Thema 6, 87C
REACTIES
1 seconde geleden