Biologie 4vwo hoofdstuk 2, 3, 7 en 8
Hoofdstuk 2 soorten en populaties
Definitie van een soort
Individuen met min of meer gelijk uiterlijk behoren tot dezelfde soort als ze vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. Als een soort beschreven is krijgt het een wetenschappelijke naam die uit 2 delen bestaat; de geslachtsnaam en soortaanduiding (binominale naamgeving). Deze naamgeving is ontstaan uit de taxonomie; organismen --> soorten --> geslachten --> families --> orden --> klassen --> Rijken. Familierelaties zijn niet alleen uit kenmerken te halen, maar ook uit DNA
Populaties
Een populatie; organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied. De beperkende factor beperkt behoeften van populaties (bv. nestgelegenheid). Er kan ook versnippering plaatsvinden; het opdelen van een leefgebied in kleine stukken (bv. aanleg weg). Als er ontsnippering is worden versnipperde gebieden weer met elkaar verbonden. Dieren kunnen ook hun eigen territorium hebben (eigen leefgebied).
Elke soort is anders
Een habitat is de woonplaats van een soort met specifieke biotische (levend) en abiotische factoren (niet-levend). Voor elk van deze factoren kent een organisme een optimum; de waarde van een milieufactor waarbij het organisme het meest gedijt. Voor abiotische factoren is er ook een minimum- en maximumwaarde; de tolerantiegrenzen (voorbij deze grenzen gaat het organisme dood). Een niche is de functie van een soort in een levensgemeenschap en de rol van die functie ervan in het ecosysteem.
Relaties
Als een prooi bewegelijk is en gevangen moet worden spreken we van predatie. Om elkaar te alarmeren wordt er gebruik gemaakt van chemische stoffen, geur of geluid. Om energieverplaatsing aan te geven gebruiken we een voedselketen:
Plant --> sprinkhaan --> spitsmuis --> adder
De pijl wijst altijd naar de mond waar het in verdwijnt. Een voedselweb is een geheel van onderling verbonden voedselketen in een gebied. Ook kunnen er verstoringen in de voedselketen plaats vinden, bijvoorbeeld accumulatie; de concentratie gifstoffen in het lichaam wordt steeds groter.
Er kan ook sprake zijn van symbiose; het langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten. Er zijn 4 verschillende vormen:
- Mutualisme: beide soorten hebben voordeel van de relatie.
- Commensalisme: een soort heeft voordeel en de andere soort heeft er geen last van (epifytisme: planten die op andere planten groeien)
- Parasitisme: een soort heeft een voordeel en de andere soort een nadeel
Hoofdstuk 3 ecosystemen
Kwetsbare ecosystemen
Een ecosysteem is een samenhangend geheel bestaande uit het biotische gedeelte en het abiotische gedeelte. Producenten produceren organische stoffen, consumenten halen organische stoffen uit andere organismen en reducenten (bacteriën en schimmels) zetten de organische stoffen weer om in anorganische stoffen. Tijdens dit proces komt er ook warmte vrij. De draagkracht van een systeem is de maximale populatiegrote die een gebied kan onderhouden (afhankelijk van beperkende factor). De populatiedynamiek is de dynamiek in de samenstelling van populaties. Verstoringen in ecosystemen zijn blijvende, snel optredende veranderingen.
Energie
Biologen werken graag met het begrip biomassa; het totaalgewicht van de (geconsumeerde) organismen (drooggewicht). Hiermee kun je een voedselpiramide maken. Het oppervalk van een staaf is de mate van de biomassa. Er kunnen ook trofische niveaus gebruikt worden; een plaats in de voedselketen (bv. consument van de 1e orde). Heterotrofe organismen gebruiken hun opgenomen organische stoffen als brand- en bouwstof. Een energiestroomschema geeft aan hoeveel organische stof op het organisme van toepassing is (Binas 93A). Autotrofe organismen zijn in staat om anorganische stoffen in energierijke organische stoffen om te zetten. De primaire productie is de hoeveelheid organische stoffen die producenten maken per jaar. Eutrofiëring is een verrijking van voedingsstoffen in het water. Algenbloei is een explosieve toename van de biomassa van fytoplankton en andere algen.
Reducenten
Humus komt door uitwerpselen van dieren op de grond terecht en bevat organische stoffen. Dit is een goede voedingsbodem voor reducenten. Wanneer organische stoffen gecontroleerd afgebroken worden spreken we van composteren (door reducenten). Als iets Aeroob is er zuurstof aanwezig, bij anaeroob niet. Na de dood van dieren sluiten de reducenten de kringloop van elementen (Binas 93B). Anaerobe afbraak van eiwitten heet rotting (Binas 93G). Fossiele brandstof ontstaat door de druk op plant- en dierresten. Ammonificerende bacteriën verwerken ureum en eiwitten uit dode resten van organismen tot ammonium. Nitrificerende bacteriën zetten ammonium om in nitraat. Denitrificerende bacteriën zetten nitraat om in gasvormige . Stikstoffixerende bacteriën binden uit de lucht.
Veranderende ecosystemen
Een soort dat een leeg gebied koloniseert is een pionierssoort. In een climaxstadium is het laatste stadium na successie, wanneer het ecosysteem in evenwicht is. Successie is de opeenvolging van plantengemeenschappen. Het subclimaxstadium gaat voor aan het climaxstadium; er zijn veel meer soorten.
Hoofdstuk 7 erfelijkheid
Verschillen tussen mensen
Je hebt het fenotype (uiterlijk) en genotype (genen). Samen met de rest van je DNA is dat je genoom. Mutaties lijden tot verandering in het DNA en dus verandering in het genotype. Allelen zijn varianten van een gen (A of a). Het haplotype is de combinatie waarin allelen op één chromosoom voorkomen.
Chromosomen bekijken
In een karyogram zijn alle 46 chromosomen weergeven (Binas 70B). De eerste 22 paar zijn autosomen en het 23e paar zijn de geslachtschromosomen (m: XY, v: XX). Bij monosomie of trisomie is er een chromosoom te veel of te weinig. Wanneer chromosomen stukken hebben uitgewisseld spreken we van translocatie. Nieuwe combinaties van allelen ontstaan door:
- Geslachtelijke voortplanting: het herverdelen van het materiaal heet recombinatie.
- Crossing-over: allelen van het ene chromosoom gaan over naar het andere chromosoom
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden