Paragraaf 1
Van groot naar klein:
- Organisme = levend wezen;
- Orgaanstelsel = groep van samenwerkende organen (bijv. ademhalingsstelsel, verteringsstelsel, skelet, bloedvatenstelsel, spierstelsel, zenuwstelsel);
- Orgaan = deel van een organisme met een of meerdere functies;
- Weefsel = groep cellen met dezelfde vorm en functie (bijv. beenweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel);
- Cel.
Middenrif = spierwand die de romp in de borstholte en buikholte scheidt
Orgaanstelsel:
Functie:
Uitscheidingstelsel
Afvalstoffen uit lichaam verwijderen (o.a. longen, lever en nieren)
Verteringsstelsel
Voedsel kleiner maken en opnemen in het bloed
Ademhalingsstelsel
Zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven aan de lucht
Bloedvatenstelsel
Vervoeren van zuurstof en voedingsstoffen naar de spieren/organen. Afvoeren van koolstofdioxide en afvalstoffen
Zenuwstelsel
Informatie van je zintuigen naar je hersenen sturen en van je hersenen informatie naar je spieren sturen
Bij verbranding komt energie vrij in de vorm van beweging en warmte
Glucose + zuurstof -> water + koolstofdioxide + energie
De cel is opgebouwd uit:
- Celkern: regelt alles in de cel en bevat DNA;
- Cytoplasma: water met opgeloste stoffen;
- Celmembraan: vliesje om cel die regelt wat cel in en uit gaat;
- Ribosomen: maken eiwitten;
- Mitochondriën: maken energie uit glucose.
Paragraaf 2
Voedingsmiddelen = alles wat je eet of drinkt
Voedingsstoffen = bruikbare bestandsdelen van voedingsmiddelen
Alle organen die samenwerken voor de vertering = verteringsstelsel
Doel vertering = voedingsstoffen afbreken tot verteringsproducten die wel door de darmwand opgenomen kunnen worden in het bloed
Stoffen die wel door darmwand opgenomen worden (en niet verteerd hoeven te worden): water, glucose, mineralen en vitamines
Stoffen die wel verteerd moeten worden: eiwitten, vetten en meeste koolhydraten
Verteringsklieren maken verteringssappen; deze bevatten enzymen
Enzymen = stoffen die scheikundige reacties versnellen. Ze worden gebruikt en niet verbruikt! Een enzym kan maar 1 soort reactie uitvoeren.
Werking enzymen hangt af van:
- Zuurgraad;
- Temperatuur (minimum, optimum en maximumtemperatuur).
Bij een afwijkende zuurgraad of te hoge temperatuur veranderen enzymen van vorm en verliezen hun werking
Darmperistaltiek = beweging die darmen maken om voedsel voort te stuwen = peristaltische bewegingen > door samenwerking van kringspieren en lengtespieren
Ook tot doel om voedselbrij te kneden en te mengen met de sappen
Voedingsvezels:
- Alle onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel;
- Prikkelen de spieren in de (dikke) darmwand, waardoor peristaltiek gestimuleerd wordt.
Mondholte en keelholte:
- Speeksel = water, slijm (betere glijbaarheid) en enzym (om zetmeel te verteren)
- Huig sluit neusholte af tijdens het slikken
- Strotklepje sluit luchtpijp af tijdens slikken
- Slokdarm maakt peristaltische bewegingen om voedsel voort te bewegen m.b.v. kringspieren en lengtespieren
Maag:
- Functie: opslag voedsel + afgeven/maken maagsap
- Maagsap bevat water, maagzuur (bacteriën in voedsel doden) en enzym (voor afbraak eiwitten)
- Kringspier op einde van de maag = maagportier > laat voedsel door naar 12-vingerige darm
In 12-vingerige darm monden uit:
- Afvoerbuis van de lever (maakt gal) en galblaas (opslagplaats gal). Gal maakt van grote vetdruppels kleinere vetdruppels (let op: niet verteren dus)
- Afvoerbuis van de alvleesklier: maakt alvleessap (bevat enzymen voor vertering eiwitten, zetmeel en vetten)
Dunne darm:
- Heeft darmsapklieren > enzymen voor vertering eiwitten en koolhydraten
- Opnamen van voedingsstoffen/verteringsproducten in het bloed
- Wand is opgebouwd uit darmplooien, die weer darmvlokken (uitstulpingen) bevatten. Darmvlok heeft veel haarvaten, waardoor voedingsstoffen opgenomen worden uit de voedselbrij in het bloed
- Door darmplooien > oppervlaktevergroting
Blindedarm > ligt vlak onder plek waar dunne darm over gaat in dikke darm > uitstulping aan de onderkant = wormvormig aanhangsel = appendix (bij blindedarmontsteking is dit gedeelte ontstoken)
Dikke darm:
- Water opnemen uit voedsel (bij diarree ontregelt)
- Bevat bacteriën = darmflora > deze hebben enzym om celwanden af te breken van plantaardige resten
Endeldarm:
- Opslagplaats van onverteerde voedselresten
- Via de anus (een kringspier) verlaten resten (= ontlasting) het lichaam
Paragraaf 3
Twee manieren van ademhaling:
1. Ribademhaling (=borstademhaling)
- Inademen -> ribben en borstbeen bewegen omhoog door tussenribspieren -> borstholte groter -> lucht naar binnen gezogen
- Uitademen -> ribben en borstbeen bewegen omlaag -> borstholte kleiner -> lucht naar buiten geperst
2. Middenrifademhaling (=buikademhaling)
- Middenrif = stevig gespierd vlies tussen buik, - en borstholte
- Inademen -> middenrif beweegt omlaag (trekt samen) -> borstholte groter -> longen worden groter -> lucht stroomt naar binnen
- Uitademen -> middenrif gaat omhoog, doordat buikspieren samentrekken -> borstholte kleiner -> longen kleiner -> lucht stroomt naar buiten
Ademhalingsstelsel:
- Neusholte
- Bekleed met neusslijmvlies (met slijm producerende cellen) -> maakt ingeademde lucht vochtig en warmer
- Bevat neusharen -> grote stofdeeltjes tegen houden
- Bevat trilhaarcellen -> slijm (met stofdeeltjes en ziekteverwekkers) naar keelholte vervoeren
- Bevat reukzintuig -> waarschuwingsorgaan - Mondholte
- Keelholte
- Huig -> sluit neusholte af bij slikken - Strottenhoofd
- Bevat stembanden
- Strotklepje -> sluit luchtpijp af bij voedsel slikken - Luchtpijp
- Wand bevat kraakbeenringen - Bronchiën (2 x)
- Wand bevat kraakbeenringen - Luchtpijptakjes
- Wand bevat nu spiertjes - Longblaasjes
- Zitten op einde van luchtpijptakjes
- Heel groot oppervlakte
- Heel dunne wand en omgeven door netwerk van haarvaatjes -> gaswisseling tussen longblaasjes en longhaarvaten (zuurstof gaat het bloed in en koolstofdioxide wordt afgegeven)
Luchtpijp en bronchiën zijn bekleed met slijm producerende cellen en trilhaarcellen, die stof en ziekteverwekkers afvoeren naar de keelholte
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden