Samenvatting Aardrijkskunde Wonen in Nederland Hoofdstuk 1
Paragraaf 1 Rijn en Maas
Vier rivieren
Rivieren zijn belangrijk voor een land doordat:
1.Ze voeren zoet water aan dat bruikbaar is als drinkwater
2.Ze voeren industrie water en koelwater aan.
3.Ze maken scheepsvaart mogelijk.
4.Ze hebben een toeristische functie.
Ze zijn landschappelijk aantrekkelijk en hebben een grote natuurlijke waarde.
Twee grote rivieren door Nederland:
1.Maas (Vanuit de Alpen in Zwitserland en het plateau Langres in Frankrijk naar Nederland).
2.Rijn (Vanuit de Alpen in Zwitserlanden het plateau Langeres in Frankrijk naar Nederland. Deze is het grootste van de twee rivieren).
Twee kleinere rivieren door Nederland (stromen nauwelijks door Nederland:
1. Eems (Duitsland uitmondt in de Dollard in het noorden van Groningen).
2. Schelde (België mondt uit als een trechter in de Nederlandse Westerschelde)
Estuarium àVerwijde, trechtervormige riviermonding waarin de waterbeweging wordt beïnvloed door rivierafvoer en getijdenwerking.
Het stroomgebied van de rijn
De zijrivieren van de rijn komen uit negen verschillende landen. Stroomgebied àGebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren. Hiervan ligt bijna 15% ervan in Nederland. Waterscheiding àGrens tussen twee stroomgebieden; wordt gevormd door hogere delen in het landschap zoals een heuvelrug, of een bergketen. Stroomstelsel àRivieren met alle zijrivieren en vertakkingen die in hetzelfde stroomgebied liggen. Water uit veel zijrivieren van Europa monden uit in de noordzee via Nederland.
De rijn ontstaat uit twee bergriviertjes die hun water krijgen van de gletsjers uit het Gotthardmassief in de Zwitserse Alpen. Vanaf het stadje Chur komen de riviertjes samen als Alpenrhein. De stroomt via de Bodemsee naar de watervallen bij schaffhausen op de grens en dan verder Duitsland in. Pas vanaf Basel is de rijn bevaarbaar voor grotere schepen. De Rijn is 1.320 Km lang.
De Rijn in Nederland
De Rijn vertakt zich, zodra hij zich in Nederland bevindt. Tien Km na de grens splitst hij zich op in het Pannerdens Kanaal en de Waal. De Waal is de breedste stroom en leidt twee derde van het Rijnwater uiteindelijk naar de Noordzee. Bovendien is de Waal de belangrijkste vaarroute tussen de haven van Rotterdam en het Duitse achterland. Het water dat daar niet doorheen stroomt komt via zijtakken zoals de IJssel uiteindelijk de zee in. Een andere zijtak is de Neder-Rijn die later veranderd in de Lek. Beneden komen de Waal en de Lek weer samen, en worden samen met de maas via de Nieuwe-Waterweg naar de zee geleid. De IJssel mondt via het Ketelmeer uit in het IJsselmeer.
In de Neder-Rijn zijn drie stuwen gebouwd:
1.Bij Driel (Voor om de watervoorziening van de IJssel veilig te stellen).
2.Amerongen (Om de scheepsvaart op de Neder – Rijn mogelijk te maken).
3.Hagestein (Om de scheepsvaart op de Neder – Rijn mogelijk te maken).
Als de afvoer wordt verminderd, worden de stuwen geleidelijk aan gesloten waardoor scheepsvaart zolang, mogelijk gegarandeerd wordt. De stuwen regelen ook de watertoevoer naar het IJsselmeer, zodat dit meer altijd voldoende zoet water ontvangt voor de landbouw en de drinkwatervoorziening in Noord-Nederland. Zodra de waterafvoer afneemt, wordt de toevoer naar de IJssel verminderd. Dit gebeurd ongeveer bijna wel drie keer per jaar.
De Maas
De maas is veel kleiner dan de Rijn en is een beruchtte rivier. Als het een aantal dagen erg zonnig is geweest, en het daarna een aantal dagen heel hard gaat regenen, kan de waterstand soms wel met 7 meter stijgen.
Het stroomgebied van de Maas is bijna even groot als Nederland zelf. Ontspringt op een hoogte van wel bijna 409 meter. Een druppel die bij de bron van de maas valt, heeft in totaal 935 Km afgelegd, waarvan 250 km door Nederland.
Vanaf Maastricht tot Maasbracht wordt de rivier de Grensmaas genoemd. Deze vormt de grens tussen Nederland en België, maar is niet goed voor de scheepsvaart. Die maakt hier gebruik van het JulianaKanaal. De benedenloop van de rivier zocht in het verleden zijn weg naar de zee via Rotterdam. Tegenwoordig mondt de Maas als Bergse Maas uit in het Hollands Diep, dat zijn water via het Haringvliet naar zee brengt.
Paragraaf 2 OnBeheersbare Rivieren
Rivierwaterafvoer
Waterafvoer / Debiet àHoeveelheid water (In M3)die per seconde op een bepaald punt door een rivier of bleek stroomt; ook wel debiet genoemd. De resultaten van het debiet van de rivieren worden bijvoorbeeld gebruikt voor de scheepsvaart, het vaststellen van de overstromingskans, het bepalen van de beschikbare hoeveelheid koelwater voor de bedrijven en de hoeveelheid water die kan worden afgetapt voor drinkwaterbereiding. De rijn komt bij Lobith Nederland binnen.
Als er dagenlang veel sneeuw in de rijn valt, en het dan opeens begint met dooien, dan raakt de dunne, ontdooide bovengrond verzadigd met water. Als het daarna opeens veel meer begint te regenen dan voor de normale tijd van het jaar, kan de aarde het water niet meer opnemen en stroomden de zijrivieren van de rijn over. Piekafvoer àTijdelijke extra hoge waterafvoer (Hoogwater) van een rivier in een jaar. Extreem hoge watergolven. Het debiet van een zijrivier heeft dus een grote invloed op de afvoer van de hoofdrivier.
Bij de grensplaat Eijsden in Zuid-Limburg is het gemiddelde debiet (Afvoer) van de Maas dan die van de Rijn. De maas is een regenrivier. Dit betekend dat de rivier zijn water uitsluitend afhankelijk is van de neerslag. Door de hoge verdamping en de geringe neerslag is de afvoer in de zomer beduidend lager dan in de winter. Om de afvoer wat gelijker te laten verlopen, werden er stuwen aangelegd. Stuw àEn dam in een rivier of in een beek om de waterafvoer te beïnvloeden, meestal gebruikt om de waterstand bovenstrooms te verhogen of om te regelen.
RegiemàJaarlijkse schommeling in de waterafvoer van een rivier of een beek. Deze is afhankelijk van een aantal factoren.
1.Klimaatomstandigheden. Hoeveelheid debiet hangt af van de hoeveelheid neerslag. Sneeuw kan het even duren voordat het smeltwater in de rivier terecht komt. Regenwater een deel van het water wordt opgenomen door de planten (TRANSPIRATIE) en een deel van het water verdampt rechtstreeks (EVAPORATIE) en een ander deel stroomt via het grondwater naar het oppervlakte naar rivieren of meren. Ten slotte zijn ook de temperatuur en de windsnelheid van invloed op de verdamping.
2.Aanvoer van smeltwater en of regenwater. De Rijn van gletjsers en van de neerslag. Rijn wordt daarom een gemengde rivier genoemd. Bovenloop van de Rijn heeft een afvoerpiek in de eerste zomermaanden door het smelten van de sneeuw en het ijs, afkomstig uit de Alpen. Het regenwater is in de zomermaanden echter door de verdamping minder invloed. Gemiddeld is de afvoer van de Rijn bij Lobith het hoogste in de winter. Verdamping is minder maar de Rijn vervoerd er vooral regenwater. Smeltwater heeft hierbij maar een hele kleine rol. De sneeuw blijft enkele maanden liggen en smelt pas aan het einde van het voorjaar. Het regiem van een gemengde rivier is veel regelmatiger dan dat van een regenrivier, zoals de maas, omdat neerslag meestal niet zo te voorspellen valt.
3.Eigenschappen van het stroomgebied. Zoals een rotsachtiggebied. Hierdoor stroomt het water dat in deze zijrivieren valt heel snel naar Nederland toe. Het waterbergend vermogen van de grond wordt bepaald door de eigenschappen van de bodem, de grond en het reliëf. Als de ondergrond rotsachtig is, kan deze bijna geen water opnemen en spoelt het zo weer weg. Een dunne of een bevroren onderlaag geeft hetzelfde effect. Diepe zandkorrels hebben veel ruimte tussen elkaar, waardoor ze veel water kunnen opnemen. Ook op steile hellingen kan water sneller afvoeren dan op minder steile hellingen.
4.Ingrepen van de mens. Veranderingen in het stroomgebied hebben zelf invloed op het regiem; het wordt onregelmatiger. Vroeger was dit regelmatiger. De stroomgebieden van de Rijn en van de Maas waren minder bebouwd en veel meer bebost. Loofbos met een rijke ondergroei van struiken en kruiden en een dikke strooisellaag op de bodem is de gunstigste vegetatie om de waterafvoer te vertragen. Het vergroot de sponswerking van de bodem. In het hele stroomgebied kon het water destijds langzaam in e bodem zakken en de rivier in stromen. Als een rivier ontbost is, zoals nu, ontbreekt het bladerdek dat bij regenbuien als een soort paraplu dient. Regen stort nu regelrecht de bodem in. Het water de bodem af een neemt daarbij los materiaal bij mee (BODEMEROSIE). Door voortgaande ontbossing stroomt er meer water dan vroeger rechtstreeks over het oppervlak af.
5.Vertragingstijd àTijd tussen de verhoogde waterstand in een bovenstrooms gedeelte van een rivier en de te verwachten verhoging in het benedenstrooms gelegen deel.
Als er vroeger ooit een keer veel regen viel, werd het afgevoerd door dode zijrivieren of normale zijrivieren. Maar door kanalisering en bedijking zijn de stroomstelsels van de Rijn en van de Maas sterk verkleind en kan het water zich niet meer over een groot oppervlakten verspreiden. Ook daardoor wordt het water gedwongen zich snel te verplaatsen. Als er tegenwoordig opeens veel regen valt, ontstaat er een hoogwatergolf.
Dwarsdoorsnede van de rivier
Dwarsprofiel van een rivier àDwarsdoorsnede van een riviergeul of beek op een bepaald punt die de waterbreedte en de verschillen in diepte laten zien. Uiterwaard àHoger gelegen deel van het winterbed van een rivier dat periodiek overstroomd wordt en dat tussen de zomerdijk en de winterdijk ligt.
De Nederlandse rijntakken zijn volledig bedijkt. De maas is daarentegen grotendeels onbedijkt.Bovenloop àDeel van een rivier of van een beek vanaf de bron of oorsprong tot de middenloop, waar het verval, de stroomsnelheid en de uitschuring (EROSIE) over het algemeen groot zijn).Middenloop àDeel van een rivier of beek vanaf de bovenloop (Dicht bij de bron) tot de benedenloop (Dicht bij de monding), waar de helling niet zo groot is, waardoor de rivier gaat meanderen. Benedenloop àDeel van een rivier of beek vanaf de middenloop tot de monding, waar het verval en de stroomsnelheid over het algemeen gering zijn en waar de sedimentatie groot is. Het eerste deel van de benedenloop van de Maas is niet bedijkt, maar wordt door de natuur beschermd voor het water. Het tweede deel moet wel worden bedijkt, omdat de rivier hier vrijwel al het water uit het volledige stroomgebied moet verwerken. Ook is men het gebied rondom de Maas veel intensiever gaan gebruiken waardoor het risico als het overstroomt, groter is, dan wanneer er bijna niks omheen gebouwd staat.
Zomerbed àGebied tussen de zomerdijken. Winterbed àGebied tussen de winterdijken bestaande uit het zomerbed en de uiterwaarden (het buitendijkse gebied). Het binnendijkse gebied is het ‘veilige land’: het wordt beschermd tegen het rivierwater door de winterdijken.
Vroeger overstroomden delen van Nederland door de Rijn en de Maas waardoor deze sediment (Zand, klei en grind0 afzette dicht bij de rivieren. Sinds de bedijkingen kan de rivier zijn sediment alleen nog binnen de uiterwaarden neerleggen, daardoor komen deze steeds hogerder te liggend na de rest van het landschap.
In het hoge gedeelte van een rivier stroomt het water meestal sneller dan in het beneden gebied. De enorme hoogteverschillen die in de bovenloop overbrugd moeten worden, zorgen voor veel erosie. In de benedenloop stroomt de rivier trager, waardoor er veel materiaal afgezet kan worden.
Lengteprofiel àGrafische weergave van de hoogteligging van een rivier of een beek over een bepaald traject, bijvoorbeeld vanaf de bron tot de monding. Verval àHoogteverschil tussen twee plaatsen in de loop van een rivier of een beek. Verhang àHoogteverschil in de loop van een rivier of beek, uitgedrukt per kilometer. Met andere woorden: het verval per kilometer.
Paragraaf 3 Veranderende natuurlijke omstandigheden
Klimaatscenario’s
Twee deltacommissies KNMI IPPC (het klimaatpanel van de Verenigde Naties). Het KNMI heeft voor Nederland vier klimaatscenario’s gemaakt. Ze verwachtten alle vier scenario’s aannemelijk, maar geeft niet aan welk scenario het meest waarschijnlijk is. De mate hangt af van de temperatuurstijging waarmee gerekend wordt en of er wel of geen verandering komt in de overheersende windrichtingen.
Klimaatverandering àWijziging in de gemiddelde weersomstandigheden op lange termijn, zoals de hoeveelheid neerslag en de verdeling daarvan over het jaar en de hoogte van de zomertemperatuur. Neerslagregiem àSchommeling in de hoeveelheid neerslag over een jaar. Het gevolg van de verwachtte klimaatveranderingen, wordt eer een grotere neerslagregiem verwacht volgens het KNMI. Grotere schommelingen zorgen voor een onregelmatiger neerslagregiem.
Gevolg van de veranderingen in het neerslagregiem, heeft tot gevolg dat er meer neerslag valt in de winter, in combinatie met meer kans op perioden met extreme neerslag en kans op natte jaren. De temperatuur stijgt waardoor er minder sneeuw valt in Europa, maar meer neerslag. Zomerdagen worden steeds minder, maar de regenachtige dagen worden meer.
Versterkte broeikaseffect àOpwarming van de dampkring als gevolg van door de mens uitgestoten broeikasgassen. KNMI stelt dat door deze opwarming de kans op extreme neerslag en koude perioden versterkt, maar dat het effect erg gering is. Vroeger 0,6 nu 1 tot 6 graden.
ZeespiegelstijgingàVerhoging van de gemiddelde stand van het zeewater. De absolute zeespiegelstijging is vanaf het wateroppervlakte gerekend, en de relatieve zeespiegelstijging vanaf de bodemdaling. Afhankelijk van het klimaatscenario, verwacht het KNMI een zeespiegelstijging van tussen de 15 en de 35 cm. Deze stijging is een gevolg van verschillende processen. De opwarming van het Oceaanwater (Thermische expansie) is tegenwoordig de hoofdoorzaak van de zeespiegelstijging. Het smeltwater is tegenwoordig een geringe of een kleine bijdragen. Op Antarctica is de ijskap toegenomen, wat de zeespiegelstijging beperkt. Als de atmosfeer opwarmt, kan deze meer vocht bevatten en dit betekend voor Antarctica meer sneeuwval. Als zee-ijs smelt dan beïnvloed deze niet de volume van het water omdat vast zee-ijs gelijk is aan als het is gesmolten. Het wordt een soort van vervangen.
Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling wordt het steeds lastiger het rivierwater naar de zee af te voeren. Zout zeewater kan hierdoor makkelijker binnendringen. Mede daardoor zijn de dammen in het Haringvliet en Volkerak aangelegd. Zij zorgen ervoor dat het water van de maas en (in mindere mate van) de waal niet zo snel de Noordzee in kan stromen. Door de dammen is er een voorraad zoet water voor het Rijnmondgebied aangelegd en wordt de verzilting van de Nieuwe Waterweg tegengegaan.
De snelheid en de hoogte van de zeespiegelstijging is afhankelijk van plaatselijke omstandigheden zoals bodemdalingen of- stijgingen, de oceaancirculatie, het zoutgehalte, de plaatselijke temperaturen en de wint. Zij zijn dus niet overal gelijk aan elkaar.
Bodemdalingen
Bodemdalingenà Verlaging van de hoogte van het maaiveld of een rivierbodem ten opzichte van het Normaal Amsterdams peil (NAP). Dit wordt vooral in het westen van Nederland verwacht. De combinatie van bodemdaling en (ABSOLUTE) zeespiegelstijging veroorzaakt een relatieve zeespiegelstijging. Het dalen van de bodem heeft verschillende oorzaken:
1.De aardkorst (Lithosfeer) drijft op de vloeibare Asthenosfeer, zoals een blok hout op het water. Er is dus sprake van evenwicht, isostatie genoemd. Als er extra gewicht wordt neergelegd op een bepaalde plek zoals landijs, sedimentatie of erosiemateriaal, dan drukt dit de aardkorst naar beneden. Als er ergens de massa verdwijnt, dan komt dat deel van de aardkorst weer omhoog op die plaats. Eerst daalde Scandinavië en steeg Nederland. Nu veranderd dat langzaam maar zeker weer.
2.Kantelen op de zoom. West Nederland daald, en oost en Zuid Nederland Stijgen iets. Door smeltwaterrivieren werden grote hoeveelheden sediment aangevoerd die afgezet werden in het Noordzeebekken. Het gewicht van het sediment zorgde voor een daling van het Noordzeebekken. Toen het bekken eenmaal volgelopen was met water, versterkte het gewicht van dat water de daling.
3.Door de dijken kunnen de rivieren niet meer overstromen. Tijdens de overstromingen vroeger, werden zand en klei afgezet in een groot gebied naast de rivier. Het sedimentatieproces compenseerde de bodemdaling. Tegenwoordig vind je alleen nog maar sediment in de uiterwaarden en dat betekent dat het waterbergend vermogen van de winterbedding afneemt.
4.De grondsoorten veen en zeeklei in het Westen van Nederland bevatten van nature veel water. Om de grond te kunnen gebruiken voor de landbouw, wordt er al een hele tijd water weggepompt van de polders. Door de verlaging van de waterstand komen de bodemdeeltjes dichter bij elkaar te liggen (Inklinking) en zakt de bodem van het klei en veengebied in. Bovendien droogt het veen uit door de ontwatering, waardoor het krimpt.
5.Veenoxidatie is een proces waarbij het veen dat boven het grondwater uitkomt, verteert door blootstelling aan de lucht. Minder belangrijk dan inklinking en krimp maar wel belangrijk omdat het meeste van het Westen van Nederland Bestaat uit veen.
6.Ook door de gaswinning dalen sommige delen van Nederland. Het gas zat opgeslagen in een poreuze zandsteenlaag drie kilometer onder de grond, die onder een dichte laag steenzout ligt. Door de gaswinning neemt de druk in het gasveld af, terwijl door het gewicht van de zandlaag de bodem inklinkt. Het is meetbaar in gebieden met een schotelvorminge inklinking. Meestal gaat dit geleidelijk aan maar soms ook met schokken die te vergelijken zijn met kleine aardbevingen. De NAM (NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ) meet dit.
Gevolgen voor de rivierafvoer
De klimaatveranderingen, de zeespiegelstijging en de bodemdaling, hebben gevolgen voor de afvoer van de Nederlandse rivieren. Het regiem van de Rijn, zal in de toekomst meer uitersten vertonen. Verhoogde piekafvoer à Tijdelijke toename van de hoeveelheid water die een rivier of beek afvoert. In de winter zal deze toenemen door het regen die er valt. De regen wordt ten opzicht van de sneeuw groter en meer. Door de temperatuur stijgingen, neemt de verdamping ook iet toe maar veel helpt dit niet. Maar ook de perioden met zeer laag water zullen vaker en langer voorkomen. De Maas zal, als echte regenrivier, in de Winter vooral te maken krijgen met meer neerslag in zijn stroomgebied. In de zomer zullen de afvoeren door de hoger wat lager worden. Dit veranderde regiem is van belang voor de veiligheid langs de grote rivieren.
Het lage zomerpeil zal steeds vaker voor overlast gaan zorgen. De industrie en de scheepsvaart gaan het moeilijk krijgen. Tevens ook door de lozing van koelwater door de industrie en de elektriciteitscentrales. Door instromend koelwater wordt de temperatuur van het weinige rivierwater (Plaatselijk) al snel sterk verwarmd waardoor bijvoorbeeld vissen sterven.
Maatgevende afvoer à Maximale hoeveelheid water die een rivier kan afvoeren zonder dat het achterland overstroomt. Deze hoeveelheid wordt op een bepaald punt in de rivier gemeten, waarbij rekening wordt gehouden met een aangenomen overstromingskans. Hoe hoger de maatgevende afvoer is, hoe meer water de rivier moet afvoeren. In de wet op de waterkering uit 2000 (de voorloper van de waterwet) is vastgelegd dat een overstroming één keer per 1.250 jaar (1/1.250) aanvaardbaar is. Hiervoor moeten de rivieren meer ruimte nodig. Hiervoor moet rekening worden gehouden met het ruimtelijk inrichting van Nederland.
Bij het vaststellen van de veiligheidsnormen per bedijkingsgebied moet men letten op de ligging ten opzichte van het zeeniveau, de oppervlakte van het gebied, het aantal inwoners en de waarde van de investeringen (Woningen, economische activiteiten en de infrastructuur). Het gevaar berekenen wordt ook wel het overstromingsrisico genoemd. Dat is de vermenigvuldiging van de kans op een overstroming met het (Financiële) gevolg van de overstroming.
REACTIES
1 seconde geleden