Goed geografisch beeld bestaat uit de volgende kenmerken:
LoGeBeRe
Hoofdstuk 1!
Locationele kenmerken
1. Ligging. A. Absoluut: uitgedrukt in coördinaten of aangewezen op kaart. B. Relatief: ligging t.o.v. andere regio’s (plaatsen, activiteiten, etc.) C. Regio: gebied 2. Begrenzing vd regio’s : uiterlijk vd regio’s Oppervlakte vd regio’s 3. Is de regio op te delen in kleinere eenheden? Gebieds kenmerken 1. Fysische kenmerken A. Geologie: wetenschap die zich bezighoudt met de structuur, samenstelling en geschiedenis van de aarde. En processen die bepalen hoe de aarde er nu uitziet. à Hierbij kijk je naar gebergtes, vlaktes, rivieren en grondstoffen. Grondstof: Stof waarvan de industrie producten kunnen worden maken. B. Klimaat: de gemiddelde toestand vh weer berekend over een langere periode. C. Bodem: De bovenste laag vd aardkorst die door planten is doorworteld. D. Flora & Fauna: Planten en dieren. 2. Inrichtings kenmerken
A. Landbouw: Algemene aanduiding voor de teelt van gewassen die voor mens/dier van nut zijn. B. Nederzettingen: verzameling woningen van mensen die op deze plaats min of meer permanent wonen. C. Infrastructuur: Basisvoorzieningen die productie mogelijk maken. Bevolkingskenmerken Demografische Kenmerken
A. Geboortecijfer: Het aantal levendgeborene per 1000 personen vd bevolking p jaar.
B. Sterftecijfer: Het aantal sterfgevallen per 1000 personen vd bevolking p jaar.
C. Vruchtbaarheid: De werkelijke gerealiseerde voortbrenging van kinderen.
D. Levensverwachting: Het aantal jaren dat iemand gemiddeld te leven heeft, op basis van de huidige sterftekansen.
Economische kenmerken
A. Bedrijfstak: bepaalde bedrijven die dezelfde producten ma ken.
B. Inkomen:
D. Werkeloosheid: Als er meer aanbod van werk is dan vraag.
Ecologische kenmerken
Culturele kenmerken
A. Godsdienst: verschillende opvattingen van bepaalde groepen mensen over hoe je goed moet leven. B. Talen: C. Minderheden: Publieke kenmerken
A. Bestuursvorm: B. Belangrijke partijen: C. Politieke stabiliteit: Goed à weinig burgeroorlogen Slecht à Veel burgeroorlogen, veel veranderingen
Relationele kenmerken Relaties met andere regio’s
A. Handel: B. Toerisme: C. Milieubelasting: D. Politieke allianties/tegenstanders
E. Migratie: verplaatsingen van personen over een bepaalde grens met het doel zich permanent te vestigen in een nieuwe woonplaats. Hoofdvraag: Welke invloed heeft het beeld dat mensen hebben van een plaats of gebied op hun ruimtelijk gedrag. H1: Waaraan voldoet een verantwoord geografisch beeld? H2: Hoe betrouwbaar en volledig zijn gegevens over plaatsen en gebieden. a) Wie ‘zenden’ informatie uit, en met welk doel? b) Wat ‘doet’ de ontvanger met die informatie? H3: =antwoord op de hoofdvraag: A) Het kiezen van een vakantiegebied
B) Het kiezen van een Woonplaats
C) Het leven in mogelijke rampgebieden
Beschrijven= 2 vragen: wat? En Wat is dat? Vragen bij bepaalt artikel: - Waar is dat? - Wat is daar? - Hoe is dat daar? - Waarom is dat daar? - Wat kan daar? - Is dat daar geweest? Hoofdstuk 2! Mental map: een kaart in je hoofd of op papier die een uitdrukking is van subjectieve beelden (percepties) van een gebied. Stereotype: vastliggend algemeen (dus collectief) beeld dat een groep mensen, een groep gebieden of een groep verschijnselen of gebeurtenissen betreft. Infrastructuur: Alle verbindingen in een land, die productie mogelijk maken. Vb: wegen, rails, riool. Afstandsverval: naarmate de afstand toeneemt vermindert de mate van contact met en de hoeveelheid en kwaliteit van de informatie over een gebied. Collectieve beeldvorming: de beeldvorming van een regio op basis van gemeenschappelijk gedeelde (subjectieve en objectieve) informatie. De aldus gevormde regionale beelden noemt men ruimtelijk imago en stereotype. Perceptie: de manier waarop iemand de werkelijkheid waarneemt en daaruit voor zichzelf een beeld vormt. Regio-/ Citymarketing: promotie van een stad of gebied. Door het imago te veranderen hoopt de stad of streek bedrijven, inwoners en bezoekers aan te trekken. Booming industrie: De toenemende welvaart ging samen met een snelle groei van mobiliteit en vrije tijd. Imago: het algemene (dus collectieve) beeld dat een bepaalde plaats, streek, instelling of persoon oproept. Vooroordelen: een mening over personen, situaties of gebieden die niet is gegrond op feitelijke gegevens.
1. Ligging. A. Absoluut: uitgedrukt in coördinaten of aangewezen op kaart. B. Relatief: ligging t.o.v. andere regio’s (plaatsen, activiteiten, etc.) C. Regio: gebied 2. Begrenzing vd regio’s : uiterlijk vd regio’s Oppervlakte vd regio’s 3. Is de regio op te delen in kleinere eenheden? Gebieds kenmerken 1. Fysische kenmerken A. Geologie: wetenschap die zich bezighoudt met de structuur, samenstelling en geschiedenis van de aarde. En processen die bepalen hoe de aarde er nu uitziet. à Hierbij kijk je naar gebergtes, vlaktes, rivieren en grondstoffen. Grondstof: Stof waarvan de industrie producten kunnen worden maken. B. Klimaat: de gemiddelde toestand vh weer berekend over een langere periode. C. Bodem: De bovenste laag vd aardkorst die door planten is doorworteld. D. Flora & Fauna: Planten en dieren. 2. Inrichtings kenmerken
A. Landbouw: Algemene aanduiding voor de teelt van gewassen die voor mens/dier van nut zijn. B. Nederzettingen: verzameling woningen van mensen die op deze plaats min of meer permanent wonen. C. Infrastructuur: Basisvoorzieningen die productie mogelijk maken. Bevolkingskenmerken Demografische Kenmerken
A. Godsdienst: verschillende opvattingen van bepaalde groepen mensen over hoe je goed moet leven. B. Talen: C. Minderheden: Publieke kenmerken
A. Bestuursvorm: B. Belangrijke partijen: C. Politieke stabiliteit: Goed à weinig burgeroorlogen Slecht à Veel burgeroorlogen, veel veranderingen
Relationele kenmerken Relaties met andere regio’s
A. Handel: B. Toerisme: C. Milieubelasting: D. Politieke allianties/tegenstanders
E. Migratie: verplaatsingen van personen over een bepaalde grens met het doel zich permanent te vestigen in een nieuwe woonplaats. Hoofdvraag: Welke invloed heeft het beeld dat mensen hebben van een plaats of gebied op hun ruimtelijk gedrag. H1: Waaraan voldoet een verantwoord geografisch beeld? H2: Hoe betrouwbaar en volledig zijn gegevens over plaatsen en gebieden. a) Wie ‘zenden’ informatie uit, en met welk doel? b) Wat ‘doet’ de ontvanger met die informatie? H3: =antwoord op de hoofdvraag: A) Het kiezen van een vakantiegebied
B) Het kiezen van een Woonplaats
C) Het leven in mogelijke rampgebieden
Beschrijven= 2 vragen: wat? En Wat is dat? Vragen bij bepaalt artikel: - Waar is dat? - Wat is daar? - Hoe is dat daar? - Waarom is dat daar? - Wat kan daar? - Is dat daar geweest? Hoofdstuk 2! Mental map: een kaart in je hoofd of op papier die een uitdrukking is van subjectieve beelden (percepties) van een gebied. Stereotype: vastliggend algemeen (dus collectief) beeld dat een groep mensen, een groep gebieden of een groep verschijnselen of gebeurtenissen betreft. Infrastructuur: Alle verbindingen in een land, die productie mogelijk maken. Vb: wegen, rails, riool. Afstandsverval: naarmate de afstand toeneemt vermindert de mate van contact met en de hoeveelheid en kwaliteit van de informatie over een gebied. Collectieve beeldvorming: de beeldvorming van een regio op basis van gemeenschappelijk gedeelde (subjectieve en objectieve) informatie. De aldus gevormde regionale beelden noemt men ruimtelijk imago en stereotype. Perceptie: de manier waarop iemand de werkelijkheid waarneemt en daaruit voor zichzelf een beeld vormt. Regio-/ Citymarketing: promotie van een stad of gebied. Door het imago te veranderen hoopt de stad of streek bedrijven, inwoners en bezoekers aan te trekken. Booming industrie: De toenemende welvaart ging samen met een snelle groei van mobiliteit en vrije tijd. Imago: het algemene (dus collectieve) beeld dat een bepaalde plaats, streek, instelling of persoon oproept. Vooroordelen: een mening over personen, situaties of gebieden die niet is gegrond op feitelijke gegevens.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden