Natuur en milieu

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1655 woorden
  • 24 maart 2004
  • 80 keer beoordeeld
Cijfer 6
80 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Onderwerpen

ADVERTENTIE
Twijfel je nog over jouw studiekeuze?

Of heb je hulp nodig bij het inschrijven? Bezoek dan onze Extra Open Avond op 7 juni. Kom een kijkje nemen en voel hoe het is om te studeren bij Hogeschool Inholland. Wij staan voor je klaar! 

Meld je aan!

Aardrijkskunde

H1: Het ontstaan van diversiteit.

§1 ecoduct: special wildpassage over snelwegen

landelijke hoofdstructuur: alle landschappen van Nederland samen

ecosysteem: systeem dat door een groep dieren en/of planten wordt gevormd met de niet-levende omgeving van dat systeem

diversiteit: het aantal soorten planten en dieren

complexiteit: onderlinge afhankelijkheid en beïnvloeding van planten en dieren

eilandtheorie: het soortenaantal op een eiland is kleiner naarmate het eiland verder van het vasteland ligt; bovendien is het soortenaantal op een klein eiland kleiner dan op grote eilanden

ecotoop: gebied met specifiek ecosysteem op laag niveau

Ecologische Hoofdstructuur (EHS): samenhangend netwerk van ecosystemen

Volgens de eilandtheorie is de diversiteit op een eiland groter naarmate het eiland dichterbij het vasteland ligt en naarmate het eiland groter is. Natuurgebieden in Nederland zijn te vergelijken met eilanden, waar de diversiteit groter is naarmate de gebieden door verbindingszones beter te bereiken zijn en naarmate de gebieden groter worden door die verbindingszones.

§2

Het Nederlandse landschap zoals wij dat nu kennen, is grotendeels gevormd in het Pleistoceen en het Holoceen. Natuurlijke processen hebben in de eerste instantie het landschap gevormd. De diversiteit is tot de 20ste eeuw toegenomen.

Schaalvergroting: ontwikkeling die het werken in grotere eenheden mogelijk maakt, met als doel het verhogen van bedrijfsresultaten

Ruilverkaveling: het ruilen van stukken grond, veranderingen in een gebied, om de agrarische bedrijfsvoering te verbeteren en (soms) de milieukwaliteit te vergroten

Al zolang er mensen wonen in Nederland, hebben ze geprobeerd het landschap te veranderen. Vanaf de Middeleeuwen veranderde het landschap door ontginningen. Door industrialisering en schaalvergrotingen in de 20ste eeuw ontstond echter een minder gevarieerd landschap. Als gevolg van natuurontwikkelingsplannen wordt de diversiteit tegenwoordig weer groter.

§3

aantasting: verandering aan het landschap en milieu en daarmee aan de leefgebieden van dieren en planten (ecosystemen)

uitputting: iets onttrekken aan het milieu, zonder dat het milieu zich voldoende kan herstellen.

Dit wil je ook lezen:

Verontreiniging: iets toevoegen aan het milieu, waardoor het milieu schade ondervind.

De mens heeft de afgelopen eeuwen het landschap sterk verandert. Dit leidde tot meer variatie, maar ook tot milieuproblemen als verontreiniging, aantasting en uitputting.

Er is sprake van een milieuprobleem als de natuur niet meer in staat is om de verandering, onttrekking of toevoeging van de natuur te verwerken.

Informatiefunctie: de natuur vormt een bron van informatie

Draagfunctie: de natuur vormt een leefgebied voor leefgemeenschappen

Productiefunctie: de opbrengst van producten uit de natuur ten behoeve van de mens.

Regulatiefunctie: het reguleren van kringlopen door de natuur

Integraal ketenbeheer: vorm van beleid waarbij stoffen van een systeem aanwezig blijven en niet verloren gaan in het milieu.

De natuur en het landschap hebben vier verschillende functies. De informatiefunctie, draagfunctie, productiefunctie en regulatiefunctie zijn essentieel voor het behoud van de natuur. Integraal ketenbeheer moet onder andere leiden tot het behoud van die functies.

Milieukwaliteit: het voortbestaan van functies van natuur, milieu en van natuurwaarden (en dus van de omgeving)

Nota’s ruimtelijke ordening: beleidsstukken van de overheid waarin richtlijnen voor het inrichten van de ruimte zijn vermeld: de bekendste nota is ViNEx (Vierde Nota ruimtelijke ordening Extra)

ROM-gebieden: samenwerkingsgebieden voor ruimtelijke ordening en milieu. Voordelen: 1. het is mogelijk om voor elk aanwezig gebied een specifiek beleid te maken
2. het is een samenwerkingsbeleid: overheden op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu werken samen.

De overheid wil, zo blijkt uit haar plannen voor de ruimtelijke inrichting van regio’s, uitdrukkelijk de functies van het natuurlijke milieu behouden. Dat leidt hoogst waarschijnlijk tot verbetering van de milieukwaliteit.

H2: De werking van het natuurlijk milieu.

§1 A: abiotisch: niet-levende omgeving binnen een ecosysteem

biotisch: levende omgeving binnen een ecosysteem

interactie: het met elkaar en van elkaar leven door planten en dieren

tolerantiegrenzen: grenzen waarbinnen leven mogelijk is binnen een ecosysteem

successie: ontwikkeling van een ecosysteem

Pioniersstadium; beginstadium in de ontwikkeling van een ecosysteem

climax: eindstadium in de ontwikkeling van een ecosysteem

stabiliteit: er treden geen langdurige en grote veranderingen op in de soortensamenstelling binnen een ecosysteem

Interne dynamiek: de variatie in soortenverhouding en aantallen individuen die in een ecosysteem in de tijd optreden

Externe dynamiek: veranderingen aan het ecosysteem van buitenaf (bijv: door de mens)

Een ecosysteem bestaat uit een biotische en een abiotische omgeving en de interacties daartussen. Een ecosysteem ontwikkelt zich in de tijd, successie. Deze ontwikkeling ka veroorzaakt worden door interne en externe dynamiek.

B: Ecosystemen vind je op elk ruimtelijk schaalniveau; lokaal: stad/ dorp
regionaal: provincie
nationaal: land
continentaal: werelddeel
mondiaal: wereld
fluviaal: rivieren (kan niet op mondiaal schaalniveau!) Een gebied met ecosystemen op laag, lokaal niveau noem je een ecotoop.

§2 A: Ecosystemen op verschillende ruimtelijke schaalniveaus worden beïnvloed door activiteiten van de mens. Door verandering, aantasting of onttrekking van stoffen aan een ecosysteem of kringloop kan de mens milieuproblemen veroorzaken.

B: Milieueffecten: effecten ontstaan door het ingrijpen van de mens in het milieu

Maatschappelijke effecten: de invloed van milieueffecten op de mens

Compartimentoverstijgend: zowel water en lucht als bodem

Ingrijpen van de mens in natuur en milieu is het gevolg van maatschappelijke oorzaken als, bevolkingsgroei, economische groei en technische ontwikkelingen. Ingrepen zoals verontreiniging, aantasting en uitputting leiden tot milieueffecten en maatschappelijke effecten.

C: Duurzame ontwikkeling: ontwikkeling waarbij niet alleen de mensen die nu op aarde leven in hun behoeften kunnen worden voorzien, maar ook de volgende generatie. Hiervoor is een mentaliteitsverandering nodig en een andere, duurzame manier van handelen.

§3 A: MGR.: milieugebruiksruimte: de aarde met haar hulpbronnen.

We kunnen maximaal gebruik maken van de MGR maar moeten hierbij ervoor zorgen dat de volgende generaties dezelfde mogelijkheden hebben.

B: MGR.: - niet-vernieuwbare hulpbronnen - vernieuwbare hulpbronnen - water - energie - ruimte

Deze elementen moeten we zo duurzaam mogelijk gebruiken als we binnen de MGR van Nederland willen komen en blijven.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Deze elementen moeten we zo duurzaam mogelijk gebruiken als we binnen de MGR van Nederland willen komen en blijven.

C: De MGR wordt beïnvloed door een aantal natuurlijke aan maatschappelijke processen en veranderingen: - de mate van aantasting, verontreiniging en uitputting - de mate van beschikbare hulpbronnen - de mate van welvaart - de bevolkingsgroei

§4 A: Waterkringloop: de beweging van water en waterdamp van zee via de atmosfeer naar land en van daar uit weer terug naar zee.

Ecologisch produceren: produceren zonder het gebruik van giftige stoffen

De kwaliteit van de bodem in arme landen, maar ook in Nederland, wordt bedreigd door milieuproblemen als aantasting, verontreiniging en uitputting. In ontwikkelingslanden indirect door onder andere bevolkingsgroei, in Nederland door overconsumptie. Hierom moeten we minder en duurzamer produceren.

B: In de toekomst zal de drinkwatervoorziening problemen opleveren. Dat komt door de toenemende vraag naar drinkwater en de vervuiling van het grond- en drinkwater. Hierbij leidt de winning van grondwater tot verdroging.

Duurzaam omgaan met zoet water: - minder verbruik van water - minder vervuiling van water

H3: Klimaat en klimaatveranderingen.

Pleistoceen: geologische periode die 2,5 miljoen jaar geleden begon en 10000 jaar geleden eindigde; koude en warme perioden wisselden elkaar toen af.

Kwartair: geologische periode die ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden is begonnen; onder te verdelen in Holoceen en Pleistoceen.

IJstijden, glaciaal: relatief koude periode in de geologische geschiedenis.

§1 A: Holoceen: geologisch tijdvak waarin we nu leven; 10000 jaar geleden begonnen.

Glaciaal: relatief koude periode in de geologische geschiedenis.

Interglaciaal: relatief warme periode tussen 1400 en 1650.

Weer: toestand van de dampkring op een bepaalde plaats op een bepaald moment.

Klimaat: gemiddelde toestand van de dampkring voor een groot gebied, voor een langere tijd (minimaal 30 jaar)

Fysisch geografische zones: gebieden die je onderscheid op basis van alleen fysisch geografische kenmerken (dus: door invloeden van de mens weg te laten)

Klimaat is de gemiddelde toestand van het weer, gemeten over een langere periode in een groter gebied. Klimaten verschillen van elkaar in jaarlijkse temperatuur, neerslag, vochtigheid, wind en bewolkingsgraad.

B: Klimaatsysteem van Köppen: classificatiesysteem van klimaten op macroniveau.

Klimaten op wereldschaal worden van elkaar onderscheiden met een classificatiesysteem, zoals het Köppensysteem. De spreiding van klimaten hangt samen met de verschillen in temperatuur en neerslag op aarde.

C: Broeikaseffect: benaming voor het verschijnsel dat de temperatuur van de atmosfeer stijgt.

Stralingsbalans: het evenwicht van inkomende en uitgaande straling op het aardoppervlak.

Het klimaat verandert door natuurlijke oorzaken, zoals een verandering in de stralingsbalans. Soms ook door invloed van de mens, bijvoorbeeld door een versterkt broeikaseffect.

§2 A: Historische tijdschaal:deel van de geologische geschiedenis van de aarde in tijdsperioden.

Kleine ijstijd: relatief koude periode tussen 1400 en 1650.

De historische tijdschaal is gemaakt op basis van sporen van de mens en omvat het laatste stukje van de aardgeschiedenis. Er was een afwisseling van koude perioden (ijstijd) en warmere perioden. Nederland heeft 3 glacialen gekend. We leven nu in een interglaciaal.

B: Geologische tijdschaal: verdeling van de geschiedenis van de aarde in tijdsperioden.

Continentendrift: plantentektoniek; het verschuiven van delen van de aarde.

Er zijn klimaatveranderingen op continentale en mondiale schaal geweest. De wereld is over het algemeen kouder geworden, met in de laatste twee miljoen jaar een afwisseling van koude en warme perioden. Eén van de oorzaken hiervoor is de continentendrift.

C: Klimaatveranderingen hebben grote invloed op het handelen van de mens. Door een opwarming van de aarde worden sommige kustgebieden bedreigd met overstromingen. Door een verandering in het neerslagpatroon veranderen de mogelijkheden voor landbouw in veel gebieden.

§3 A: De mens beïnvloedt het klimaat. Bevolkingsgroei verhoogt het energieverbruik. Verbranding van fossiele brandstoffen en het kappen van bossen leidt tot een versterking van het broeikaseffect.

B: luchtcirculatie: stroming van lucht van de ene naar de andere plaats.

Lagedrukgebied: plaats aan het aardoppervlak met een relatief lage luchtdruk.

Hadley-cel: de cirkelbeweging die de lucht maakt door bij een lagedrukgebied te stijgen en verderop bij een hogedrukgebied weer te dalen om vervolgens langs het aardoppervlak weer terug te stromen naar het lagedrukgebied.

Hogedrukgebied: plaats aan het aardoppervlak met een relatief hoge luchtdruk.

Buys Ballot: de wet van Buys Ballot: lucht verplaats zich van gebieden met een hoge luchtdruk naar gebieden met een lage luchtdruk (eerste wet) en maakt daarbij een afwijking naar rechts op het noordelijk halfrond en een afwijking naar links op het zuidelijk halfrond.

Mondiaal windsysteem: overheersende windrichtingen op wereldniveau.

Klimaatveranderingen ontstaan bij een verandering in de stralingsbalans. Natuurlijke oorzaken zijn de continentendrift, veranderingen in de stand van de aardas en vulkaanuitbarstingen.

REACTIES

M.

M.

Goeie samenvatting!!

is dit ook van het nieuwe boek? (wereldwijs)

groetjes, mo!

18 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.