Aardrijkskunde
H1: Het ontstaan van diversiteit.
§1 ecoduct: special wildpassage over snelwegen
landelijke hoofdstructuur: alle landschappen van Nederland samen
ecosysteem: systeem dat door een groep dieren en/of planten wordt gevormd met de niet-levende omgeving van dat systeem
diversiteit: het aantal soorten planten en dieren
complexiteit: onderlinge afhankelijkheid en beïnvloeding van planten en dieren
eilandtheorie: het soortenaantal op een eiland is kleiner naarmate het eiland verder van het vasteland ligt; bovendien is het soortenaantal op een klein eiland kleiner dan op grote eilanden
ecotoop: gebied met specifiek ecosysteem op laag niveau
Ecologische Hoofdstructuur (EHS): samenhangend netwerk van ecosystemen
Volgens de eilandtheorie is de diversiteit op een eiland groter naarmate het eiland dichterbij het vasteland ligt en naarmate het eiland groter is. Natuurgebieden in Nederland zijn te vergelijken met eilanden, waar de diversiteit groter is naarmate de gebieden door verbindingszones beter te bereiken zijn en naarmate de gebieden groter worden door die verbindingszones.
§2
Het Nederlandse landschap zoals wij dat nu kennen, is grotendeels gevormd in het Pleistoceen en het Holoceen. Natuurlijke processen hebben in de eerste instantie het landschap gevormd. De diversiteit is tot de 20ste eeuw toegenomen.
Schaalvergroting: ontwikkeling die het werken in grotere eenheden mogelijk maakt, met als doel het verhogen van bedrijfsresultaten
Ruilverkaveling: het ruilen van stukken grond, veranderingen in een gebied, om de agrarische bedrijfsvoering te verbeteren en (soms) de milieukwaliteit te vergroten
Al zolang er mensen wonen in Nederland, hebben ze geprobeerd het landschap te veranderen. Vanaf de Middeleeuwen veranderde het landschap door ontginningen. Door industrialisering en schaalvergrotingen in de 20ste eeuw ontstond echter een minder gevarieerd landschap. Als gevolg van natuurontwikkelingsplannen wordt de diversiteit tegenwoordig weer groter.
§3
aantasting: verandering aan het landschap en milieu en daarmee aan de leefgebieden van dieren en planten (ecosystemen)
uitputting: iets onttrekken aan het milieu, zonder dat het milieu zich voldoende kan herstellen.
Verontreiniging: iets toevoegen aan het milieu, waardoor het milieu schade ondervind.
De mens heeft de afgelopen eeuwen het landschap sterk verandert. Dit leidde tot meer variatie, maar ook tot milieuproblemen als verontreiniging, aantasting en uitputting.
Er is sprake van een milieuprobleem als de natuur niet meer in staat is om de verandering, onttrekking of toevoeging van de natuur te verwerken.
Informatiefunctie: de natuur vormt een bron van informatie
Draagfunctie: de natuur vormt een leefgebied voor leefgemeenschappen
Productiefunctie: de opbrengst van producten uit de natuur ten behoeve van de mens.
Regulatiefunctie: het reguleren van kringlopen door de natuur
Integraal ketenbeheer: vorm van beleid waarbij stoffen van een systeem aanwezig blijven en niet verloren gaan in het milieu.
De natuur en het landschap hebben vier verschillende functies. De informatiefunctie, draagfunctie, productiefunctie en regulatiefunctie zijn essentieel voor het behoud van de natuur. Integraal ketenbeheer moet onder andere leiden tot het behoud van die functies.
Milieukwaliteit: het voortbestaan van functies van natuur, milieu en van natuurwaarden (en dus van de omgeving)
Nota’s ruimtelijke ordening: beleidsstukken van de overheid waarin richtlijnen voor het inrichten van de ruimte zijn vermeld: de bekendste nota is ViNEx (Vierde Nota ruimtelijke ordening Extra)
ROM-gebieden: samenwerkingsgebieden voor ruimtelijke ordening en milieu. Voordelen:
1. het is mogelijk om voor elk aanwezig gebied een specifiek beleid te maken
2. het is een samenwerkingsbeleid: overheden op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu werken samen.
De overheid wil, zo blijkt uit haar plannen voor de ruimtelijke inrichting van regio’s, uitdrukkelijk de functies van het natuurlijke milieu behouden. Dat leidt hoogst waarschijnlijk tot verbetering van de milieukwaliteit.
H2: De werking van het natuurlijk milieu.
§1 A: abiotisch: niet-levende omgeving binnen een ecosysteem
biotisch: levende omgeving binnen een ecosysteem
interactie: het met elkaar en van elkaar leven door planten en dieren
tolerantiegrenzen: grenzen waarbinnen leven mogelijk is binnen een ecosysteem
successie: ontwikkeling van een ecosysteem
Pioniersstadium; beginstadium in de ontwikkeling van een ecosysteem
climax: eindstadium in de ontwikkeling van een ecosysteem
stabiliteit: er treden geen langdurige en grote veranderingen op in de soortensamenstelling binnen een ecosysteem
Interne dynamiek: de variatie in soortenverhouding en aantallen individuen die in een ecosysteem in de tijd optreden
Externe dynamiek: veranderingen aan het ecosysteem van buitenaf (bijv: door de mens)
Een ecosysteem bestaat uit een biotische en een abiotische omgeving en de interacties daartussen. Een ecosysteem ontwikkelt zich in de tijd, successie. Deze ontwikkeling ka veroorzaakt worden door interne en externe dynamiek.
B:
Ecosystemen vind je op elk ruimtelijk schaalniveau;
lokaal: stad/ dorp
regionaal: provincie
nationaal: land
continentaal: werelddeel
mondiaal: wereld
fluviaal: rivieren (kan niet op mondiaal schaalniveau!)
Een gebied met ecosystemen op laag, lokaal niveau noem je een ecotoop.
§2 A: Ecosystemen op verschillende ruimtelijke schaalniveaus worden beïnvloed door activiteiten van de mens. Door verandering, aantasting of onttrekking van stoffen aan een ecosysteem of kringloop kan de mens milieuproblemen veroorzaken.
B: Milieueffecten: effecten ontstaan door het ingrijpen van de mens in het milieu
Maatschappelijke effecten: de invloed van milieueffecten op de mens
Compartimentoverstijgend: zowel water en lucht als bodem
Ingrijpen van de mens in natuur en milieu is het gevolg van maatschappelijke oorzaken als, bevolkingsgroei, economische groei en technische ontwikkelingen. Ingrepen zoals verontreiniging, aantasting en uitputting leiden tot milieueffecten en maatschappelijke effecten.
C: Duurzame ontwikkeling: ontwikkeling waarbij niet alleen de mensen die nu op aarde leven in hun behoeften kunnen worden voorzien, maar ook de volgende generatie. Hiervoor is een mentaliteitsverandering nodig en een andere, duurzame manier van handelen.
§3 A: MGR.: milieugebruiksruimte: de aarde met haar hulpbronnen.
We kunnen maximaal gebruik maken van de MGR maar moeten hierbij ervoor zorgen dat de volgende generaties dezelfde mogelijkheden hebben.
B: MGR.: - niet-vernieuwbare hulpbronnen - vernieuwbare hulpbronnen - water - energie - ruimte
Deze elementen moeten we zo duurzaam mogelijk gebruiken als we binnen de MGR van Nederland willen komen en blijven.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
M.
M.
Goeie samenvatting!!
is dit ook van het nieuwe boek? (wereldwijs)
groetjes, mo!
18 jaar geleden
Antwoorden