Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Migratie en mobiliteit

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 1717 woorden
  • 6 december 2002
  • 102 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
102 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijkskunde Domein Migratie en Mobiliteit
Hoofdstuk 1 Migratiestromen
1 Hoe vinden migratiestromen op wereldschaal plaats? Migranten richting het Noorden trekken na 1945 vooral naar Noord-Amerika. Immigranten in de Verenigde Staten komen steeds minder uit andere rijke landen en steeds meer uit landen uit het Zuiden. Migranten uit het Zuiden richting Europa komen vooral uit Noord-Afrika en Azië. De migratie binnen het Zuiden is groter dan de migratie van het Zuiden naar het Noorden. Dit geldt vooral voor Afrika en Azië. Migranten in Afrika zijn voornamelijk vluchtelingen. In Azië komen zowel arbeidsmigranten als vluchtelingen voor. Factoren voor mensen om te migreren: Kenmerken van het vestigings- en vertrekgebied. Push-factoren: afstotende krachten, redenen waarom iemand uit een gebied wil of moet vertrekken of zich daar niet wil vestigen. Pull-factoren: aantrekkingskrachten: redenen waarom iemand in een gebied wil blijven of zich daar wil vestigen. Intermediaire factoren: de tussenliggende factoren die migratie kunnen bevorderen of belemmeren. Persoonlijke kenmerken van degenen die de beslissing neemt. Kenmerken van de groep waarin de persoon zich bevindt. Bij gedwongen migratie zullen pushfactoren overheersen, bij vrijwillige migratie pull-factoren. 2 Welke migranten zijn er in Europa? 4,7% van de EU-bevolking heeft niet de nationaliteit van het woonland. 3% hiervan komt van buiten de EU. Als resultaat van de Zuid-Noordmigratie heeft West-Europa vooral te maken met migrantenbevolkingen uit het Zuiden van Europa en uit voormalige Europese koloniën. Voormalige wervingsgebieden van gastarbeiders en voormalige koloniën zijn nog steeds bepalend voor de nationaliteit van veel buitenlanders in een land. Daarnaast vormen ook mensen met de nationaliteit van de buurlanden een belangrijke categorie onder de buitenlanders. De politieke situatie in Oost-Europa leidt tot politieke decompartimentering: staten vallen uiteen in afzonderlijke eenheden. Dit leidt tot grote migratiestromen. Mogelijk dat politieke compartimentering binnen de EU en de NAVO dit kan verbeteren.
3 Hoe verloopt migratie van en naar Nederland? Nederland was na WOII vooral een emigratieland. De emigratie werd zelfs door de Nederlandse overheid begeleid. De bevolkingomvang moest teruggedrongen worden als instrument tegen de toen heersende werkloosheid. Tevens was men bang voor een Russische invasie, angst voor overbevolking, een beter klimaat en bestaande relaties met mensen in het bestemmingsland. Toch heeft de emigratie de bevolkingsontwikkeling in Nederland maar beperkt beïnvloed. En door de naoorlogse wederopbouw trok de werkgelegenheid weer aan, en dat leidde tot immigratie. De emigratie van Nederlanders is direct na WOII hoog geweest. De belangrijkste push-factor hierbij was de slechte arbeidsmarkt. De belangrijkste emigratielanden waren Canada, Australie en de VS. De huidige emigratie is vooral op onze buurlanden gericht. Er zijn een aantal groepen te onderscheiden: - Nederlanders die na eerdere emigratie terugkeerden naar ons land (remigratie). - Indonesiers en later ook Molukkers in de periode 1945-1965, vanwege de onafhankelijkheid van Indonesie (1949). - Gastarbeiders uit o.a. Turkije, Marokko en Griekenland in de periode 1960-1975, vanwege het tekort aan arbeidskrachten in de periode van economische groei. - Surinamers in de periode 1975-1980, vanwege de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 en de staatsgreep in 1980. - Antillianen van 1970, vanwege de werkloosheid op de Antillen. - Gezinnen van de eerder gekomen gastarbeiders in de periode 1970-1990, gezinshereniging. - Huwelijkspartners van kinderen van arbeidsmigranten (2e generatie) vanaf 1985. Deze partners worden vaak nog in het moederland gezocht. Deze migratie heet de gezinsvormende migratie. - Vluchtelingen vanuit de hele wereld vanaf 1945,vooral uit Oost-Europa, Azië & Afrika. - Economische- en huwelijksmigranten vanuit de Europese Unie vanaf 1945. De belangrijkste immigranten in Nederland zijn: Nederlanders, Indonesiers, Marokkanen en Turken, Surinamers en Antillianen, Iranezen, Irakezen en Somaliers en arbieds-, pensioen- en huwelijksmigranten uit de EU. Meer dan landelijke spreiding is de binnenstedelijke spreiding bepalend voor de positie van migranten in NL. Op dit schaalniveau speelt zich het probleem van segregatie (het ontstaan van een ruimtelijke scheiding tussen de verschillende bevolkingsgroepen) af. Hoe groter de afwijking van de Lorenzcurve, hoe ongelijker de ruimtelijke spreiding. Bij een rechte lijn hebben de migranten dezelfde ruimtelijke spreiding als de overige bevolking. Oorzaken van ongelijke spreiding: gastarbeiders. Zij hadden lage lonen en waren daarom aangewezen op de goedkopere delen van de woningmarkt. Daarnaast oefent een reeds aanwezige migrantengemeenschap een aantrekkingskracht uit op nieuwkomers: volgmigratie. Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn de belangrijkste woonregio’s van immigranten. Hier speelt het probleem van segregatie: vooral rond de stadscentra wonen veel immigranten. Ook in de (oude) industriegebieden in het oosten en zuiden wonen Turkse en Marokkaanse immigranten. Hoofdstuk 2 Migratievraagstukken 1 Welke gevolgen heeft migratie binnen het Zuiden? Het percentage dat is steden woont, is flink gestegen. De stedelijke groei wordt door drie verschillende processen in gang gezet: - de natuurlijke groei (het geboorteoverschot) - de migratie van het platteland - de inlijving van omringende rurale gebieden door steden
Naarmate de verstedelijking voortschrijdt, verandert de relatieve bijdrage van de drie afzonderlijke processen. Waar de urbanisatiegraad laag is, zal vooral de bijdrage van de migratie aan de stedelijke groei hoog zijn. Hoe hoger echter de urbanisatiegraad, hoe groter de bijdrage van de natuurlijke groei aan de stedelijke groei. De stedelijke bevolking groeit in de arme landen veel sneller dan in geïndustrialiseerde landen. Binnen arme landen is gemiddeld 60% van de verstedelijking het gevolg van migratie. Hoe geringer de urbanisatiegraad, hoe groter de bijdrage van de migratie aan de stedelijke groei. B: voor de landen, zie boek. Positieve effecten van emigratie voor het vertrekgebied zijn: - afname van de armoede - stimulans voor de huizenbouw - beter onderwijs
Een negatief effect is het vertrek van de meest ondernemend mensen. De overheidsmiddelen om het wegtrekken van mensen te voorkomen zijn beperkt. Pullfactoren van de stad: - hoop en vooruitzicht op een baan - betere voorzieningen dan op het platteland - sterk verbeterde infrastructuur en mobiliteit - (vaak verblijven bekenden van de potentiele migrant in de stad) In veel steden in arme landen heersen slechte leefomstandigheden. Toch zijn de steden ook vaak de motor van de economische groei. Om de problemen aan te kunnen pakken moet het stadsbestuur de situatie eerste legaliseren. Dit leidt echter weer tot nieuwe migratie. 2 Welke invloed heeft de Zuid-Noordtrek op de bevolkingssamenstelling? Migratie is een selectief proces. Een leeftijd tussen 15 – 45 jaar en een relatief hoog scholingsniveau zijn algemene kenmerken van migranten. Het verlies van relatief hoog geschoolden (braindrain) is vaak nadelig voor de verdere ontwikkeling van het gebied. Vertrek van jonge mensen betekent een direct verlies aan bevolking en zal een teruglopen van het geboortecijfer opleveren. Er zijn meer mannelijke migranten dan vrouwelijke omdat vrouwelijke migranten een beperkte economische en sociale onafhankelijkheid hebben omdat ze vaak weinig onderwijs hebben genoten. Tevens slechte rechtspositie. Behalve een toename in aantal en een verandering in de etnische samenstelling van de bevolking heeft de immigratie nog meer effecten op de totale bevolking: sekseverdeling, leeftijdsverdeling en inkomensniveau in de ontvangende samenleving. De tweede generatie allochtonen zal sterker toenemen dan het aantal buiten Nederland geborenen. Allochtone vrouwen krijgen nog steeds meer kinderen dan Nederlandse vrouwen, hoewel het gemiddeld kindertal sterk daalt. Omdat migranten vooral naar stedelijke gebieden trekken, zijn de effecten daar ook het grootst. 3 Hoe gaan overheden om met het migratievraagstuk? Wat houdt het Nederlandse toelatingsbeleid in? Drie toelatingscriteria: 1. internationale verplichtingen: Arbeidsmigranten van binnen de EU> Voor hen geldt het vrije verkeer van arbeidskrachten. De bescherming van vluchtelingen is geregeld

2. Nederlandse economische belangen: arbeidskrachten zijn ongewenst geworden. 3. humanitaire redenen: traditionele immigrantengroepen: gezinshereniging en gezinsvorming. Tevens asielverzoek voor legale binnenkomst. Als het verzoek erkend is, is hij een vluchteling en niet meer een asielzoeker. Veel illegalen. Akkoord van Schengen: de grenscontroles bij onderlinge grenzen worden afgeschaft. Zo kon een vrij verkeer van personen binnen Europa op gang komen, om een interne markt mogelijk te maken. Daarentegen worden de buitengrenzen hermetisch afgesloten. T.a.v. het Europese vreemdelingenbeleid heeft het Schengen-akkoord 2 gevolgen: - de afspraak tussen de Schengen-landen is dat een asielzoeker in het eerste Schengen-land van binnenkomst asiel moet aanvragen. De beslissing die in dat land wordt genomen, geldt ook als beslissing voor de overige landen. - Asielzoekers die via veilige landen (landen die het Vluchtelingenverdrag respecteren) in de deelnemende Europese landen zijn binnengekomen, moeten terug naar dat veilige land om daar asiel aan te vragen. Het Akkoord van Schengen, van oorsprong een economisch akkoord, is in de praktijk uitgepakt als een instrument van een restrictief asiel- en migratiebeleid. Vooral de buitengrens van Europa zou een belangrijke barrièrefunctie moeten hebben, die echter door mensensmokkelaars nogal eens genomen wordt. Hoofdstuk 3 Mobiliteitsstromen 1 Hoe verlopen internationale toeristenstromen? Het internationale toerisme is vanaf WOII sterk toegenomen. De toeristen gaan steeds vaker en verder weg: er is sprake van schaalvergroting in het toerisme. In de vakantielanden wordt veel geld door de toeristen uitgegeven. Complementariteit: de vraag van mensen in het ene gebied en het aanbod aan vakantiemogelijkheden in een ander gebied sluit op elkaar aan. Internationaal toerisme ontstaat door complementariteit tussen gebieden. Push- en pullfactoren spelen daarbij een belangrijke rol. Naast positieve gevolgen kan toerisme ook negatieve gevolgen hebben, zoals economische afhankelijkheid, botsing van culturen of milieuproblematiek. 2 Waardoor neemt het woon-werkverkeer in Nederland toe? De laatste decennia zijn mensen in Nederland steeds meer gaan reizen ten behoeve van het woon-werkverkeer. Dat gebeurde met name met de auto. Het meeste woon-werkverkeer vind je in en rond de grote steden, waar woon- en werkgebieden onvoldoende op elkaar aansluiten. De sterke groei van de mobiliteit heeft een aantal oorzaken, zoals de toegenomen welvaart, de groei van het aantal huishoudens, de emancipatie, betere vervoerstechnieken en de daling van de demografische druk. Regionaal is deze groei vooral merkbaar in en rond de stadsgewesten door een verdergaande scheiding van wonen en werken. 3 Hoe wil de Nederlandse overheid de ruimtelijke kwaliteit behouden? De toenemende mobiliteit in Nederland is van invloed op de leefbaarheid van de omgeving. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de waarde die de mens aan die ruimtelijke kwaliteit toekent. Ruimte kan worden gebruikt om in de behoefte van mensen te voorzien. Gebruikswaarde: functies die de ruimte kan vervullen (behoefte aan mobiliteit). Belevingswaarde: de mens moet zich prettig voelen in de ruimte. Toekomstwaarde: de ruimtelijke kwaliteit zal voor toekomstige generaties in stand moeten worden gehouden. De toenemende mobiliteit heeft een aantal negatieve gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het leefmilieu. Het toenemend aantal files, hoe toenemend ruimtebeslag, de geluidsoverlast en de negatieve gevolgen voor het milieu spelen daarbij een rol. Omdat in onze maatschappij het verkleinen van de mobiliteit geen optie is, wordt door de overheid gestreefd naar het realiseren van duurzame mobiliteit. Dat gebeurt op twee manieren: - verkleinen van de gemotoriseerde mobiliteit, - verkleinen van de files tijdens de spits.

REACTIES

B.

B.

Hartstikke bedankt...je hebt me echt geholpen met je samenvatting

Berry

21 jaar geleden

T.

T.

dank je wel voor de samenvatting!
daardoor had ik een 9!
groetjes

jetske de wolff

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.