§ 2
Stroomstelsel = een rivier met al zijn zijrivieren
Bovenloop = hoog in bergen, rivier ontspringt.
Middenloop = middelste deel, waar rivier door een dal loopt waar hij zich heeft ingesneden
Benedenloop = dicht bij monding waar rivier door riviervlakte stroomt. Sedimentatie neemt toe
Verval = het hoogteverschil tussen 2 punten langs een rivier (meter)
Verhang = het gemiddelde verval per km (verhang= verval/afstand = … m per km)
Meanderen = slingerend stromen van een rivier, meestal in de benedenloop
Stroomgebieden = gebied waar al het regen- en smeltwater via hoofdrivier naar zee stroomt
Waterscheiding = de grens tussen 2 stroomgebieden
Vertragingstijd = de hoeveelheid tijd die water nodig heeft om na regenbui in rivier te komen
Ontbossing = verwijdering van bosm waarna de vrijgekomen grond voor onbepaalde tijd voor andere doeleinden, meestal landbouw, wordt gebruikt
Regiem = de schommelingen in de waterafvoer van een rivier gedurende een jaar
Gletsjerrivier = rivier die gevoed wordt door het smeltwater van een gletsjer
Regenrivier = rivier die gevoed wordt door regenwater
Gemengde rivier = rivier die gevoed wordt door gletsjer en regenwater
Debiet = de totale hoeveelheid water die een rivier afvoert op een bepaalde plek per tijdseenheid (seconde)
Piekafvoer = de maximale afvoer tijdens een hoogwaterperiode
Bovenloop
middenloop
benedenloop
Groot verval
Klein verval
Hoge stroomsnelheid
Gem. stroomsnelheid
Kleine stroomsnelheid
Klein debiet
Groot debiet
Vert. Erosie (diep)
Hor & vert. erosie
Hor. Erosie (buitenbochten worden groter
Rotsen, keien
Grind, stenen
Zand, klei
Snelheid waarbij neerslag in rivier komt hangt af van:
- Vegetatie: doorkale helling (door ontbossing) stroomt het direct de rivier in
- bodem: kleibodem zakt water minder snel weg dan in een zandbodem
- gesteente in ondergrond: kalksteen laat sneller water door dan graniet
Regiem is kenmerkend voor een bepaald type rivier:
- Gletsjerrivier: Smeltwater komt vooral vrij in het voorjaar, wanneer de sneeuw en gletsjers in de bergen smelten. Rivier staat hoger dan normaal.
- Regenrivier: regenwater. Hoge waterafvoer in de natte maanden van het jaar
- Gemengde rivier: smelt – en regenwater. Regelmatig regiem.
Hoe hoger de verstedelijking in een gebied:
- hoe hoger de piekafvoer
- hoe korter de vertragingstijd, omdat:
- In stedelijke gebieden veel minder water door de bodem wordt opgenomen, er stroomt dus meer water vrijwel direct naar de rivier
- Dankzij de riolering stroomt regenwater sneller naar de rivier
Verval hoog? à een snelle rivier
Verval laag?à een langzame rivier
Waterafvoer neemt af als de plaats stroomafwaarts is.
Waterafvoer neemt toe als de plaats in de bovenloop is.
§ 3
Oeverwallen = zandrug, direct naast de rivier, ontstaan door sedimentatie bij overstromingen
Kommen = laaggelegen gebied naast de rivier waarin klei is afgezet
Stroomrug = het geheel vd rivierbedding met de beide oeverwallen
Winterdijken = hoge dijk, wat verder vd rivier af dan de zomerdijk
Terpen/woerden = door de mens aangelegde woonheuvel ter bescherming tegen overstroming
Uiterwaarden = gebied tussen rivier en winterdijk dat overstroomt wanneer de rivier buiten zijn oevers treedt. Functies: kleiwinning, veeteelt, opvang water bij hoogwater.
Zomerdijken = lage dijk, dicht bij de rivier
Kribben = dammen loodrecht op de rivierover die moetne voorkome ndat de oever afkalft en dieer ook voor zorgt dat het meeste water in het midden vd rivier blijft stromen
Kanalisatie = het aanleggen van stuwen en sluizen om de rivier op diepte te houden
Verstedelijking = ontstaan van stedelijke gebieden, waardoor de infiltratiecapaciteit kleiner wordt
Verstening/verharding = door toegenomen verstedelijking neemt het opp van straten en wegen toe, waardoor regenwater sneller afspoelt
Ingrepen met gevolgen:
- Kribben zorgen ervoor dat de rivier in zijn stroombed blijft en verbeteren de bevaarbaarheid.
- Door bebouwing van de uiterwaarden moesten de zomerdijken worden opgehoogd waardoor de uiterwaarden bij hoog water niet meer kunnen overstromen.
- Aanleg en ophogen van dijken zorgt er voor dat sediment alleen nog in de uiterwaarden en rivierbedding wordt afgezet. Daardoor hoogt de rivier zich op en moeten op den duur de dijken ook weer worden verhoogd.
- Water loopt sneller door de rivier door kanalisatie ten behoeve van de scheepvaart.
- Bochten afgesneden, waardoor water sneller stroomt
- Toename verstedelijking waardoor neerslag in stedelijke gebieden vanaf straten en daken direct via het riool geloosd wordt op de rivieren.
A = oeverwal, B = uiterwaard, C = winterdijk,
D = zomerdijk, E = kom (klei),
F =stroomrug (zandige klei)
G =verlaten stroomrug, H = terp
Oeverwal ligt hoger dan de kom door:
- Bij de oeverwal is het meeste sediment terechtgekomen
- zodra de rivier buiten zijn oevers treedt , daalt de stroomsnelheid en sedimenteert het meeste materiaal
Grondsoort bij E & F verschilt waarom?
- kleikorrels zijn kleiner dan zandkorrels
- direct langs de rivier sedimenteren de zwaarste korrels
- de lichtste korrels bezinken pas als het water stilstaat
= komgrond = grond
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden