Hoofdstuk 4, wateroverlast

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1775 woorden
  • 25 juni 2013
  • 43 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
43 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§ 2

Stroomstelsel = een rivier met al zijn zijrivieren

Bovenloop = hoog in bergen, rivier ontspringt.

Middenloop = middelste deel, waar rivier door een dal loopt waar hij zich heeft ingesneden

Benedenloop = dicht bij monding waar rivier door riviervlakte stroomt. Sedimentatie neemt toe

Verval = het hoogteverschil tussen 2 punten langs een rivier (meter)

Verhang = het gemiddelde verval per km (verhang= verval/afstand = … m per km)

Meanderen = slingerend stromen van een rivier, meestal in de benedenloop

Stroomgebieden = gebied waar al het regen- en smeltwater via hoofdrivier naar zee stroomt

Waterscheiding = de grens tussen 2 stroomgebieden

Vertragingstijd = de hoeveelheid tijd die water nodig heeft om na regenbui in rivier te komen

Ontbossing = verwijdering van bosm waarna de vrijgekomen grond voor onbepaalde tijd voor andere doeleinden, meestal landbouw, wordt gebruikt

Regiem = de schommelingen in de waterafvoer van een rivier gedurende een jaar

Gletsjerrivier = rivier die gevoed wordt door het smeltwater van een gletsjer

Regenrivier = rivier die gevoed wordt door regenwater

Gemengde rivier = rivier die gevoed wordt door gletsjer en regenwater

Debiet = de totale hoeveelheid water die een rivier afvoert op een bepaalde plek per tijdseenheid (seconde)

Piekafvoer = de maximale afvoer tijdens een hoogwaterperiode

Bovenloop

middenloop

benedenloop

Groot verval

 

Klein verval

Hoge stroomsnelheid

Gem. stroomsnelheid

Kleine stroomsnelheid

Klein debiet

 

Groot debiet

Vert. Erosie (diep)

Hor & vert. erosie

Hor. Erosie (buitenbochten worden groter

Rotsen, keien

Grind, stenen

Zand, klei

 

Snelheid waarbij neerslag in rivier komt hangt af van:

  • Vegetatie: doorkale helling (door ontbossing) stroomt het direct de rivier in
  • bodem: kleibodem zakt water minder snel weg dan in een zandbodem
  • gesteente in ondergrond: kalksteen laat sneller water door dan graniet

 

Regiem is kenmerkend voor een bepaald type rivier:

  • Gletsjerrivier: Smeltwater komt vooral vrij in het voorjaar, wanneer de sneeuw en gletsjers in de bergen smelten. Rivier staat hoger dan normaal.
  • Regenrivier: regenwater. Hoge waterafvoer in de natte maanden van het jaar
  • Gemengde rivier: smelt – en regenwater. Regelmatig regiem.

 

Hoe hoger de verstedelijking in een gebied:

  • hoe hoger de piekafvoer
  • hoe korter de vertragingstijd, omdat:
    • In stedelijke gebieden veel minder water door de bodem wordt opgenomen, er stroomt dus meer water vrijwel direct naar de rivier
    • Dankzij de riolering stroomt regenwater sneller naar de rivier
   

Verval hoog? à een snelle rivier

Verval laag?à een langzame rivier

 

 

 

Waterafvoer neemt af als de plaats stroomafwaarts is.

Waterafvoer neemt toe als de plaats in de bovenloop is.

     

 

     

 

§ 3

Oeverwallen = zandrug, direct naast de rivier, ontstaan door sedimentatie bij overstromingen

Kommen = laaggelegen gebied naast de rivier waarin klei is afgezet

Stroomrug = het geheel vd rivierbedding met de beide oeverwallen

Winterdijken = hoge dijk, wat verder vd rivier af dan de zomerdijk

Terpen/woerden = door de mens aangelegde woonheuvel ter bescherming tegen overstroming

Uiterwaarden = gebied tussen rivier en winterdijk dat overstroomt wanneer de rivier buiten zijn oevers treedt. Functies: kleiwinning, veeteelt, opvang water bij hoogwater.

Zomerdijken = lage dijk, dicht bij de rivier

Kribben = dammen loodrecht op de rivierover die moetne voorkome ndat de oever afkalft en dieer ook voor zorgt dat het meeste water in het midden vd rivier blijft stromen

Kanalisatie = het aanleggen van stuwen en sluizen om de rivier op diepte te houden

Verstedelijking = ontstaan van stedelijke gebieden, waardoor de infiltratiecapaciteit kleiner wordt

Verstening/verharding = door toegenomen verstedelijking neemt het opp van straten en wegen toe, waardoor regenwater sneller afspoelt

Ingrepen met gevolgen:

  • Kribben zorgen ervoor dat de rivier in zijn stroombed blijft en verbeteren de bevaarbaarheid.
  • Door bebouwing van de uiterwaarden moesten de zomerdijken worden opgehoogd waardoor de uiterwaarden bij hoog water niet meer kunnen overstromen.
  • Aanleg en ophogen van dijken zorgt er voor dat sediment alleen nog in de uiterwaarden en rivierbedding wordt afgezet. Daardoor hoogt de rivier zich op en moeten op den duur de dijken ook weer worden verhoogd.
  • Water loopt sneller door de rivier door kanalisatie ten behoeve van de scheepvaart.
  • Bochten afgesneden,  waardoor water sneller stroomt
  • Toename verstedelijking waardoor neerslag in stedelijke gebieden vanaf straten en daken direct via het riool geloosd wordt op de rivieren.

 

A = oeverwal, B = uiterwaard, C = winterdijk,

D = zomerdijk, E = kom (klei),

F =stroomrug (zandige klei)

G =verlaten stroomrug, H = terp

 

Oeverwal ligt hoger dan de kom door:

  • Bij de oeverwal is het meeste sediment terechtgekomen
  • zodra de rivier buiten zijn oevers treedt , daalt de stroomsnelheid en sedimenteert het meeste materiaal

 

Grondsoort bij E & F verschilt waarom?

  • kleikorrels zijn kleiner dan zandkorrels
  • direct langs de rivier sedimenteren de zwaarste korrels
  • de lichtste korrels bezinken pas als het water stilstaat

 

= komgrond               = grond

 

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 

= oeverwal                  = stroomrug

(akkers,kassen & boomgaarden)

                                                         

 

 

 

 

 

 

 

§ 4

Neerslagregiem = de verdeling vd hoeveelheid neerslag over een bepaalde periode (1 jaar)

Onregelmatig neerslagregiem = de verdeling vd hoeveelheid neerslag wordt onregelmatiger

 

Factoren die van invloed zijn op het regiem van de rivier

klimaatsverandering

 

Verstedelijking

  • Neerslag
  • Het aantal zijrivieren
  • Het seizoen

 

 

 

Als ijs en sneeuw smelten wordt er minder zonlicht teruggekaatst (kleur vd bodem is anders), maar er wordt wel meer zonlicht geabsorbeerd dus temp wordt alsnog hoger

 

Versterkt broeikaseffect bedreigt het bevaarbaarheid van onze rivieren, hoezo?

  • Door zware neerslag & lange droge periodes zal de waterstand (regiem) sterk variëren

 

§ 5

Absolute zeespiegelstijging = stijging vd hoogte van de zeespiegel

Relatieve zeespiegelstijging = de combinatie van bodemdaling en zeespiegelstijging

Bodem is in beweging:

  1. 1.    Ons land kantelt. Zuidoosten komt omhoog.
  2. 2.    Laag-nl bestaat uit klei en veen.

- Door onttrekking van water uit kleibodem wordt het volume kleiner en zakt de bodem. Dus de klei klinkt in.

- als veengrond onder water blijft is het niet erg. Maar als je het ontwatert en het boven grondwater uitkomt, gaat veen oxideren, rotten en de bodem zakt.

  1. 3.     Winning van olie, gas en zout.

 

Gevolgen bodemdaling en verandering neerslagregiem:

  • Overstromingsgevaar wordt groter: water kan niet snel genoeg weg
  • Verziltingsgevaar wordt groter: zeewater komt via rivier steeds verder het land in
  • Stevigheid van dijken en gebouwen wordt slechter: bij extreme droogte oxideert veen en dijken breken door. Houten palen onder huizen gaan rotten omdat zij in contact komen met lucht
  • Het waterbergend vermogen vd rivier neemt af: zand en klei worden in bedding en uiterwaarden gesedimenteerd. Hierdoor komen deze steeds hoger liggen. Om veilig te blijven worden de dijken aan weerszijden steeds weer verhoogt. Hierdoor komt het veel meters hoger dan bv het maaiveld. Dit is niet slim

 

 

 

§ 6

Dijkverzwaringen = versteviging en verhoging vd dijken om het achterland beter te beschermen

Noodoverloop/bergings gebied = omdijkt gebied dat in noodsituaties wordt gebruikt om water tijdelijk te bergen

Stuwen = vaste of regelbare dam in de rivier voor het handhaven van het waterpeil en het regelen vd wateraanvoer

Ruimte voor de rivier = het water meer ruimte geven zodat er minder kans is op overstromingen

Nevengeul = extra riviergeul, bedoeld om de afvoercapaciteit vd rivier te vergroten

Obstakelverwijdering = bebouwing in de rivierbedding die de doorstroom bij hoogwater vermindert verwijderen

Kribverlaging = het verlagen vd kribben om opstuwing bij hoogwater te voorkomen

 

Maatregelen in het verleden:

  • dijkverzwaringen
  • noodoverloopgebieden
  • stuwen

 

Hedendaagse maatregelen:

  • Verlaging uiterwaarden; door afgraven van de kleilaag en de daaronder liggende zandlaag kunnen de uiterwaarden verlaagd worden. De rivier krijgt daarmee meer ruimte.
  • Aanleg nevengeulen; nevengeulen in de uiterwaarden vergroten de afvoercapaciteit van de rivier.
  • Verwijderen/aanpassen van obstakels in het winterbed; Door obstakels aan te passen wordt het water sneller afgevoerd en daalt het waterpeil.
  • Uiterwaardverbreding door dijkverlegging; door het landinwaarts verleggen van dijken, worden de uiterwaarden breder en krijgt de rivier meer ruimte.
  • Retentie; tijdelijk opvangen van water in een daarvoor bestemd gebied. Dit vermindert de hoeveelheid door de rivier af te voeren water.
  • Bypasses en groene rivieren; bedijkte gebieden die een rivier aftakken om een deel van het water via een andere route af te voeren.
  • Vermindering van de zijdelingse toestroom; waterstandverlagend effect.
  • Kribverlaging; kribben veroorzaken bij hoogwater opstuwing. Door de kribben te verlagen wordt dit effect verminderd.
  • Zomerbedverdieping; grotere afvoercapaciteit van de rivier.
  • Dijkverhoging; bescherming tegen overstromingen maar draagt niet bij verlaging van het waterpeil bij hoogwater.
  • Ontpoldering: dijk aan rivierzijde van een polder wordt verder landinwaarts verlegd. Zo wordt een gebied teruggegeven aan de rivier dat bij hoogwater kan overstromen
  • Bypasses en groene rivieren: bedijkte gebieden die van een rivier aftakken om een deel van het water via een andere route af te voeren

Veiligheid

bevaarbaarheid

Noodoverloopgebieden

Stuwen

Nevengeul

Kribben

dijkverhoging

Verdieping rivierbed

uiterwaardverhoging

Kanalisatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maatregelen

Doel vd maatregel

Verlaging vd uiterwaarden

Meer ruimte voor de rivier

Aanleg nevengeulen

Minder aanvoer

Bypasses

Snellere afvoer van water

Zomerbedverdieping

Snellere afvoer van water

Retentie

Opslag van water

Dijkverhoging

anders

Verwijderen obstakels winterbed

Minder aanvoer

Kribverlaging

Minder aanvoer

Vermindering zijdelingse toestroom

Minder aanvoer

 

§ 7

Drietrapsstrategie = waterbeheer in 3 stappen: vasthouden, bergen en afvoeren

Watertoets = waterhuishoudkundige voorschriften die gevolgd moeten worden bij alle projecten uit de ruimtelijke ordening

Fluviaal schaalniveau = het schaalniveau waarop rivieren bestudeerd worden, het stroomgebied

Rijnconferentie = conferentie vd rijnoeverstaten waarin afspraken gemaakt worden over het beheer vd rijn en waar het actieplan hoogwater is overeengekomen

Vasthouden = tijdelijke opslag van water bij hoogwater om de rivierwaterstand stroomafwaarts te verlagen

Vasthouden = tijdelijke opslag van water bij hoogwater om de rivierwaterstand stroomafwaarts te verlagen

 

Vasthouden

Bergen

Afvoeren

Regenwater in bovenloop in grond laten zakken waar het water valt

Water opslaan in oppervlakte water (riviertje, sloten, retentiebekken)

Zo snel mogelijk afvoeren naar buitenwater (stuwen,sluizen,bemaling)

 

 

 

 

 

 

Om het water langer vast te houden moet de

vertragingstijd groter worden & riolering  &

verstening aangepast worden.

 

Het overstromingsrisico is afhankelijk van:

  • De hoogte en stevigheid van de dijken

 

Actieplan Hoogwater = Internationale afspraken die gemaakt zijn door de Rijnoeverstaten wat betreft het beheer van de Rijn en haar zijrivieren:

  • Het tegengaan van overstromingen door water beter vast te houden en te bergen.
  • Het tegengaan van overstromingen door de rivier meer ruimte te geven.
  • De verbetering van de waarschuwingssystemen bij hoogwater. Hier gaat het om de hoeveelheid water die de rivieren kunnen verwerken zonder gevaar voor overstromingen, als de afvoer erboven komt dan gaat de alarmfase in.

§ 8

Rijn

Maas

Gemengde rivier

Regenrivier

Groter stroomgebied

Kleiner stroomgebied

Hoog debiet

Laag debiet

Duitsland

België

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.