Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 4, Regionale Beeldvorming

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1834 woorden
  • 22 juni 2005
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 4, regionale beeldvorming De hoofdvraag van deze module: op welke manier beïnvloeden regionale beelden het ruimtelijke gedrag van mensen? Hoofdstuk1 Paragraaf 1 Mensen hebben een beeld van een gebied en op basis daarvan nemen ze besluiten en handelen ze. Dit beeld hebben ze gekregen door eigen ervaringen. Zo’n beeld wat mensen van een gebied hebben noem je een regionaal beeld. Het is de indruk die mensen hebben van de ligging en de grootte van een gebied en de kenmerkende verschijnselen die er voorkomen. Elk regionaal beeld komt tot stand op basis van twee soorten informatie: • objectieve informatie: is een controleerbaar feit. Als je boeken, kaarten, statistieken en andere bronnen raadpleegt zijn deze feiten objectief. Geografisch beeld: o de ligging van een gebied
o de ruimtelijke kenmerken

o de samenhang tussen de kenmerken. • subjectieve informatie: is gebonden aan personen of bedrijven en instellingen. Het gaat om informatie die met een bepaald doel wordt gegeven of vanuit een bepaalde opvatting. De zender van zulke informatie streven belangen na die bijvoorbeeld economisch, politiek of door geloof bepaald zijn. Ze kleuren op een bepaalde manier het gebied, en late negatieve informatie weg. De ontvanger krijgt door verschillende soorten gekleurde informatie een mentaal beeld van een gebied. Als informatie van een gebied sterk en uitgesproken is, spreek je van een imago. Regionaal beeld = mentaal beeld + geografisch beeld
Het gaat hierbij om eigen waarnemingen (primaire waarnemingen) en waarnemingen van andere (secundaire waarnemingen). In elk hoofd van een ontvanger voegen alle beelden van een gebied zich samen tot een regionaal beeld. Dit beeld verschilt per persoon, het ligt aan de leeftijd, de opleiding, het inkomen en de culturele achtergrond. Paragraaf 2 Ruimtelijk gedrag: omvat alle dingen die mensen doen en waarvoor ruimte nodig is. Het gaat om allerlei activiteiten voor wonen, werken, recreatie en cultuur. Bij inrichting van de ruimte spelen drie factoren een rol: • de wensen van de mensen • het regionaal beeld dat mensen hebben van een gebied • beperkingen die het ruimtelijk gedrag beïnvloeden
o ruimtelijk gedrag is net een afval race, heb je wensen die je in een gebied wil vervullen, dan ben je er nog niet. Voorbeelden van beperkingen  regels en wetten  waarden en normen van een samenleving of groep waartoe de beslisser behoort.  Discriminatie, wetten die bepaalde groepen beperken in het gebruik van voorzieningen of gebieden. Paragraaf 3 Op veel plaatsen in de wereld is het natuurlijk milieu niet zonder gevaar. Toch wonen er mensen die op hun eigen manier omgaan met de situatie. • Gevaar op de loer in Nepal: in Nepal smelten er op dit moment steeds meer gletsjers, hierdoor ontstaan er grote gletsjer meren. Een dam van los puin is niet betrouwbaar, het vervelende is bij het doorbreken van deze dam ontstaat er een grote stroom naar het dal. Daar wonen juist veel mensen vanwege de vruchtbare grond. • Gevaar op de loer in Nederland: buitenlanders kijken op een vreemde manier naar Nederlanders, omdat die naar hun idee onder het zeeniveau wonen. Mensen hebben de neiging het gevaar van natuurrampen te negeren, te minimaliseren of zijn niet in de positie iets aan de toestand te veranderen. (kijk naar voorbeelden) beleving van het gevaar komt niet altijd over met de werkelijkheid. Bij het inschatten van het gevaar voor natuurrampen spelen twee factoren een rol. • de frequentie van het voorkomen van natuurrampen: naarmate een natuurramp minder vaak voor komt, worden er ook minder maatregelen getroffen. Mensen denken vaak dat het gevaar zich op andere plaatsten voordoet, dan waar zij zichzelf begeven. • Het kennis en ontwikkelingsniveau van de mensen. Kennis en ontwikkeling zijn altijd van invloed op gedrag. Hoofdstuk 2 Paragraaf 1 Er zijn tal van zenders die de regionale beelden van individuen en groepen proberen te beïnvloeden: overheden, politieke partijen, ondernemingen, reclamebureaus, kranten, tijdschriften enz. Iedere zender heeft zijn eigen doelen bij het aanbieden van een bepaald beeld van een gebied. • Beïnvloeden van nieuwsberichten. Nieuws kun je op verschillende manieren weergeven, objectief of subjectief. Achterliggende doelstelling bepaald zo’n selectie. • Er zijn ook doelen die zich richten op een verkoopboodschap op economisch en commercieel gebied. De zender probeert nieuwe bedrijven, bewoners of toeristen aan te trekken. • Politieke doelen komen veel voor, een overheid wil een draagvlak vinden voor besluiten die grote gevolgen hebben voor de bevolking. Het regionale beeld wat je hebt is nooit volledig. Je kunt nooit alle informatie die dagelijks op tv of in de krant verschijnen bijhouden. Een mens selecteert bewust of onbewust welke informatie diegene tot zich neemt. Heel belangrijk bij een regionaal beeld creëren bij een gebied is het leren selecteren. Paragraaf 2 De zender kan voor het realiseren van zijn doel met bepaalde technieken een regionaal beeld aanbieden, dit noem je manipuleren. Iemand laat informatie weg of verstopt deze informatie in een ander verhaaltje. Kaarten en grafieken zijn uitstekende middelen om beknopt informatie te geven over een gebied. Kaartprojectie is hierbij van invloed. Er zijn technieken om de aardbol op een platvlak te tekenen. Het kan enigszins met de werkelijkheid verschillen. Op de mercatorkaart wordt de oppervlakte van gebieden in de richting van de polen groter. Daardoor lijken Groenland en Afrika even groot. Door deze kaart lijkt het alsof Japan en Amerika heel ver van elkaar afliggen, in werkelijkheid liggen ze redelijk dicht naast elkaar. De Peterskaart laat de omvang van landen wel goed zien. Groenland en Afrika zijn wat betreft hun oppervlakte goed met elkaar te vergelijken. Het nadeel van Peterskaarten is dat de landen heel erg uitgerekt worden. Elke kaart is opgebouwd uit kaartelementen en kaartkleuren. De keuze en grootte hiervan kunnen het beeld van een gebied beïnvloeden. Een paar voorbeelden: • Door grenzen op een kaart duidelijk aan te geven, kan een land benadrukken dat bepaalde gebieden erbij horen. Zo kunnen ze ook grenzen weg laten, zodat een land groter lijkt dan deze in werkelijkheid is. • Ook de vorm en de grootte van symbolen hebben invloed op het beeld. Hoe groter een bepaalde stip om aan te geven hoeveel inwoners een stad heeft, geeft dit ook meer indruk. Als je brede lijnen tekent voor snelwegen in Nederland, lijkt het net of heel Nederland geasfalteerd is. • Met pijlen worden op kaarten stromingen en bewegingen naar omvang en richting aangegeven. Door de dikte te variëren kan het beeld over de omvang ervan worden beïnvloed. • Veelgebruikte kaartkleuren leiden tot een gewenning bij de gebruiker. Het gevaar kan zijn dat door “standaard” kleurgebruik er af en toe een foute conclusie getrokken kan worden. • Een kleur rood word vaak verbonden met gevaar. Hieruit kun je alweer een verkeerde conclusie trekken. Manipuleren met kaarten en grafieken: klassen en klassengrenzen. De keuze van de klassen en klassengrenzen kunnen een kaartbeeld sterk beïnvloeden. Als je een lage klassen verdeling creëert bij grootte van steden, lijkt het net of je in Nederland heel veel grootte steden hebt.
Hoofdstuk 3 Wat is een geografisch beeld? Als je een Amerikaan vraagt over zijn ervaringen tijdens de Koude Oorlog, zal hij vooral een negatief beeld hebben van de Sovjetunie. Zijn regionaal beeld is in die tijd gebaseerd op de Amerikaanse televisie en kranten. Je zou deze man meer objectieve informatie moeten geven, zodat hij zijn regionaal beeld kan aanpassen. Bij een geografisch beeld let je op: • De ligging van een gebied • De ruimtelijke kenmerken van het landschap • De relaties binnen het gebied en andere gebieden • De samenhang tussen de kenmerken
Deze vier onderdelen zijn uitgewerkt in het 10-puntenplan (zie bijlage). Op deze manier kun je op een systematische manier gegevens over een gebied verzamelen en ze ordenen tot een samenhangend geheel. Er zijn drie fasen: • verkenning • analyse • reflectie
Werken met het 10-punten plan. Verkenning. Welke vraag moet je beantwoorden of welk probleem moet je oplossen? • het samenstellen van een compleet demografisch beeld. Het doel kan zijn een zo compleet mogelijk beeld te maken. Dit betekent dat je over alle kenmerken van het gebied gegevens moet verzamelen. • Gebieden vergelijken. Het kan ook zijn dat je twee gebieden moet vergelijken. Het kan hierbij gaan om een regionaal beeld of een aantal specifieke punten. • Regionale beelden controleren. Je kunt de media met dit 10-punten plan controleren. Werken met het 10-puntenplan. Analyse. Je moet hierbij verschillende informatie bronnen gebruiken. Je moet hierbij de gegevens zo bewerken zodat je de vraag kunt beantwoorden. Werken met het 10-puntenplan. Reflectie. Als je de gegevens bewerkt kun je de vraag of het probleem oplossen. Hierbij zijn de volgende richtvragen belangrijk: - heeft het samenstellen van het geografisch beeld nieuwe informatie opgeleverd? Is het regionaal beeld completer geworden? - Was je regionaal beeld in overeenstemming met de werkelijkheid? Was het meer gebaseerd op een mentaal beeld of op een geografisch beeld? - Kun je nog andere informatiebronnen gebruiken om de gevonden gegevens aan te vullen of te controleren? - Op welke manieren zou je het beeld van het gebied ten behoeve van een bepaald doel kunnen manipuleren. Paragraaf 2 Is een en al voorbeeld, moet je gewoon even doorlezen. Blz. 165 en 166. Bijlage Algemeen Inhoud
1. bepalen van de absolute ligging van het gebied 1. ligging op halfrond
2. ligging in werelddeel of land
3. ligging in binnenland of aan zee
4. grootte van het gebied
2. inventariseren van natuurlijke gebiedskenmerken Ligging in een groot geologisch geheel: 1. gebergteketen
2. vulkanisme en aardbevingen
ligging in een groter klimatologisch geheel: 1. klimaattype
2. gemiddelde temperatuur en neerslag
3. natuurlijke vegetatie/landschapstype

specifieke natuurlijke gebiedskenmerken: 1. reliëf/hoogteligging
2. grondsoort/gesteente
3. grondstoffen
4. energiebronnen
3. inventariseren van menselijke inrichtingskenmerken De ligging van het gebied in een groter geheel: landbouwgebieden
1. type landbouw ( wat wordt er geproduceerd en voor wie?) 2. type bedrijfsvoering (hoe wordt het geproduceerd en van wie is het bedrijf?) specifieke inrichting: 1. nederzettingstypen
2. inrichting van landbouwlandschappen
3. infrastructuur
4. mate en vorm van verstedelijking
4. inventariseren van demografische kenmerken Kenmerken van de bevolking: 1. bevolkingsomvang
2. bevolkingsgroei
3. levensverwachting
4. bevolkingsopbouw
5. bevolkingsdichtheid
6. bevolkingsspreiding
5. inventariseren van culturele kenmerken Kenmerken waarmee de cultuur van een gebied is aan te duiden: 1. godsdienst
2. taal
3. identiteit
4. etnische samenstelling van de bevolking
5. onderwijs

6. inventariseren van economische kenmerken Ligging van het gebied in een groter economische geheel: 1. kijken naar politieke en economische samenwerking met andere landen of gebieden
2. ligging in economisch kerngebied of economisch zwak gebied
specifiek economische kenmerken
1. BNP per hoofd van de bevolking
2. hoogte van inkomen
3. opbouw beroepsbevolking
4. werkeloosheid
5. indicatoren voor welvaart
7. inventariseren van politieke kenmerken Ligging van het gebied in een groter politiek geheel: 1. politieke unies met andere landen
2. militaire bondgenootschappen
aanwezigheid van politieke rechten
1. vrijheid van meningsuiting
2. vrije verkiezingen
3. mensenrechten
8. inventariseren van ecologische kenmerken Specifieke kenmerken
1. omvang van de natuur
2. beschikbaarheid van voldoende drinkwater
3. bodemerosie/bodemverontreiniging

4. waterverontreiniging
5. luchtverontreiniging
6. verwoestijning
9. inventariseren van relaties met andere gebieden 1. handelsrelaties en goederenstromen
2. toerisme
3. migratie en forensisme
4. grensoverschrijvende milieuverontreiniging
10. inventariseren van samenhang tussen de verschijnselen/kenmerken binnen een gebied 1. spreidingspatroon van landbouwactiviteiten in relatie met: - natuurlijke gebiedskenmerken - inrichting van het landschap
2. bevolkingsverspreiding/dichtheid in samenhang met: - natuurlijke gebiedskenmerken reliëf en klimaat - landbouwactiviteiten - verkeersverbindingen
3. spreidingspatroon van industriële activiteiten in relatie met: - locatie van energiebronnen en grondstoffen - verkeersverbindingen
4. demografische kenmerken in relatie met economische kenmerken zoals, - BNP, inkomen - Voorzieningen - Culturele kenmerken

5. spreidingspatroon van verontreiniging in relatie met: - industrie - landbouw
6. spreidingspatroon van toerisme in relatie met: - natuurlijke gebiedskenmerken

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.