Hoofdstuk 2:
Het mondiale klimaatvraagstuk
Paragraaf 1.1
Gletsjers en ijskappen zijn goede indicatoren voor klimaatverandering.
De verhouding tussen toevoer en afvoer bepaalt of een gletsjer of ijskap groter wordt, gelijk blijft of kleiner wordt. Een verandering in de grootte duidt op een klimaatverandering.
Dit kan zowel door verandering in temperatuur als hoeveelheid neerslag komen.
Ijskappen en gletsjers hebben een verschillende opbouw en grootte en reageren daarom verschillend op klimaatveranderingen.
Ijskappen zijn veel groter en hebben zich onafhankelijk van hun ondergrond ontwikkeld (bijvoorbeeld boven zee) en zijn anders opgebouwd. Door hun grootte reageren ze relatief traag op klimaatverandering.
Een gletsjer kent een duidelijk gescheiden accumulatie- en afsmeltgebied, gescheiden door de sneeuwgrens. Gletsjers reageren door hun kleine omvang veel sneller op klimaatveranderingen.
Paragraaf 1.2
Sinds 1860 hebben we nauwkeurige metingen van het klimaat.
Gegevens over klimaatfactoren uit het verleden (paleoklimaat) kunnen we daarom alleen vinden via proxy (indirecte) bronnen.
-Aanwijzingen uit historische bronnen
• Boekhoudingen betreffende de inning van tolgelden. Als er weinig binnenkomt betekend dat dat de scheepvaart stil lag doordat het vaarwater bevroren was.
• Verslagen van graanprijzen. Bij een gunstig klimaat is er veel graan en is de graanprijs dus laag en vice versa.
-Aanwijzingen uit Biologische bronnen
• De pollenanalyse. Stuifmeelkorrels zijn heel lang houdbaar, als je die ergens (in bijvoorbeeld veen) tegenkomt weet je dus welke planten er vroeger gegroeid hebben.
• Boomringen. Vind je alleen in een klimaat met duidelijke seizoenen. Hoge temperaturen en neerslag betekend een brede ring en zo kun je dus nagaan of een zomer warm of kouder was.
• Koralen. Koralen groeien heel langzaam. Verandering in het klimaat zorgt voor een verandering van de chemische samenstelling en zo kun je dus het klimaat achterhalen.
-Aanwijzingen uit geologische bronnen
• Uitgeboorde ijskernen van ijskappen. Door ingesloten luchtbelletjes kun je de samenstelling van de lucht achterhalen (CO2 en CH4) en vooral de samenstelling van zuurstof. Zuurstof bestaat uit lichte en zware atomen die heel gevoelig zijn voor de temperatuur. Bij een hoge temperatuur verdampen de zware atomen en bij een lage temperatuur de lichte atomen. Aan die verhouding (gemiddeld 500 lichte op 1 zware )kun je dus de temperatuur achterhalen.
• geologische afzettingen en landschapsvormen. Geven over een zeer lange tijdschaal informatie. Bijvoorbeeld als je grote zwerfstenen vindt of als het landschap gevormd is door landijs of gletsjers.
Paragraaf 2.1
Natuurlijke klimaatschommelingen kunnen op 3 manieren in gang worden gezet:
Veranderingen bij de zon, in de atmosfeer en door veranderingen op aarde.
De zon:
• Schommelingen in de helderheid van de zon. De stralingsintensiteit van de zon is niet constant. Eens in de ongeveer elf jaar is de zon wat actiever (er zijn dan zonnevlekken) en er is meer kortgolvige straling waardoor het warmer wordt.
• Veranderingen in de aardbaan om de zon.
I: De vorm van de aardbaan om de zon verandert van elliptisch naar cirkelvorming.
II: De scheefheid van de aardas verandert: Die varieert maar schommelt tussen de 65,5 graden en 68,5 graden.
III: De tolbeweging van de aardas. Door die beweging verandert de stralingsintensiteit per plaats.
Paragraaf 2.2
Door veranderingen in de atmosfeer kan de in of uitstraling van kort- en langgolvige stralen veranderen.
• Een toename van vulkanische activiteit. Bij een uitbarsting (en vooral bij explosieve uitbarstingen, niet zoals bij een midoceanische rug) worden asdeeltjes tot 25 kilometer de atmosfeer in gegooid. Ze houden dan inkomende straling tegen waardoor de temperatuur op aarde daalt. Ook komt er CO2 vrij etc.
• Inslagen van meteorieten. Er kunnen dan kraters ontstaan met een doorsnede van 100-300 km. Die rommel komt in de atmosfeer, zelfde verhaal als met vulkanen maar dan met temperatuurdalingen van wel 40 graden.
Paragraaf 2.3
• Veranderingen in het reflectievermogen van het aardoppervlak. Als het oppervlak lichter is (sneeuw, ijs) reflecteert het veel en koelt de aarde af. Weinig reflectie is opwarming.
• Verandering in de ligging van de continenten. Door de verschuiving van de continenten komen ze in andere klimaatzones. Dit heet passieve klimaatverandering.
• Verandering in de loop van de zeestromen. De zeestromen transporteren warmte maar de loop van de stromen kan veranderen door verandering van ligging v/d continenten.
Paragraaf 3.1
Door verbranding van olie, gas en steenkool komt veel CO2 in de atmosfeer. Ook n2o en nh4 zorgen samen met CO2 voor het versterkte broeikaseffect. Hoe dat werkt weet iedereen wel.
Paragraaf 3.2
Al die CO2 die vrijkomt moet door de aarde verwerkt worden. Daar zijn de stromingen en reservoirs op aarde belangrijk bij. Ook de snelheid van die stromingen is van belang.
1: stromingen van CO2 tussen de atmosfeer en oceaan.
Als er in de atmosfeer CO2 vrijkomt wordt er naar een evenwicht gezocht. De CO2 lost dan op in de bovenlaag van de oceaan. Dit gaat vrij snel want het is goed oplosbaar in water.
Als er teveel moet worden opgelost verzuurd de oceaan. Er is ook nog een stroming die oplossing in de diepere oceaan mogelijk maakt.
• Op een snelle manier gebeurd dit bij de afzinkgebieden op hoge breedtes. De afgekoelde bovenlaag met CO2 gaat hier naar beneden.
• Op een langzame manier zijn er nog twee methoden.
Via fotosynthese wordt er CO2 opgeslagen in het fytoplankton. Die beestjes worden opgegeten door andere dieren, die gaan dood en belanden op de bodem. Door de druk worden die resten uiteindelijk een soort olie. Een ander deel van de CO2 in de bovenlaag wordt gebruikt door zeedieren om kalkskeletten van te maken. Als die doodgaan ontstaan er lagen organisch kalksteen.
2: Stromingen van CO2 tussen de atmosfeer en het landoppervlak
• Een zeer snelle opname en afgifte vind plaats via levende organismen. Via fotosynthese komt de CO2 in planten terecht, die via voedselketens weer in dieren en mensen terechtkomt. Bij normale ademhaling en verbranding van hout komt CO2 weer vrij. Jonge bossen nemen meer CO2 op dan oude bossen, daar is meer een evenwicht.
• In de aardbodem is veel koolstof opgeslagen via het plantafval dat daarin terecht is gekomen. Dit is de humuslaag. Door werking van zuurstof en zonlicht gaat de koolstof als CO2 weer terug in de atmosfeer.
• Als het plantafval of dieren in een moerasachtig, zuurstofarm milieu terechtkomen ontstaan veenlagen waarbij de koolstof wordt ontrokken aan de kringloop. Over lange tijd ontstaat bruinkool, steenkool of aardgas. Pas als dat verbrand wordt komt het terug in de atmosfeer.
Paragraaf 4.1
Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) is er vanwege een internationale actie vanwege de mogelijke negatieve gevolgen van de verandering van het wereldklimaat.
Er zijn drie werkgroepen:
Werkgroep 1 verzamelt wetenschappelijke kennis over het klimaat.
Werkgroep 2 concentreert zich op de maatschappelijke gevolgen van klimaatverandering en de mogelijkheid tot adaptie (aanpassing).
Werkgroep 3 onderzoekt de mogelijkheden om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen (mitigatie).
Paragraaf 4.2
Volgens het IPCC is het zeer waarschijnlijk dat de menselijke activiteiten hebben gezorgd voor een toename van de broeikasgassen in de lucht.
De grafiek van de wereldtemperatuur heeft een hockeystick-vorm. Het is waarschijnlijk dat de mens heeft gezorgd voor de toename van de temperatuur. Ze verwachten dat de temperatuur de komende 100 jaar met 1,1 tot 6,4 graden toeneemt.
Paragraaf 4.3
Wat de temperatuurstijging zal doen met de neerslag is moeilijker te voorspellen. Waarschijnlijk neemt de neerslag in totaal toe maar zal het tussen klimaatzones gaan verschillen. Meer neerslag in tropen en hogere breedtes maar minder in de subtropen. Dit zou betekenen dat de hoeveelheid ijs toeneemt maar dat is niet zo want er kalft weer veel af door hogere temperaturen. Het meeste ijs zal verdwijnen op Groenland na, omdat die zo groot is.
Paragraaf 4.4
De oceaan wordt op twee manieren beïnvloedt door een warmer klimaat.
De oceaan wordt steeds warmer waardoor het water uitzet en de zeespiegel stijgt. Daarnaast smelten gletsjers en ijskappen waardoor er nog meer water bijkomt. De zeespiegel zal volgens het IPCC de komende eeuw met 18 tot 59 cm stijgen.
Regionaal is er wat betreft de zeespiegelstijging verschil. In de Atlantische oceaan zal het nog extra stijgen omdat het warme water daar de diepzeepomp in gaat en het water ook op die diepte uit zal zetten.
Paragraaf 5.1
Veranderingen in het klimaat hebben gevolgen voor mensen, dieren en planten. Mensen en ecosystemen moeten zich aanpassen (adaptie). Hoe noodzakelijk dit is hangt af van de kwetsbaarheid d.w.z. hoe goed een ecosysteem in staat is negatieve effecten op te vangen.
Een rol hierin spelen:
• De hoogteligging en nabijheid van de zee. Laaggelegen kustgebieden en eilandjes kunnen sneller overstromen.
• Het karakter van het huidige klimaat in een gebied. Dominante eigenschappen als hete zomers of veel neerslag kunnen door de opwarming worden versterkt of verzwakt. Sommige gebieden gaan er op vooruit, anderen niet.
• Het aanpassingsvermogen van de natuurlijke ecosystemen. Niet alle planten en dieren kunnen zich snel aanpassen en sommigen hebben een heel specifiek leefmilieu. Vooral in polaire zones en bij koraalriffen zal dit het geval zijn.
• De soort economische activiteiten in een gebied. Gebieden die afhankelijk zien van toerisme of landbouw kunnen getroffen worden. De voedselproductie en inkomsten kunnen in gevaar komen.
• De economische en technologische ontwikkelingen. Adaptie kost geld en technische kennis, niet alle landen hebben dit.
Paragraaf 5.2
De verwachte effecten voor gebieden en ecosystemen zijn:
• Verandering in de beschikbaarheid van zoet water. Sommige gebieden zullen te maken krijgen met overstromingen maar in andere gebieden wordt het heel droog of smelten bijvoorbeeld de gletsjers weg, en daarmee de watervoorziening. In kustgebieden zal het land overstromen waardoor verzilting optreedt en de beschikbaarheid van zoetwater afneemt.
• Veranderingen in de biodiversiteit en de opslag van koolstof. Bij een temperatuurstijging van 2 tot 3 graden loopt 20-30% van planten en dieren het risico uit te sterven. De permafrost zal ontdooien en opgeslagen CO2 komt vrij, net als bij de tropische zones ->positieve terugkoppeling.
• Verandering in de productie van voedsel en hout. De plantengroei start eerder en zal langer duren. In sommige gebieden neemt de productie toe, in andere af.
• Meer kans op overstromingen in kustgebieden. Rivieren moeten meer afvoeren door stormen en zeespiegelstijging.
• Verandering in de aantrekkelijkheid voor toerisme. Sommige gebieden worden aantrekkelijker (bijv. Nederland), anderen onaantrekkelijker (Middelands zeegebied door hitte, Alphen door gebrek aan sneeuw).
• Effecten op gezondheid. Besmettelijke ziektes nemen toe en mensen gaan dood door hitte.
Paragraaf 5.3
Er zullen winnaars en verliezers van de klimaatverandering zijn. Afrika krijgt de zwaarste klappen. Dichtbevolkte deltagebieden zullen sneller overstromen en de water en voedselschaarste zal toenemen. In Noord- en West- Europa wordt het klimaat gunstiger voor toerisme en landbouw. In het Zuiden wordt het ongunstiger. In Zuid-Amerika krijgen ze te maken met heftigere en meer orkanen, hagelbuien, overstromingen etc. In de droge gebieden vindt verzilting en verwoestijning plaats.
Paragraaf 6.1
In 2005 ontstaat het Kyoto-protocol als onderdeel van het VN-klimaatverdrag. Daarin staat dat de mondiale uitstoot ten opzichte van 1990 met 5,2% omlaag moet in de periode 2008-2012. De ontwikkelingslanden hoeven niet mee te doen want die hebben ook amper vervuild. De EU moet de uitstoot met 8% verminderen.
Paragraaf 6.2
De uitvoering van het kyoto-protocol. Maatregelen:
• Minder broeikasgas door maatregelen in eigen land. Zuiniger gebruik fossiele energie, duurzame energie gebruiken, het gebruik van natuurlijke opslagbronnen (sinks) zoals bossen.
• Minder broeikasgas door maatregelen in het buitenland.
Drie groepen landen:
A. De voormalige Oostbloklanden: veel oude industrie. Hier moet geïnvesteerd worden in nieuwe schone technologie.
B. De ontwikkelingslanden. Ook hier moet worden geïnvesteerd in schone duurzame technologie. Sinks moeten gehandhaafd en uitgebreid worden. Er zijn hier projecten mogelijk om goedkoop de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.
C. De industrielanden onderling (emissiehandel). Landen hebben recht op een stuk uitstoot. Als ze dit niet uitstoten kunnen ze deze rechten verhandelen via co2-credits. Dit is emissiehandel. Dit kan ook tussen bedrijven.
Paragraaf 6.3
De kyoto-afspraken zijn niet toerijkend door een snelle groei van o.a. China, India, Brazilië etc. De Co2 uitstoot groeit hier snel, net als in de VS. Volgens werkgroep 3 van het IPCC is het wel mogelijk om ze te halen. Veel nieuwe technieken zijn nodig.
Paragraaf 6.4
De vier belangrijkste manieren om de uitstoot te verminderen zijn:
• Energiebesparing. Door het gebruik van zuinige elektrische apparaten, hoge benzineprijzen en subsidies. Bij milieu-onvriendelijk reizen een vergoeding betalen ter compensatie (klimaatneutraal reizen). Dit kan bijvoorbeeld via co2-certificaten.
• Meer energie zonder uitstoot broeikasgassen. De rol van kernenergie is hierin onzeker. Water- wind- en zonnekracht biedt wel een uitkomst. Dit is nog wel redelijk duur. Biodiesel (sojaolie, zonnebloemolie) is ook mogelijk.
• Vastleggen van koolstof in bossen en koolstofplantages. Het gebruiken van sinks en koolstofplantages (plantengroei waarbij veel co2 wordt opgenomen)I
• Afvang en opslag van CO2. Je kunt het afvangen en geconcentreerd opslaan in bijvoorbeeld lege olie- en gasvelden. Wereldwijd is de capaciteit van die opslagplaatsen groot genoeg om de uitstoot van tientallen jaren op te slaan.
De bronnen en clips zijn hier niet in samengevat.
Het mondiale klimaatvraagstuk
Paragraaf 1.1
Gletsjers en ijskappen zijn goede indicatoren voor klimaatverandering.
De verhouding tussen toevoer en afvoer bepaalt of een gletsjer of ijskap groter wordt, gelijk blijft of kleiner wordt. Een verandering in de grootte duidt op een klimaatverandering.
Dit kan zowel door verandering in temperatuur als hoeveelheid neerslag komen.
Ijskappen en gletsjers hebben een verschillende opbouw en grootte en reageren daarom verschillend op klimaatveranderingen.
Ijskappen zijn veel groter en hebben zich onafhankelijk van hun ondergrond ontwikkeld (bijvoorbeeld boven zee) en zijn anders opgebouwd. Door hun grootte reageren ze relatief traag op klimaatverandering.
Paragraaf 1.2
Sinds 1860 hebben we nauwkeurige metingen van het klimaat.
Gegevens over klimaatfactoren uit het verleden (paleoklimaat) kunnen we daarom alleen vinden via proxy (indirecte) bronnen.
-Aanwijzingen uit historische bronnen
• Boekhoudingen betreffende de inning van tolgelden. Als er weinig binnenkomt betekend dat dat de scheepvaart stil lag doordat het vaarwater bevroren was.
• Verslagen van graanprijzen. Bij een gunstig klimaat is er veel graan en is de graanprijs dus laag en vice versa.
-Aanwijzingen uit Biologische bronnen
• De pollenanalyse. Stuifmeelkorrels zijn heel lang houdbaar, als je die ergens (in bijvoorbeeld veen) tegenkomt weet je dus welke planten er vroeger gegroeid hebben.
• Boomringen. Vind je alleen in een klimaat met duidelijke seizoenen. Hoge temperaturen en neerslag betekend een brede ring en zo kun je dus nagaan of een zomer warm of kouder was.
• Koralen. Koralen groeien heel langzaam. Verandering in het klimaat zorgt voor een verandering van de chemische samenstelling en zo kun je dus het klimaat achterhalen.
-Aanwijzingen uit geologische bronnen
• geologische afzettingen en landschapsvormen. Geven over een zeer lange tijdschaal informatie. Bijvoorbeeld als je grote zwerfstenen vindt of als het landschap gevormd is door landijs of gletsjers.
Paragraaf 2.1
Natuurlijke klimaatschommelingen kunnen op 3 manieren in gang worden gezet:
Veranderingen bij de zon, in de atmosfeer en door veranderingen op aarde.
De zon:
• Schommelingen in de helderheid van de zon. De stralingsintensiteit van de zon is niet constant. Eens in de ongeveer elf jaar is de zon wat actiever (er zijn dan zonnevlekken) en er is meer kortgolvige straling waardoor het warmer wordt.
• Veranderingen in de aardbaan om de zon.
I: De vorm van de aardbaan om de zon verandert van elliptisch naar cirkelvorming.
II: De scheefheid van de aardas verandert: Die varieert maar schommelt tussen de 65,5 graden en 68,5 graden.
III: De tolbeweging van de aardas. Door die beweging verandert de stralingsintensiteit per plaats.
Paragraaf 2.2
Door veranderingen in de atmosfeer kan de in of uitstraling van kort- en langgolvige stralen veranderen.
• Een toename van vulkanische activiteit. Bij een uitbarsting (en vooral bij explosieve uitbarstingen, niet zoals bij een midoceanische rug) worden asdeeltjes tot 25 kilometer de atmosfeer in gegooid. Ze houden dan inkomende straling tegen waardoor de temperatuur op aarde daalt. Ook komt er CO2 vrij etc.
Paragraaf 2.3
• Veranderingen in het reflectievermogen van het aardoppervlak. Als het oppervlak lichter is (sneeuw, ijs) reflecteert het veel en koelt de aarde af. Weinig reflectie is opwarming.
• Verandering in de ligging van de continenten. Door de verschuiving van de continenten komen ze in andere klimaatzones. Dit heet passieve klimaatverandering.
• Verandering in de loop van de zeestromen. De zeestromen transporteren warmte maar de loop van de stromen kan veranderen door verandering van ligging v/d continenten.
Paragraaf 3.1
Door verbranding van olie, gas en steenkool komt veel CO2 in de atmosfeer. Ook n2o en nh4 zorgen samen met CO2 voor het versterkte broeikaseffect. Hoe dat werkt weet iedereen wel.
Paragraaf 3.2
Al die CO2 die vrijkomt moet door de aarde verwerkt worden. Daar zijn de stromingen en reservoirs op aarde belangrijk bij. Ook de snelheid van die stromingen is van belang.
1: stromingen van CO2 tussen de atmosfeer en oceaan.
Als er in de atmosfeer CO2 vrijkomt wordt er naar een evenwicht gezocht. De CO2 lost dan op in de bovenlaag van de oceaan. Dit gaat vrij snel want het is goed oplosbaar in water.
Als er teveel moet worden opgelost verzuurd de oceaan. Er is ook nog een stroming die oplossing in de diepere oceaan mogelijk maakt.
• Op een langzame manier zijn er nog twee methoden.
Via fotosynthese wordt er CO2 opgeslagen in het fytoplankton. Die beestjes worden opgegeten door andere dieren, die gaan dood en belanden op de bodem. Door de druk worden die resten uiteindelijk een soort olie. Een ander deel van de CO2 in de bovenlaag wordt gebruikt door zeedieren om kalkskeletten van te maken. Als die doodgaan ontstaan er lagen organisch kalksteen.
2: Stromingen van CO2 tussen de atmosfeer en het landoppervlak
• Een zeer snelle opname en afgifte vind plaats via levende organismen. Via fotosynthese komt de CO2 in planten terecht, die via voedselketens weer in dieren en mensen terechtkomt. Bij normale ademhaling en verbranding van hout komt CO2 weer vrij. Jonge bossen nemen meer CO2 op dan oude bossen, daar is meer een evenwicht.
• In de aardbodem is veel koolstof opgeslagen via het plantafval dat daarin terecht is gekomen. Dit is de humuslaag. Door werking van zuurstof en zonlicht gaat de koolstof als CO2 weer terug in de atmosfeer.
• Als het plantafval of dieren in een moerasachtig, zuurstofarm milieu terechtkomen ontstaan veenlagen waarbij de koolstof wordt ontrokken aan de kringloop. Over lange tijd ontstaat bruinkool, steenkool of aardgas. Pas als dat verbrand wordt komt het terug in de atmosfeer.
Paragraaf 4.1
Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) is er vanwege een internationale actie vanwege de mogelijke negatieve gevolgen van de verandering van het wereldklimaat.
Er zijn drie werkgroepen:
Werkgroep 1 verzamelt wetenschappelijke kennis over het klimaat.
Werkgroep 2 concentreert zich op de maatschappelijke gevolgen van klimaatverandering en de mogelijkheid tot adaptie (aanpassing).
Werkgroep 3 onderzoekt de mogelijkheden om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen (mitigatie).
Volgens het IPCC is het zeer waarschijnlijk dat de menselijke activiteiten hebben gezorgd voor een toename van de broeikasgassen in de lucht.
De grafiek van de wereldtemperatuur heeft een hockeystick-vorm. Het is waarschijnlijk dat de mens heeft gezorgd voor de toename van de temperatuur. Ze verwachten dat de temperatuur de komende 100 jaar met 1,1 tot 6,4 graden toeneemt.
Paragraaf 4.3
Wat de temperatuurstijging zal doen met de neerslag is moeilijker te voorspellen. Waarschijnlijk neemt de neerslag in totaal toe maar zal het tussen klimaatzones gaan verschillen. Meer neerslag in tropen en hogere breedtes maar minder in de subtropen. Dit zou betekenen dat de hoeveelheid ijs toeneemt maar dat is niet zo want er kalft weer veel af door hogere temperaturen. Het meeste ijs zal verdwijnen op Groenland na, omdat die zo groot is.
Paragraaf 4.4
De oceaan wordt op twee manieren beïnvloedt door een warmer klimaat.
De oceaan wordt steeds warmer waardoor het water uitzet en de zeespiegel stijgt. Daarnaast smelten gletsjers en ijskappen waardoor er nog meer water bijkomt. De zeespiegel zal volgens het IPCC de komende eeuw met 18 tot 59 cm stijgen.
Regionaal is er wat betreft de zeespiegelstijging verschil. In de Atlantische oceaan zal het nog extra stijgen omdat het warme water daar de diepzeepomp in gaat en het water ook op die diepte uit zal zetten.
Paragraaf 5.1
Veranderingen in het klimaat hebben gevolgen voor mensen, dieren en planten. Mensen en ecosystemen moeten zich aanpassen (adaptie). Hoe noodzakelijk dit is hangt af van de kwetsbaarheid d.w.z. hoe goed een ecosysteem in staat is negatieve effecten op te vangen.
• De hoogteligging en nabijheid van de zee. Laaggelegen kustgebieden en eilandjes kunnen sneller overstromen.
• Het karakter van het huidige klimaat in een gebied. Dominante eigenschappen als hete zomers of veel neerslag kunnen door de opwarming worden versterkt of verzwakt. Sommige gebieden gaan er op vooruit, anderen niet.
• Het aanpassingsvermogen van de natuurlijke ecosystemen. Niet alle planten en dieren kunnen zich snel aanpassen en sommigen hebben een heel specifiek leefmilieu. Vooral in polaire zones en bij koraalriffen zal dit het geval zijn.
• De soort economische activiteiten in een gebied. Gebieden die afhankelijk zien van toerisme of landbouw kunnen getroffen worden. De voedselproductie en inkomsten kunnen in gevaar komen.
• De economische en technologische ontwikkelingen. Adaptie kost geld en technische kennis, niet alle landen hebben dit.
Paragraaf 5.2
De verwachte effecten voor gebieden en ecosystemen zijn:
• Verandering in de beschikbaarheid van zoet water. Sommige gebieden zullen te maken krijgen met overstromingen maar in andere gebieden wordt het heel droog of smelten bijvoorbeeld de gletsjers weg, en daarmee de watervoorziening. In kustgebieden zal het land overstromen waardoor verzilting optreedt en de beschikbaarheid van zoetwater afneemt.
• Veranderingen in de biodiversiteit en de opslag van koolstof. Bij een temperatuurstijging van 2 tot 3 graden loopt 20-30% van planten en dieren het risico uit te sterven. De permafrost zal ontdooien en opgeslagen CO2 komt vrij, net als bij de tropische zones ->positieve terugkoppeling.
• Meer kans op overstromingen in kustgebieden. Rivieren moeten meer afvoeren door stormen en zeespiegelstijging.
• Verandering in de aantrekkelijkheid voor toerisme. Sommige gebieden worden aantrekkelijker (bijv. Nederland), anderen onaantrekkelijker (Middelands zeegebied door hitte, Alphen door gebrek aan sneeuw).
• Effecten op gezondheid. Besmettelijke ziektes nemen toe en mensen gaan dood door hitte.
Paragraaf 5.3
Er zullen winnaars en verliezers van de klimaatverandering zijn. Afrika krijgt de zwaarste klappen. Dichtbevolkte deltagebieden zullen sneller overstromen en de water en voedselschaarste zal toenemen. In Noord- en West- Europa wordt het klimaat gunstiger voor toerisme en landbouw. In het Zuiden wordt het ongunstiger. In Zuid-Amerika krijgen ze te maken met heftigere en meer orkanen, hagelbuien, overstromingen etc. In de droge gebieden vindt verzilting en verwoestijning plaats.
Paragraaf 6.1
In 2005 ontstaat het Kyoto-protocol als onderdeel van het VN-klimaatverdrag. Daarin staat dat de mondiale uitstoot ten opzichte van 1990 met 5,2% omlaag moet in de periode 2008-2012. De ontwikkelingslanden hoeven niet mee te doen want die hebben ook amper vervuild. De EU moet de uitstoot met 8% verminderen.
Paragraaf 6.2
De uitvoering van het kyoto-protocol. Maatregelen:
• Minder broeikasgas door maatregelen in eigen land. Zuiniger gebruik fossiele energie, duurzame energie gebruiken, het gebruik van natuurlijke opslagbronnen (sinks) zoals bossen.
• Minder broeikasgas door maatregelen in het buitenland.
A. De voormalige Oostbloklanden: veel oude industrie. Hier moet geïnvesteerd worden in nieuwe schone technologie.
B. De ontwikkelingslanden. Ook hier moet worden geïnvesteerd in schone duurzame technologie. Sinks moeten gehandhaafd en uitgebreid worden. Er zijn hier projecten mogelijk om goedkoop de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen.
C. De industrielanden onderling (emissiehandel). Landen hebben recht op een stuk uitstoot. Als ze dit niet uitstoten kunnen ze deze rechten verhandelen via co2-credits. Dit is emissiehandel. Dit kan ook tussen bedrijven.
Paragraaf 6.3
De kyoto-afspraken zijn niet toerijkend door een snelle groei van o.a. China, India, Brazilië etc. De Co2 uitstoot groeit hier snel, net als in de VS. Volgens werkgroep 3 van het IPCC is het wel mogelijk om ze te halen. Veel nieuwe technieken zijn nodig.
Paragraaf 6.4
De vier belangrijkste manieren om de uitstoot te verminderen zijn:
• Energiebesparing. Door het gebruik van zuinige elektrische apparaten, hoge benzineprijzen en subsidies. Bij milieu-onvriendelijk reizen een vergoeding betalen ter compensatie (klimaatneutraal reizen). Dit kan bijvoorbeeld via co2-certificaten.
• Meer energie zonder uitstoot broeikasgassen. De rol van kernenergie is hierin onzeker. Water- wind- en zonnekracht biedt wel een uitkomst. Dit is nog wel redelijk duur. Biodiesel (sojaolie, zonnebloemolie) is ook mogelijk.
• Vastleggen van koolstof in bossen en koolstofplantages. Het gebruiken van sinks en koolstofplantages (plantengroei waarbij veel co2 wordt opgenomen)I
De bronnen en clips zijn hier niet in samengevat.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
I.
I.
zeer goede samenvatting, zal zeker helpen bij het leren.
mijn complimenten
6 jaar geleden
Antwoorden