Aardrijkskunde Samenvatting Module 1 Politiek en Ruimte H2 en H3
H2 Economie en politiekruimtelijke organisatie
Paragraaf 1 Is Nederland een deel van Europa?
1.1 Vervlechting met andere EU-landen
• Door ontwikkeling van communicatie en transport wordt de wereld relatief steeds kleiner: de relatieve afstand neemt af.
• Global village: De wereld is als een dorp waar iedereen elkaar kent en ontmoet.
• De wereld is één systeem met daarin subsystemen: NL is deel van Europa, Europa is deel van het wereldsysteem.
• Integratie: gebieden en landen krijgen steeds meer relaties met elkaar samenhang vervlechting.
• Integratie op politiek, cultureel en economisch vlak. Economisch blok (onderlinge handel). Politieke integratie: EU bijvoorbeeld.
1.2 De Europese Unie
• 1958: oprichting EG/(later EU): begin van een Europees economisch en politiek integratieproces.
• Twee ontwikkelingen kenmerkend:
- Uitbereiding samenwerkingsverband. Steeds meer landen willen erbij. (Met sommige landen uit voormalig Oost-Europa zijn associatieverdragen gesloten (EU biedt hulp bij econ./fin. hervormingen))
- Intensivering van de integratie. Vervlechting steeds sterker door handel en investeringen. Handelsrelaties: Nederland importeert 75% (66% EU) uit de Europa en exporteert 87% (76% EU) naar Europa. Zeer belangrijk dus! Investeringsrelaties: Veel landen investeren in andere EU landen.
1.3 Toenemende concurrentie en regionale specialisatie
• Als de Europese landen politiek en economisch geïntegreerd zijn, is er één Europa ontstaan: De binnengrenzen zijn vervallen.
• Toenemende handel en toenemende concurrentie (door geen belemmeringen grenzen). Van onderlinge verschillen wordt gebruik gemaakt. Landen zullen zich richten op de producten die zij t.o.v. de rest goed en goedkoop kunnen produceren specialisatie.
• Landen benutten hun comparatief voordeel: verhoudingsgewijs. Landen produceren waar zij goed en goedkoop in zijn. regionale specialisatie. Alle landen worden hier op ten duur beter van.
1.4 De marktpositie van de Nederlandse tomaten wordt aangetast
• Nederland is goed in tomaten. De afzet ervan is alleen niet meer vanzelfsprekend. Tomaten worden ook gemaakt in Spanje en Marokko. De Spaanse en Marokkaanse tomaat zijn goedkoper te produceren. In NL zijn de kosten hoog door het klimaat en de dure arbeid. NL innoveert daarom. Nederlandse tomaten hebben ook vaak een hoge kwaliteit door specialisatie wel een hoge kwaliteit.
• Spanje: In 1986 lid, eerst nog opslag voor Spaanse producten doordat ze zo goedkoop waren. Marokko: Na visserijconflict Marokko toestemming tot export naar EU…
Paragraaf 2 Samenwerking of protectie?
2.1 Het waarom van een Europees landbouwbeleid
Door eenwording Europa; één markt. Europese landen werken samen in beleid. Landbouwbeleid (4 doelstellingen):
• Productiviteitsverhoging van de landbouw: productiefactoren efficiënt gebruiken. schaalvergroting.
• Het verzekeren van een redelijk levenspeil voor de agrarische beroepsbevolking: Het doel was de landbouwers een gelijke levensstandaard te geven als werkers in andere sectoren (industrie). Inkomenspariteit.
• Evenwicht vraag/aanbod landbouwproducten: stabiele landbouwprijzen.
• Voldoende voedsel van een goede kwaliteit tegen een redelijke prijs. Veiligstellen voedselvoorziening consument.
2.2 Het markt- en prijsbeleid
Belangrijk in het landbouwbeleid is het markt- en prijsbeleid: Maatregelen waardoor de prijsvorming van landbouwproducten beïnvloed worden. 2 maatregelen:
• Basisrichtprijs: Een jaarlijks vastgestelde streefprijs. Met oog op de inkomens van de landbouwers.
• Interventieprijs: Een garantieprijs voor de landbouwers: ligt iets onder de basisrichtprijs. Als de prijs van het product eronder zakt grijpt de EU in en koopt producten op (product schaarser prijs stijgt)
2.3 De nadelen
Twee belangrijke nadelen:
• De noodzaak van protectie: Garantieprijzen maken producten kunstmatig duur. De wereldmarktprijzen zijn heel anders. Gevolgen import en export:
- Importkant: Als het importproduct onder de drempelprijs (afgeleid van basisrichtprijs) ligt betaald de importeur invoerheffing.
- Exportkant: export is vaak niet haalbaar doordat EU producten te duur zijn De EU vergoed het verschil in prijs: restitutie
• Productieoverschotten: Landbouwers streven naar zo veel mogelijk productie. Prijzen dalen. De interventieprijs garandeert hun echter inkomen overschotten.
2.4 Liberalisering van de wereldhandel
Europa is goed afgeschermd. Voor buitenliggende landen is er moeilijk tussen te komen. Ontwikkelingslanden zijn gebaat bij liberalisering van de wereldhandel: geen invoerrechten en handelsbarrières meer. De WTO onderhandelt hierin tussen landen. De invoerrechten moeten omlaag en de handelsbarrières weg. Voor de EU is dit nogal wat, hun stelsel moet op de helling. (inmiddels is dit al gebeurt als het goed is (2004))
Paragraaf 3 Even een regionaal vlekje wegwerken
3.1 Regionale ongelijkheid in Europa
Binnen de 27 lidstaten van de EU is sprake van regionale ongelijkheid.
3.2 Doelen en middelen
Om regionale ongelijkheid weg te werken zijn er vijf structuurfondsen. Eén is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. (doelen zijn o.a.: verbetering structuur door infrastructuur, investeringen, daling werkloosheid, nieuwe productieprocessen) Er gaat veel geld naar de periferie (achterstandsgebieden).
3.3 Zal de ongelijkheid afnemen?
Vraagtekens bij het afnemen van ongelijkheid binnen de EU door regionale beleid (3 redenen):
• Er is een sterke economische groei nodig om verschillen weg te werken. Lukt dit?
• Door internationale concurrentie moet de EU ook investeren in juist de sterke gebieden (centrum/kern). Veel geld naar tech. ontw. Ook de invoering van de Euro is voor de sterke bedrijven een groter voordeel dan voor de kleine bedrijven.
• Binnen sterke gebieden liggen ook herstructureringsgebieden. Deze gebieden worden door veel Europees geld aangemoedigd de economische omschakeling te maken. Sterke gebieden profiteren hier dus van.
Hoofdstuk 3 Territoriale conflicten in ontwikkelingslanden
Paragraaf 1 Het mozaïek van volk, staat en natie
1.1 Volk en identiteit
Elk volk heeft behoefte aan een territorium. Er ontstaan samenlevingsverbanden binnen een territorium. Als mensen lang samenwonen ontstaan er gemeenschappelijke belangen, ideeën, waarden, normen, gewoontes, cultuur en taal. Een gemeenschappelijke cultuur en geschiedenis maken verbondenheid. Dit maakt een bevolkingsgroep een volk. Een volk heeft behoefte aan een eigen identiteit. Iconografie helpt hierbij. Dit zijn symbolen van nationale eenheid (vlag, gebouw, volkslied etc.). Regionaal bewustzijn: binding met territorium.
1.2 Natie en staat
Als een volk een exclusief eigen gebied wil in de vorm van een staat is het een natie. Voor een staat zijn een bevolking, een territorium en soeverein gezag (hoogste gezag, regelmakers en beleidsvoerders) nodig. Ook erkenning van andere staten is noodzaak.
Behoort 95% van de bevolking tot dezelfde etnische groep is er sprake van een natiestaat. Is er geen enkele groep die een aandeel van meer dan 60% in de bevolking heeft is er sprake van een multinationale staat.
Paragraaf 2 Ontwikkelingslanden als mozaïek van jonge staten
2.1 De politieke kolonisatie
De koloniale overheersing heeft diepe sporen nagelaten. Bijvoorbeeld Indonesië waar veel verschillende bevolkingsgroepen werden samengevoegd tot de Nederlands Oost-Indië kolonie.
• Vanaf de 16e eeuw sprake van politieke kolonisatie. West Europa speelde de belangrijkste rol in de internationalisering, ook wel Europeanisering van de wereld. Een Europees cultuurpatroon wordt toegepast in niet-Europese gebieden (bijv: Latijns Amerika en na Industriële Revolutie Azië en Afrika).
2.2 Dekolonisatie: Het ontstaan van jonge, onafhankelijke staten
Na de 2e wereldoorlog vind dekolonisatie plaats. Zo werd in 1970 Suriname onafhankelijk. Daarvoor al meerdere koloniën. Een net onafhankelijke staat wil meteen een naar een Westers model democratie. Dit lukt meestal niet omdat de bevrijdingsbeweging meteen al de macht overneemt. Ze zetten zich af tegen het westen en de gebonden hulp (hulp, maar wel er wat voor terug willen hebben).
2.3 Nation Building
• Verschillende etnische groepen zijn tegen elkaar opgezet (en uitgespeeld) waardoor er tegenstellingen zijn in ontwikkelingslanden (oorspronkelijke kolonies).
• Etnische groepen tegen elkaar opgezet als tegenwicht voor opkomend nationalisme tijdens kolonialisme.
• Om van een dergelijke jonge (net onafhankelijke staat) een eenheid te smeden is nation building nodig. Om dat mogelijk te maken wordt vaak autoritair gezag geprefereerd.
Paragraaf 3 Groei naar eenheid
3.1 Wat als volk en staat niet één zijn?
• Nationalisme is het streven naar een eigen staat. Het is de motor voor nation building. Door het creëren van gezamenlijke doelen (en problemen) wordt er een band een volk gecreëerd.
• Een bedreiging voor die eenheid zou kunnen zijn een afgezonderd deel van het land dat haar eigen idealen heeft en zich afzet tegen het nationalisme. Als dat geïsoleerde gebied onafhankelijk is van het centrum van het volk kunnen zij zich tegen de grote groep keren.
3.2 Nation Building in de praktijk
Maatregelen om nation building te stimuleren:
• Aanleg infrastructuur: relatieve afstanden nemen af en de toegankelijkheid neemt toe. Contacten centrum-periferie nemen toe.
• Vaststellen gemeenschappelijke taal: Een land dat zich moet ontwikkelen dat veel verschillende talen kent zal zich slecht ontwikkelen door slechte communicatie. Ook kan de taal als symbool staan voor een etnische groep.
• Doorbreken stammenstructuur
• Veranderen bestuurlijke organisatie op het platteland. Nieuwe gemeenten ipv stammen.
• Koloniseren periferie door mensen uit het centrum bevordering transmigratie.
• Zoeken van gemeenschappelijke vijand.
• Ontwikkelen nationale symbolen (iconografie)
• Verminderen sociaaleconomische ongelijkheid.
Paragraaf 4 Bedreiging van de eenheid van de staat
4.1 Bedreiging van binnenuit
In ontwikkelingslanden is het vaak onrustig. Vooral in Afrika. Naast bijzondere ook algemene oorzaken:
• Etnische oorzaken: Vaak domineert één etnische groep en wordt de andere etnische groep achtergesteld. Wanneer er nationalistische gevoelens een rol gaan spelen bij etnische tegenstellingen krijg je vaak afscheidingsbewegingen.
• Religieuze oorzaken: Religies staan vaak tegenover elkaar in dit soort situaties. Oorlogen hebben vaak een religieuze achtergrond.
• Humanitaire oorzaken: Schenden van mensenrechten door overheid kan leiden tot opstand.
• Economische oorzaken: Economische ongelijkheid kan leiden tot conflicten over gebruik van water en land, of olie etc.
• Ecologische oorzaken: Milieufactoren kunnen conflicten verergeren. Gebrek aan water en energie zorgen voor problemen.
• Militaire oorzaken: Het leger wil invloed dus oefent druk uit. Kan leiden tot conflicten.
• Aanwezigheid van wapens: Een conflict loopt sneller uit de hand bij aanwezigheid van wapens. Na de koude oorlog veel wapens naar Afrika.
4.2 Bedreiging door het einde van de koude oorlog
Tijdens de koude oorlog steunden de VS en de SU ontwikkelingslanden die tegenkrachten waren van het gesteunde land van de opponent. Echter gebeurde er tíjdens de koude oorlog niet veel. Pas na de koude oorlog wakkerden conflicten aan. Door de aanwezigheid van wapens liep de situatie nog sneller uit de hand.
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
yo Bart,
ik wil je bedanken. Ik heb namelijk veel gehad aan je samenvatting van Aardrijkskunde Politiek en Ruimte H2 en H3.
Ga zo door jonge ;)
17 jaar geleden
Antwoorden