1.2:
- De bevolkingsspreiding laat zien dat de 7 miljard inwoners op de wereld zeer onregelmatig zijn verdeeld.
- De hele wereldbevolking woont op 10% van het aardoppervlak.
- 80% woont op het noordelijk halfrond.
- 40% woont binnen 100km van de zee.
- De vier meest dichtbevolkte gebieden zijn: Zuid- en Oost-Azië, West-europa en de oostkust van de VS.
- Het spreidingspatroon is een momentopname die door het verschil in natuurlijke groei en migratie verandert in de loop van de tijd.
- Mondiaal beïnvloed de zuid-noord migratie de bevolkingsspreiding.
- In de (semi)periferie is de urbanisatie belangrijker.
- Verklaring bevolkingsspreiding:
1: Natuurlijke mogelijkheden. Dichtbevolkt is vaak een geschikt gematigd klimaat, vruchtbare bodems, beschikbaar water en niet bergachtig.
2: Ligging. Gunstig gelegen ten opzichte van economische kerngebieden of daar goed mee verbonden zijn, zijn dichtbevolkt. Daardoor ook aantrekkelijk voor migranten. Perifeer gelegen, ontoegankelijke streken zijn minder dichtbevolkt. Steden nemen toe, platteland neemt af.
3: Het koloniale verleden. De bevolking van vroeger gekoloniseerde gebieden, concentreert zich in de kustgebieden.
-
- Cultuur in de geografie zijn de zichtbare sporen in het landschap. Denk aan: inrichting gebied, bouwstijl van huizen en religieuze gebouwen, manier van landbewerking, kleding, sport, enz.
- Taal en godsdienst zijn de belangrijkste cultuurelementen, bij het indelen van de landen in cultuurgebieden.
- Diffusie is het verspreiden van cultuurelementen vanuit een kerngebied.
- Als dit mengt met de bestaande cultuur heet dit cultuurvermenging of acculturatie.
- Tijdens de kolonisatie werd een groot deel van de wereld beïnvloed door het west-europese cultuurgebied.
- Vandaag gebeurt dit vooral door toerisme, migratie en moderne communicatie middelen.
- Door migratie worden cultuurelementen uit het zuiden zichtbaar in het noorden.
1.3:
- Hoeveel vrijheid er in een land is wordt gemeten met het democratisch gehalte.
- Hier worden drie vormen onderscheid:
1: Democratie. De burgers hebben door vrije verkiezingen veel invloed op het bestuur. Bijna de helft van de landen hanteert dit systeem.
2: Beperkte democratie. De bevolking wordt sterk door de overheid gecontroleerd. De burgers hebben stemrecht, maar mogen maar op één of twee door de overheid gecontroleerde politieke partijen stemmen. Verkiezingsuitslagen worden soms gemanipuleerd, er is veel corruptie en bepaalde groepen worden buitengesloten. Vooral in Afrika, Latijns-amerika en nieuwe staten van de vroegere Sovjet-Unie.
3: Dictatuur. Land wordt autoritair door één partij, kleine minderheid of dictator bestuurd. Kleine politieke vrijheid. Weinig mensenrechten en oppositie wordt hardhandig onderdrukt. Vooral in Afrika, Azië (china) en Midden-Oosten.
- Het bipolaire systeem met de VS en Sovjet-Unie als machtsblokken, wordt multipolair met grootmachten als de VS, EU, China en Rusland met een leidende rol.
- Als tegenwicht gaan kleinere landen regionale samenwerkingsverbanden aan.
- Op een lager schaalniveau strijden staten om macht en economische invloed in hun regio.
- De analfabetisme heeft alles te maken met armoede, politieke onrust en (burger)oorlogen.
1.4:
- Ontwikkeling van de beroepsbevolking:
1: Agrarische revolutie: De overgang van jagen verzamelen naar landbouw. (primaire sector).
2: Industriële revolutie: De overgang van handarbeid naar fabrieksmatige productie. (secundaire sector).
3: Opkomst dienstenmaatschappij: In rijke landen beginnen mensen met diensten verlenen voor de kost. (tertiaire sector).
- De snelheid wordt bepaald door:
- De stijging van de arbeidsproductiviteit door: mechanisering, automatisering en robotisering.
- Door de stijging van welvaart ontstaat meer vraag naar hoogwaardige goederen en diensten.
- De globalisering heeft gevolgen voor de internationale arbeidsverdeling (specialisatie werkgelegenheid).
- De specialisatie kun je zien aan:
- De verdeling van de beroepsbevolking.
- De samenstelling van het exportpakket van de landen.
- De centrumlanden zijn producent van hoogwaardige industriegoederen, maar vooral van zakelijke en financiële diensten.
- Het exportpakket van ontwikkelingslanden bestond in de jaren 60 nog bijna geheel uit grondstoffen.
- Nu zijn industriële producten 50% van de exportwaarde.
- Dit komt vooral door de semiperiferie (BRIC-kwartet).
- Alleen de allerarmste landen hun export bestaat nog uit vrijwel alleen grondstoffen.
- Nadelen van een grondstoffen exportpakket zijn:
- De prijzen voor grondstoffen zijn van 1970- 2015 minder snel gestegen dan die van eindproducten.
- Door het snelle dalen en stijgen van grondstoffen op de wereldmarkt. De inkomens wisselen dus sterk.
- Bij handelsgewassen is er nog de kans op misoogsting waardoor het inkomen van een land in een keer gehalveerd kan worden.
- Een extra probleem voor de burgers is dat veel olievelden en ertsmijnen in handen zijn van westerse multinationals die ook nog eens belasting ontwijken waardoor de burgers bijna niks hebben.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden