Bevolkingsgroei
Natuurlijke bevolkingsgroei op mondiaal niveau meet je door het verschil tussen geboortecijfer en sterftecijfer vast te stellen. Het geboortecijfer is altijd hoger geweest dan het sterftecijfer, wat zorgt voor een natuurlijke bevolkingsgroei. Op een lager schaalniveau moet je rekening houden met migratie. Dit kan positief zijn (vestigingsoverschot) of negatief (vertrekoverschot).
De groei van de wereldbevolking:
- Gaat steeds sneller
- Gaat niet overal even snel
Vruchtbaarheid van vrouwen daalt
De relatieve groei neemt af, maar de absolute groei gaat nog door. De vruchtbaarheid (aantal levend geboren kinderen per duizend vrouwen van 15 tot 45 jaar per jaar) in westerse landen is laag, terwijl in Afrika en het Midden-Oosten heel hoog zijn. Van de 100 baby’s worden er 95 in een arm land geboren.
Bevolkingsgroei en welvaart
Waarom hebben arme landen een hoog geboortecijfer?
- Demografisch: arme landen kennen een jonge leeftijdsopbouw en hebben dus veel vrouwen in de vruchtbare leeftijd, wat zorgt voor een hoger geboortecijfer.
- Onderwijs: de vruchtbaarheid daalt wanneer de scholingsgraad van meisjes stijgt. Kennis over geboorteregeling neemt toe en ze hebben betere carrièremogelijkheden. Kinderen krijgen past niet in dat patroon.
- Religie: het katholieke geloof stimuleert grote gezinnen en wijst abortus en het gebruik van voorbehoedsmiddelen af. Ontkerkelijking en het gebruik van de pil gaan hand in hand.
- Cultuur: in veel culturen geeft een groot gezin (vooral zonen) aanzien.
- Gezondheidssituatie: voornamelijk hoge zuigelingensterfte (aantal baby’s per duizend levendgeborenen dat in het eerste levensjaar sterft). Dit stimuleert het geboortecijfer want ouders willen er zeker van zijn dat een aantal kinderen het overleeft om later voor de ouders te zorgen.
- Armoede: het verschil in welvaart. Wanneer de welvaart stijgt, daalt de kindersterfte, de mensen worden beter opgeleid, de invloed van godsdienst neemt af en de sociale zekerheid wordt groter. De noodzaak van een groot gezin verdwijnt.
De verhouding tussen het niet-actieve deel van de bevolking en het actieve deel noemt men de demografische druk. In rijke landen stijgt deze druk door de vergrijzing, in arme landen is de druk juist hoog door de jonge bevolking.
Demografische transitie
De ontwikkeling van het geboorte- en sterftecijfer kun je weergeven in het demografisch transitiemodel.
Fase 1 zowel het geboorte- als het sterftecijfer is hoog. Natuurlijke groei is
gering.
Fase 2` het geboortecijfer blijft hoof, maar het sterftecijfer daalt sterk. De
bevolking groeit snel.
Fase 3 het geboortecijfer gaat dalen en de groei neemt af
Fase 4 geboorte- en sterftecijfer komen op een veel lager niveau weer in
evenwicht. Soms is het sterftecijfer zelfs hoger en krimpt de bevolking.
De overgang verloopt onregelmatig. Bij elke fase hoort een andere leeftijdsopbouw. Het model is gebaseerd op de ontwikkeling die westerse landen hebben doorlopen.
Paragraaf 8 Samenhang: ontwikkeling en verstedelijking
Een wereld van steden
Het proces waarbij het aandeel van de bevolking dat in de stad woont groeit, noem je verstedelijking en dat druk je uit in de urbanisatiegraad. De urbanisatiegraad in rijke landen is veel hoger dan in arme landen, maar niet overal verstaan ze hetzelfde onder een stad. De hoogte van de urbanisatiegraad hangt af van de geografische omstandigheden.
In arme landen is er een lage urbanisatiegraad, maar je ziet dat de stadsbevolking snel toeneemt. Ze kennen een hoog urbanisatietempo. Hiermee meet je de jaarlijkse toename van de urbanisatiegraad.
Ontwikkeling van verstedelijking
De groei van steden in de derde wereld kent drie oorzaken:
- De trek van platteland naar stad: het arbeidsoverschot op het platteland ontstaat door stagnatie. De stad is door de geringe industriële ontwikkeling echter niet in staat om al deze arbeidsmigranten werk te bieden. Hierdoor blijft de vraag ver achter bij het aanbod, een uitdijende informele dienstensector is het gevolg.
- De trek van de ene stad naar de andere: van een middelgrote stad naar een grotere stad verhuizen.
- Natuurlijke bevolkingsgroei: de gezinnen in steden zijn kleiner dan op het platteland, maar als jonge mensen naar de stad verhuizen, stichten zij een gezin.
Na 1960 verandert de urbanisatie in suburbanisatie: mensen verlaten de stad om op het platteland rond de steden te wonen.
Redenen hiervoor:
- toegenomen welvaart en een verbeterde infrastructuur
- toename mobiliteit en ze kunnen een groot huis in het groen permitteren
- het werk komt naar ze toe omdat bedrijven ook de stad verlaten om te kiezen voor een goed bereikbare locatie in de randzone.
Tegenwoordig komt de suburbanisatie op gang in de semiperiferie: de rijken vluchten voor de drukte naar het rustige platteland. Waar de rijken gaan, volgt de middenklasse spoedig.
Het ontstaan van megasteden en primate cities
Van de 25 megasteden (meer dan 10 miljoen inwoners) liggen er maar vijf in rijke landen: Tokyo, NYC, LA, Moscow & Londen. In de arme landen ontstaat er één overheersende stad, de primate city. Hier woont een groot gedeelte van de stedelijke bevolking en daar concentreren zich alle belangrijke activiteiten. De verdeling van steden naar omvang is in de westerse landen gelijkmatiger.
Paragraaf 10 Voedselzekerheid en voedselproductie
Voedselzekerheid is een mensenrecht
Voedselzekerheid: wanneer in een land altijd voor iedereen voldoende voedsel van goede kwaliteit beschikbaar is. Kwantitatieve honger: als mensen te weinig voedsel voor hun minimale energiebehoefte hebben. Kwalitatieve honger: als mensen een tekort aan vitaminen en mineralen hebben.
Honger komt vooral voor op het platteland, waar de meeste mensen van de landbouw leven. Oorzaken zijn natuurlijke omstandigheden waardoor oogsten mislukken, maar ook is erop landelijk niveau wel voldoende voedsel, maar gewoon een gebrek aan geld bij de allerarmsten.
Voedselproductie en draagkracht
Veel hongergebieden hebben een geringe draagkracht of carrying capacity (het aantal mensen dat in een gebied kan leven zonder schade aan te richten aan de leefomgeving). De draagkracht van een vruchtbare grond is hoger dan een droge steppe. Als de productiviteit van de bodem sterk afneemt: bodemdegradatie. De draagkracht kan toenemen als een land zou investeren in irrigatie, graszaad en kunstmest, maar dit kan alleen als er genoeg welvaart is om die investeringen te doen. In arme gebieden is de productiviteit per hectare zeer laag. Doordat de bevolking in gebieden met geringe draagkracht vaak snel groeit en door het gebrek aan welvaart wordt de draagkracht steeds verder overschreden.
Technologische ontwikkelingen
Twee belangrijke ontwikkelingen dragen bij aan de toenemende voedselproductie:
- De groene revolutie: de introductie van nieuwe variëteiten, kunstmest, nieuwe irrigatietechnieken, verbeterde zaden en het verstrekken van landbouwkredieten
- De genetische revolutie: de verandering van genetische eigenschappen van planten, waardoor er onder ongunstige omstandigheden toch goede opbrengsten kunnen behalen
Helaas passen nog veel boeren in ontwikkelingslanden deze verbeteringen niet toe: zij hebben de kennis niet, ze kunnen de investering niet opbrengen of durven de risico’s van vernieuwing niet te lopen.
Paragraaf 11 Voedselzekerheid en maatschappelijke factoren
Sociale verhoudingen
In elke samenleving bestaan rijken en armen en mensen die ertussenin zitten: de sociaal-economische stratificatie van een bevolking. Op het platteland in ontwikkelingslanden is de ongelijkheid duidelijk te zien aan de scheve grondbezitverhoudingen. Er zijn een aantal sociaal-culturele factoren dat ervoor zorgt dat arme mensen arm blijven: ze zijn afhankelijk van de rijkeren met meer macht, veel geld betalen aan de pachtheer, voor bestrijdingsmiddelen, zaden en mest. Ook moeten ze vaak smeergeld betalen aan corrupte ambtenaren.
De gezinssituatie
Vooral op het platteland leeft men in een grootfamilie, waardoor de overlevingskansen groter en er is meer steun. Er zijn door modernisering, migratie en oorlog steeds minder grote families. De positie van de vrouw staat centraal, koken, wassen, voor de kinderen zorgen, water halen etc. De voortdurende zoektocht naar eten zorgt voor het verwaarlozen van de kinderen en krijgen niet genoeg eten. Aids/hiv heeft ook een grote invloed op de voedselzekerheid: de productieve bevolking kiest voor minder arbeidsintensieve gewassen (minder voedzaam), heeft meer zorg nodig & doktersbezoeken, medicijnen en begrafenissen zijn duur.
Politieke omstandigheden
Veel hongerlanden zijn politiek instabiel: regeringen wisselen elkaar zo snel af dat er niks opgebouwd kan worden en er is veel geweld. Er kunnen territoriale conflicten ontstaan. Het verbeteren van de politieke stabiliteit is een belangrijke voorwaarde voor het aanpakken van honger. Landbouw investeringen moeten wel prioriteit krijgen van de regeringen, en dat is lang niet altijd het geval.
Paragraaf 12 Globalisering
De handel in voedsel
Sinds de jaren 80 is de internationale handel sterk toegenomen door beter en goedkoper transport en moderne telecommunicatie. Daardoor is ook de voedsellandbouw geglobaliseerd: er wordt mondiaal gehandeld en geïnvesteerd in voedsel. Boeren concurreren wereldwijd met elkaar wat kan leiden tot betere en goedkopere producten. Voedselprijzen op de wereldmarkt fluctueren onder invloed van vraag en aanbod. Goede oogsten hebben lagere prijzen tot gevolg.
Factoren van stijgende voedselprijzen:
- de groeiende wereldbevolking die ook welvarender wordt
- stijgende olieprijzen
- een klein deel van het voedsel wordt omgezet in biobrandstoffen
Landen beschermen hun eigenlandbouw door heffingen die geïmporteerde producten duurder maken en subsidies die geëxporteerde producten goedkoop houden. De landen zijn lid van de World Trade Organisation (WTO) willen een nieuwe handelspolitiek: een vrijere import en export en afschaffing van handelsbelemmeringen. Het idee is dat vrijhandel concurrentie bevorderd en vraag en aanbod in evenwicht houdt.
(Export)subsidies en voedselzekerheid
De meeste centrumlanden steunen hun boeren met landbouwsubsidies, waarmee de kostprijs lager is dan zonder subsidie. Het verkopen van gesubsidieerde voedseloverschotten onder de kostprijs op de wereldmarkt heet dumping. Dit verstoort de concurrentieverhoudingen en is oneerlijk tegenover boeren die geen subsidies van hun overheid krijgen. In verschillende landen in Afrika is het geïmporteerde vlees en graan uit Europa en de VS goedkoper dan het zelf geproduceerde voedsel, zodat de eigen boeren het moeilijk krijgen. Het dilemma voor overheden is dat lage voedselprijzen weliswaar slecht zijn voor de boeren, maar wel gewenst zij voor de arme stedelijke bevolking.
Importbeperkingen en voedselzekerheid
Afschaffing kan positief uitwerken voor producenten in ontwikkelingslanden, omdat de toegang tot westerse markten gemakkelijker wordt. Ook beschermt het de sector tegen goedkopere importen uit landen waar de landbouwsector al hoogontwikkeld is. Westerse supermarkten willen zo goedkoop mogelijk voedsel inslaan en daardoor kan de exportlandbouw in de (semi-)periferie flink groeien.
Paragraaf 13 Voedselzekerheid en ontwikkelingshulp
Donoren van ontwikkelingshulp
Je kunt donoren in drie groepen verdelen:
- Bilaterale hulp: is de hulp van de ene overheid aan de andere
- Internationale organisaties: hulp wordt gefinancierd uit bijdragen van lidstaten
- Ngo’s: niet-gouvernementele organisaties
Soorten ontwikkelingshulp
Noodhulp: die hulp is bedoeld om levensbedreigende situaties op te lossen. Dit moet dus per definitie tijdelijk zijn.
Het duurt altijd een paar maanden voordat noodhulp op gang komt. Hier en daar wordt al geïnvesteerd in een ‘early warning’-systeem.
Projecthulp: een project is een vorm van hulp die langer duurt en het verhelpt een concreet probleem.
Programmahulp: dit is geld dat een ontwikkelingsland naar eigen inzicht kan besteden voor een specifiek doel. Nederland geeft dit alleen aan landen die aan de criteria van grote armoede en good governance voldoen; (redelijk) democratisch en niet (al te) corrupt
De effecten van ontwikkelingshulp op de voedselsituatie
Er zijn 2 factoren van belang:
- Gebonden hulp: donoren profiteren van ontwikkelingshulp; de donor bepaalt wat er met het geld moet gebeuren. Dit is inefficiënt en duur omdat ontwikkelingslanden zelf beter weten waar het geld aan besteed kan worden.
- Donorlanden zijn vaak incoherent bezig: doelstellingen van de verschillende ministeries zijn niet goed op elkaar afgestemd.
Maar het nadeel dat de landbouwsector in ontwikkelingslanden ondervindt van andere handelsbelemmeringen is nog vele male groter.
Samenvatting
De opbouw van het geografische wereldbeeld staat in dit hoofdstuk centraal. Je onderzoekt deze opbouw door op een aantal terreinen (economisch, demografisch, sociaal, cultureel en politiek) de mondiale spreidingspatronen te bestuderen. Belangrijk daarbij is dat je de verbanden tussen de spreidingspatronen ontdekt en kunt verklaren.
Op economisch gebied is er een verband tussen koopkrachtpariteit en de verdeling van de beroepsbevolking. In het algemeen geldt: hoe armer de bevolking, hoe meer mensen in de landbouw werken. We zien dat de beroepsbevolking in de semiperiferie doorschuift van de primaire naar de secundaire en tertiaire sector. De internationale arbeidsdeling verandert. Maar welvaart heeft ook grote invloed op het welzijn van mensen, zoals blijkt uit het verband tussen de ruimtelijke spreiding van het bnp per hoofd en de VN-index. Deze index is samengesteld uit koopkracht, het analfabetisme en de levensverwachting.
Verschil in welvaart heeft ook invloed op demografische kenmerken. Rijke landen zijn met hun lage geboorte- en sterftecijfers al verder opgeschoven in het demografisch transitiemodel. De bevolking vergrijst en dat zie je in de levensopbouw. Westerse landen hebben ook een hogere urbanisatiegraad. In arme landen is de vruchtbaarheid nog hoog. Dat komt door het hoge geboortecijfer. Het sterftecijfer – vooral de zuigelingensterfte – daalt snel, onder andere door de verbeterde medische en hygiënische situatie. Gevolg van dit alles is dat een steeds groter deel van de wereldbevolking tin de (semi)periferie woont. Ook de verdeling van de bevolking tussen stad en platteland verandert. In ontwikkelingslanden woont nu nog een groot deel van de bevolking op het platteland, maar door het hoge urbanisatietempo slaat de balans steeds meer door naar de stad. Opvallend daarbij is de trek naar de stad vooral richt op de primate city. Dat heeft twee gevolgen: een steeds groter deel van de megasteden ligt in niet-westerse gebieden en de bevolkingsspreiding in veel landen en gebieden wordt steeds onregelmatiger.
Uit vergelijking van kaarten blijkt ook dat er een verband is tussen welvaart en politieke spreidingspatronen. Het democratische gehalte van rijkere landen is meestal hoger dan dat van arme landen. Overigens is de democratisering in de hele wereld sinds 1990 toegenomen. Dat zie je bijvoorbeeld aan de mate waarin de mensenrechten worden gerespecteerd. Vooral het verdwijnen van de voormalige Sovjet-Unie is hier debet aan.
Tot slot kunnen we de wereld ook indelen in cultuurgebieden. Door diffusie van cultuurelementen, vooral vanuit het westerse cultuurgebied, lijkt het of cultuurgebieden steeds meer op elkaar gaan lijken, maar het gaat te ver om te stellen dat we op weg zijn naar een wereldcultuur.
Verbanden tussen spreidingspatronen kun je op verschillende schaalniveaus bekijken. Mondiaal kun je de wereld bijvoorbeeld indelen in centrum, semiperiferie en periferie. Maar als je inzoomt op een lager schaalniveau zie je binnen landen vaak grote verschillen in welvaart tussen gebieden (regionale ongelijkheid) en mensen (sociale ongelijkheid). Door regelmatig te wisselen van schaalniveau wordt je wereldbeeld steeds genuanceerder.
De opbouw van het geografische wereldbeeld staat in dit hoofdstuk centraal. Je onderzoekt deze opbouw door op een aantal terreinen (economisch, demografisch, sociaal, cultureel en politiek) de mondiale spreidingspatronen te bestuderen. Belangrijk daarbij is dat je de verbanden tussen de spreidingspatronen ontdekt en kunt verklaren.
Op economisch gebied is er een verband tussen koopkrachtpariteit en de verdeling van de beroepsbevolking. In het algemeen geldt: hoe armer de bevolking, hoe meer mensen in de landbouw werken. We zien dat de beroepsbevolking in de semiperiferie doorschuift van de primaire naar de secundaire en tertiaire sector. De internationale arbeidsdeling verandert. Maar welvaart heeft ook grote invloed op het welzijn van mensen, zoals blijkt uit het verband tussen de ruimtelijke spreiding van het bnp per hoofd en de VN-index. Deze index is samengesteld uit koopkracht, het analfabetisme en de levensverwachting.
Verschil in welvaart heeft ook invloed op demografische kenmerken. Rijke landen zijn met hun lage geboorte- en sterftecijfers al verder opgeschoven in het demografisch transitiemodel. De bevolking vergrijst en dat zie je in de levensopbouw. Westerse landen hebben ook een hogere urbanisatiegraad. In arme landen is de vruchtbaarheid nog hoog. Dat komt door het hoge geboortecijfer. Het sterftecijfer – vooral de zuigelingensterfte – daalt snel, onder andere door de verbeterde medische en hygiënische situatie. Gevolg van dit alles is dat een steeds groter deel van de wereldbevolking tin de (semi)periferie woont. Ook de verdeling van de bevolking tussen stad en platteland verandert. In ontwikkelingslanden woont nu nog een groot deel van de bevolking op het platteland, maar door het hoge urbanisatietempo slaat de balans steeds meer door naar de stad. Opvallend daarbij is de trek naar de stad vooral richt op de primate city. Dat heeft twee gevolgen: een steeds groter deel van de megasteden ligt in niet-westerse gebieden en de bevolkingsspreiding in veel landen en gebieden wordt steeds onregelmatiger.
Uit vergelijking van kaarten blijkt ook dat er een verband is tussen welvaart en politieke spreidingspatronen. Het democratische gehalte van rijkere landen is meestal hoger dan dat van arme landen. Overigens is de democratisering in de hele wereld sinds 1990 toegenomen. Dat zie je bijvoorbeeld aan de mate waarin de mensenrechten worden gerespecteerd. Vooral het verdwijnen van de voormalige Sovjet-Unie is hier debet aan.
Tot slot kunnen we de wereld ook indelen in cultuurgebieden. Door diffusie van cultuurelementen, vooral vanuit het westerse cultuurgebied, lijkt het of cultuurgebieden steeds meer op elkaar gaan lijken, maar het gaat te ver om te stellen dat we op weg zijn naar een wereldcultuur.
Verbanden tussen spreidingspatronen kun je op verschillende schaalniveaus bekijken. Mondiaal kun je de wereld bijvoorbeeld indelen in centrum, semiperiferie en periferie. Maar als je inzoomt op een lager schaalniveau zie je binnen landen vaak grote verschillen in welvaart tussen gebieden (regionale ongelijkheid) en mensen (sociale ongelijkheid). Door regelmatig te wisselen van schaalniveau wordt je wereldbeeld steeds genuanceerder.
Veel landen kennen geen voedselzekerheid, waardoor zowel kwantitatieve als kwalitatieve honger veel voorkomt. Dit kan worden verklaard vanuit vier oorzaken: twee interne en twee externe.
- De natuurlijke omstandigheden in een land. Vooral in landen met geringe welvaart en een sterk groeiende bevolking wordt de draagkracht of carrying capacity van gebieden overschreden waardoor bodemdegradatie optreedt. Door landbouwkundige verbeteringen van de groene revolutie en de genetische revolutie kan de productiviteit per hectare in veel gebieden nog stijgen.
- De maatschappelijke en politieke factoren. Op het platteland wordt de sociaal-economische stratificatie vaal bepaald door de grondbezitverhoudingen. Als die heel scheef zijn kunnen armen zich moeilijk ontwikkelen. Ze blijven arm omdat ze afhankelijk zijn voor werk en inkomsten van grootgrondbezitters, handelaren en corrupte ambtenaren. Voedselzekerheid is het best gegarandeerd in een grootfamilie, waar meerdere mensen kunnen werken. Het armst zijn de alleenstaande moeders en families met aidsslachtoffers. Voedselzekerheid voor iedereen is bijna onmogelijk in landen die politiek instabiel zijn of waar territoriale conflicten heersen. Maar ook in vredestijd is het belangrijk dat de voedsellandbouw politieke steun krijt en niet alle investeringen naar de exportlandbouw gaan.
- De internationale handel in voedsel. Doordat de voedsellandbouw geglobaliseerd is concurreren boeren wereldwijd met elkaar. De handelspolitiek van te WTO, gesteund door Wereldbank en IMF, schaft handelsbelemmeringen af. Dit beleid bevoordeelt westerse landen die met landbouwsubsidies hun producten onder de kostprijs verkopen (dumping), terwijl arme landen geen invoerrechten mogen heffen. De (voedsel)landbouw wordt hierdoor bedreigd en kan zich niet ontwikkelen
- De ontwikkelingshulp van bilaterale donoren, internationale organisaties en ngo’s. De hulp komt in drie vormen: noodhulp, projecthulp en programmahulp. Het belang dat donoren hechten aan good governance in het ontvangende land staat schril contrast met de inefficiëntie van gebonden hulp en het incoherente beleid dat veel donoren voeren. Veelal stelt men: trade, not aid!
Voedselzekerheid is een zaak van lange adem, gericht beleid en grote investeringen op het platteland.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden