SAMENVATTING AARDRIJKSKUNDE H1:
Het weer is de toestand van de atmosfeer of dampkring, zoals deze op een bepaalde plaats op een bepaald moment aanwezig is. De temperatuurfactoren zijn:
-Invalshoek van de zon. Hoe groter de afstand zon-aarde, hoe kouder het wordt.
-Hoogteligging. -aanvoer van warme en koude zee- en windstromen.
-Land-waterverdeling. Land warmt sneller op dan water, maar koelt ook sneller af.
-Ligging van gebergten. Deze vormen een klimaatbuffer. Opstijgende lucht aan de loefzijde brengt neerslag. Dalende lucht aan de lijzijde is droge lucht.
Inkomende straling van de zon als verwarmer van de aarde:
De zon zendt kortgolvige straling naar de aarde. 50% van die straling wordt opgenomen door het aardoppervlak, de rest wordt gereflecteerd.
Uitgaande straling van de aarde als verwarmer van de aarde:
De aarde zendt langgolvige straling. Hiervan komt maar 10% in het hemelruimte terecht. De atmosfeer verwarmt door de andere 90% en gassen als methaan (CH4), CO2 en CFK’s nemen de warmte op. Zonnestraling komt dus ongehinderd binnen, maar gaat er moeilijk uit. Ook wel het broeikaseffect genoemd. Een belangrijk deel van de warmte van de atmosfeer wordt weer teruggestuurd naar de aarde (atmosferische tegenstraling).
Alle inkomende en uitgaande straling op een bepaalde plaats; stralingsbalans. Deze is positief (stralingsoverschot, rond de evenaar) of negatief (stralingstekort, op hogere breedten).
————————————————————————————————————————————-
Zeestromen spelen een belangrijke rol bij de transport van warmte. Hierbij speelt de gelaagdheid van water een belangrijke rol, met boven- en onderstromen op basis van dichtheidsverschillen. Deze dichtheid wordt veroorzaakt door temperatuur en zoutgehalte; ook wel de thermohaline stromingen :
-De zon verwarmt water tot max. 100 meter. Deze bovenlaag is warm en heeft een lage dichtheid. De onderlaag is koud en heeft een grote dichtheid. Hierdoor zijn er temp.verschillen.
-Bij een hoog zoutgehalte is het zeewater dichter en zwaarder (dit vindt plaats bij verdamping en vorming zee-ijs). Bij een laag zoutgehalte is het zeewater minder dicht en lichter (dit vindt plaats bij verdunning van zee-ijs en bij de toevoer van zoet rivierwater of smeltwater).
Bij de verdeling van energie zijn afzinkgebieden belangrijk, waarbij warme en koude zeestromen samen komen en er een circulatie ontstaat; diepwaterpomp. De warme bovenstroom koelt op hoge breedtes af en door de vorming van ijs zinkt het water hier en stroomt het koude water weer naar lage breedtes waar het weer opwarmt en het proces opnieuw begint.
Als de diepwaterpomp wordt geblokkeerd, zal dit de verdeling van warmte op aarde verstoren.
———————————————————————————————————————————
Via luchtbewegingen wordt veel energie getransporteerd van warme naar koude gebieden. Hiervoor is verschil in temperatuur op het aardoppervlak nodig. Hierdoor ontstaan luchtdrukverschillen en circulatiecellen. Als de lucht opwarmt zet het uit en stijgt de lucht op. Hoog in de atmosfeer koelt de lucht af en stroomt de lucht naar een soort luchtdal, waar zich een koud gebied bevind (hogedrukgebied). Vanaf daar warmt de lucht weer op en stroomt de lucht naar een lagedrukgebied. Hierna begint het proces opnieuw. Dit heet een circulatiecel.
Aangezien de aarde draait heeft de wind een afwijkende kracht (Corioliskracht). Buys Ballot:
Op het N-H heeft de wind een afwijking naar rechts, op het Z-H een afwijking naar links. Hierdoor ontstaan er op elk halfrond 3 circulatiecellen:
-Hadleycel: tussen 0 en 35 graden breedte stijgt lucht vanwege de hitte. Deze wil naar de polen bewegen, maar vanwege de afbuiging naar rechts kan de wind niet verder dan 35 graden. Door de continue luchtstroming, moet de lucht dalen en terug waaien naar de evenaar
-Polaire cel: de lucht die van de polen naar de evenaar wil krijgt een afbuiging naar rechts, waardoor die niet zuidelijker dan 60 graden komt. De lucht moet stijgen en stroomt hoog in de lucht terug naar de polen. Door de koude polaire lucht daalt de lucht weer bij 90 graden
-Ferrelcel: een circulatiecel tussen 35 en 60 graden die sterk veranderd na een verandering
van de Hadley- of de Polairecel. Koude en warme lucht botsen, waarna de warme lucht stijgt.
-Bij lagedrukgebieden stijgt de lucht door opwarming en doordat van alle kanten lucht toestroomt uit hogedrukgebieden (convergentie). Stijgende lucht koelt af, waardoor er wolken worden gevormd en er neerslag valt. De spiralende luchtcirculatie is op het N-H tegen de klok ingericht, en draait dus naar binnen (cyclonale beweging). Een depressie is een vorm van lage druk als warme en koude lucht botst. Warme lucht stijgt hier boven de koude lucht op.
-Bij hogedrukgebieden daalt de lucht omdat alle lucht aan het aardoppervlak naar alle richtingen wegstroomt (divergentie). De dalende lucht wordt warmer en droger waardoor er er geen wolken zijn en het niet regent. De luchtcirculatie is op het N-H met de klok mee gericht en draait naar buiten (anti-cyclonalebeweging).
Waar de temperatuur op aarde het hoogst is door instraling van de zon is een zone van sterk stijgende luchtbewegingen, gekenmerkt door veel wolken en hevige neerslag. Dit heet de inter-tropische convergentiezone. Deze heeft geen constante ligging maar verschuift mee met de stand van de zon (waar de instraling het sterkst is). Boven het land is de verschuiving het sterkst. De verdwenen stijgende lucht bij het ITCZ gebied moet worden aangevuld met wind vanaf de subtropen. De constante windstromen van substropen -> ITCZ zijn passaten.
Op het N-H vooral noordoostpassaten. Op het Z-H vooral zuidoostpassaten.
In sommige gebieden draait de richting van de passaat om het halfjaar om. Een passaat heet dan een moesson. Deze treden vaak op binnen de Hadleycel op een plek waar er een groot temperatuurverschil tussen zomer en winter is. In de zomer leidt verhitting tot extreem lage druk en in de winter leidt afkoeling tot extreem hoge druk. De lage druk van de ITCZ heeft een natte moesson als gevolg. De hoge druk van de ITCZ heeft een droge moesson als gevolg.
Klimaatindeling van Köppen op basis van plantengroei:
-
A= tropisch regenklimaat. Temperatuur in koudste maand > 18 C
-
B= droog klimaat. De verdampingscapaciteit overtreft de neerslag.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden