Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

H.1 Wereldbeeld

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2361 woorden
  • 24 januari 2016
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Aardrijkskunde hoofdstuk 1

§2

Hoe meet je welvaart?

1. bnp per inwoner (bnp/hoofd)

Waarde van alle goederen en diensten die in een land in een jaar worden geproduceerd op te tellen + inkomsten uit buitenland / het aantal inwoners. (uitgedukt in dollars)

Bruto binnenlands product (bbp/hoofd) wordt soms ook gebruikt en is het bnp/hoofd alleen dan zonder de inkomsten uit het buitenland.

2. VN-index/ welzijnsindex

Je let op koopkracht, levensverwachting en analfabetisme. Schaal (min)0 - 1(max).

3. reeks van aanwijzingen voor de mate van ontwikkeling

- samenstelling van de beroepsbevolking

- toegang to schoon drinkwater, scholing en gezondheidszorg

- voedselsituatie

- beschikbaarheid van telefoon en computer

Welzijnsindex zegt meer over hoe het echt met de mensen gaat dan het bnp/hoofd.

Problemen bij het meten van de welvaart:

1. de koopkracht van 1 dollar is niet in ieder land hetzelfde

De koopkrachtpariteit rekend de prijs van een gevulde boodschappenmand voor elk land om naar de dollar.

2. inkomsten van de informele sector, ruilhandel en zelfvoorziening tellen niet mee.

In veel  arme landen is de informele sector veel groter dan de formele sector.

3. sociale ongelijkheid in een land (vooral in semiperiferie landen).

De rijkste 10% van een bevolking kan veel meer % van het nationale inkomen verdienen dan de armste 10%.

4. regionale ongelijkheid.

Het inkomen van een stad kan vele procenten lager liggen dan een (andere) stad.

De verdeling van de welvaart

Het wereldsysteem bestaat uit drie groepen:

1. centrum: rijke (westerse) landen.

2. semiperiferie (onderscheid in armer en rijker): landen die de laatste 20 jaar een flinke groei hebben doorgemaakt.

3. periferie: de armste landen.

 

 

§3

bevolkingsdichtheid en spreiding

Als je naar de bevolkingsspreiding kijkt zie je dat de meeste mensen aan kustvlaktes, langs rivieren en in vruchtbare gebieden wonen. Vier dichtbevolkte gebieden vallen op: Zuid- en Oost Azië, West-Europa en de oostkust van de VS.

Als je inzoomt zul je zien dat op een ander schaalniveau de bevolkingsspreiding en bevolkinsdichtheid ook weer verschilt.

Het spreidingspatroon is een momentopname. Door verschil in natuurlijke groei en migratie verandert het ‘plaatje’ in de loop van de tijd. Mondiaal zal de Zuid-Noordmigratie de bevolkingsspreiding beïnvloeden, maar in de periferie en de semiperiferie is de trek van het platteland naar de stad veel belangrijker.

De spreiding verklaard

1. de natuurlijke mogelijkheden

- geschikt (liefst gematigd) klimaat

- vruchtbare bodems

- beschikbaarheid van water

- niet te bergachtig

- geschikt voor dichte, aanvankelijk agrarische samenleving

2. de ligging

Gebieden die gunstig liggen ten opzichte van/goed verbonden zijn met de economische kerngebieden in de wereld zijn dichter bevolkt dan perifeer gelegen ontoegankelijke streken.

3. het koloniale verleden

In gekoloniseerde gebieden concentreert de bevoling zich in de kustgebieden.

een mozaïek van culturen

Bij cultuur let je op de manier waarop de mensen hun gebied hebben ingericht, de bouwstijl van huizen en van religieuze gebouwen, de wijze van bewerken van het land, de kleding enz.

Taal en godsdienst zijn de twee belangrijkste cultuurelementen die je gebruikt bij het indelen van de wereld in cultuurgebieden.

Culturen veranderen o.a. door kolonisatie, toerisme, migratie en de moderne communicatiemiddelen van tegenwoordig.

De verspreiding vanuit een kerngebied van een ruimtelijk verschijnsel (bijv. cultuurelementen) noem je diffusie. Vaak wordt hierbij het nieuwe cultuurelement aangepast aan de bestaande cultuur. Dan spreek je van cultuurvermenging of acculturatie.

 

§4

leven in vrijheid

Val Berlijnse Muur: 9 november 1989

Een soevereine staat mag als enige macht uitoefenen over de bevolking en het grondgebied van de staat. De manier waarop de staat wordt bestuurd, blijkt uit het politieke stelsel. Hierin zijn 3 vormen:

1. democratie

- er zijn vrije verkiezingen

- volk heeft veel invloed op het bestuur

- vrijheid van meningsuiting en godsdienst

2. beperkte democratie

- bevolking wordt sterk gecontroleerd door de centrale overheid

- wel stemrecht

- stemmen op één of twee door de overheid gecontroleerde politieke partijen

- verkiezingsuitslagen zijn soms gemanipuleerd, corruptie is wijd verbreid en sommige groepen (minderheden, vrouwen) zijn uitgesloten van de politieke besluitvorming.

3. dictatuur

- het land wordt bestuurd door één partij, een kleine minderheid of een dictator

- politieke en economische macht gaan hand in hand

- politieke vrijheid van burgers is klein

- geen recht op vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid

- elke oppositie tegen de leiding wordt hardhandig onderdrukt

 

Staten worden ook beoordeeld naar bestuurskracht, d.w.z. dat in de zwakste staten de regering er niet in slaagt haar gezag in het hele land te laten gelden. Deze staten noemen we ookwel failed states.

van bipolair naar multipolair

Vanaf de Koude Oorlog kende de wereld een bipolair machtssysteem: de twee grootmachten VS en Sovjet-Unie.

Na het beïndigen van de KO ontstond op werelschaal een multipolair systeem waarbinnen grootmachten als de VS, de EU, China en Rusland een rol spelen.

Op een lager niveau strijden staten om macht en economische invloed in hun regio

onderwijs, de motor tot ontwikkeling

Een van de belangrijkste elementen van de welzijnsindex is de alfabetiseringsgraad. Dit heeft te maken met armoede, politieke onrust, (burger)oorlogen en natuurrampen.

Meisjes worden als eersten thuisgehouden, door:

- de hoge schoolkosten

- het belang van onderwijs voor meisjes wordt niet gezien

- de meisjes moeten al snel meehelpen in huis

Door een goed opgeleide bevolking is een van de belangrijkste voorwaarden om op langere temijn tot ontwikkeling te komen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

§6

ontwikkeling van de beroepsbevolking

Als we de economische geschiedenis van de wereld bekijken, dan zien we drie ingrijpende veranderingen:

1. agrarische revolutie: De overgang van jagen en verzamelen naar landbouw.

2. industriële revolutie: De overgang van handarbeid naar grootschalige ‘fabrieksmatige’ producten.

3. opkomst van de dienstensector.

Landen hebben in relatie toto hun ontwikkeling een bepaalde verdeling van de beroepsbevolking.

De dienstensecor bestaat uit de tertiaire (commerciële) en quartaire (niet-commercieel) sectoren.

De industriële revolutie vondt eerst plaats in de centrum landen, daarna in de semiperiferie en de periferie landen zijn nog voornamelijk agrarisch.

Het verschuiven van het zwaartepunt in de economie van de ene naar de andere sector noem je het doorschuiven in de sectoren. De belangrijkste redenen hiervoor zijn:

1. de stijging van de welvaart waardoor er meer vraag ontstaat naar hoogwaardige goederen en diensten.

2. de stijging van arbeidsproductiviteit. Er zijn veel minder mensen nodig door de machines. Deze mensen kunnen doorschuiven naar de secundaire en later de tertiaire sector.

international arbeidsverdeling

Tegenwoordig liggen producten uit de hele wereld in de schappen. Dat komt door de nationalisering. Dat heeft ook gevolgen voor de internationale arbeidsverdeling. Hieronder verstaan we specialisatie van werkgelegenheid in de verschillende delen van de wereld. Je kunt internationale arbeidsverdeling aflezen aan:

1. de internationale verdeling vna de beroepsbevolking.

2. de samenstelling van het exportpakket van de landen.

Alleen de allerarmste periferie landen hebben nog een uit grondstoffen (ertsen, energie, handelsgewassen) bestaand exportpakket. Bij de rijkere periferie landen is dit al minder dan 50%.

grondstoffenafhankelijk maakt kwetsbaar

Grondstoffen exportpakket kent drie nadelen:

1. de prijzen van grondstoffen zijn in de periode 1960-1990 veel minder snel gestegen dan de prijzen van eindproducten.

2. de prijzen van grondstoffen wisselen sterk. Grondstoffenlanden zien hun inkomen sterk wisselen en kunnen moeilijk veeljarig vooruit plannen.

3. wanneer de export uit de handelsgewassen bestaat, dreigt altijd het gevaar van misoogsten.

Door de grote vraag naar grondstoffen stijgen de prijzen.

 

§7

bevolkingsgroei

Op het mondiale schaalniveau meet je de natuurlijke bevolkingsgroei door het verschil tussen geboorte- en sterftecijfer vast te stellen. Op een lager schaalniveau (regio’s, landen) moet je ook nog rekening houden met migratie. Het migratiesaldo is het verschil tussen het aantal nieuwkomers en vertrekkers. + = vestigingsoverschot; - = vertrekoverschot.

Als je kijkt naar de groei van de wereldbevolking vallen 2 dingen op:

1. de groei gaat steeds sneller.

2. de groei gaat niet overal even snel.

vruchtbaarheid van vrouwen daalt

De relatieve groei neemt af, de absolute groei gaat nog door. De moeders van morgen zijn immers al geboren. Maar de vruchtbaarheid, aantal levend geboren kinderen per 1000 vrouwen van 15 tot 45 jaar per jaar, daalt.

bevolkingsgroei en welvaart

Arme landen hebben een hoog geboortecijfer omdat:

1. demografisch

Arme landen hebben een jonge leeftijdsopbouw en hebben dus veel vrouwen in de vruchtbare leeftijd.

2. onderwijs

Als de kennis over geboorteregeling en de carrièremogelijkheid toeneemt daalt het geboortecijfer ook.

3. religie

Katholiek geloof stimuleert grote gezinnen en wijst abortus af.

4. cultuur

In veel culturen geeft een groot gezin aanzien (vooral met zonen).

5. gezondheidssituatie

Als deze slecht is is er meer zuigelingensterfte. Het gezin wil echter zeker zijn van dat aantal kinderen dat overleeft om later voor de ouders te kunnen zorgen.

6. armoede

Wanneer de welvaart stijgt, daalt de kindersterfte, de mensen worden beter opgeleid, de invloed van godsdienst neemt af en sociale zekerheid (bijv. pensioen) wordt groter.

 

Ook vergrijzing zorgt voor sociaal-economische problemen.

De verhouding tussen het niet-actieve deel van de bevolking en het actieve deel noemen we demografische druk. In rijke landen stijgt de druk door vergrijzing, in arme landen is de druk juis hoog door de jonge bevolking.

 

 

demografische transitie

De ontwikkeling van het geboorte- en sterftecijfer kun je weergeven in het demografisch transitiemodel dat uit 4 fase bestaat:

1. zowel het geboorte- als sterftecijfer is hoog. Natuurlijk gevolkingsgroei is gering.

2. het geboortecijfer blijft hoog, maar het sterftecijfer daalt sterk. De bevolking groeit snel.

3. het geboortecijfer gaat dalen en de groei neemt af.

4. geboorte- en sterftecijfer komen op een veel lager niveau weer in evenwicht. Er kan sparken zijn van een sterfteoverschot.

 

§8

de wereld van steden

Meer dan de helft van de wereldbevolking woont tegenwoordig in de stad. Het proces waarbij het aandeel van de bevolking dat in de stad woont groeit, noem je verstedelijking en dat druk je uit in de urbanisatiegraad. De urbanisatiegraad in de rijke landen ligt veel hoger dan in arme landen.

Ben voorzichtig met de urbanisatiegraad:

1. lang niet alle landen verstaan hetzelfe onder een stad (qua inwoneraantal)

2. de hoogte van de urbanisatiegraad hangt af van de geografische omstandigheden (slecht bewoonbaar land)

Arme landen kennen wel een hoger urbanisatietempo. Hiermee meet je de jaarlijkse toename van de urbanisatiegraad.

ontwikkeling en verstedelijking

De groei van steden in de derde wereld kent drie oorzaken:

1. de trek van platteland naar stad

Ruraal-urbane migratie is het gevolg van de mechanisering van het platteland en de industrialisatie in de steden. De steden zijn echter niet in staat alle arbeidsmigranten werk te bieden. Er ontstaat dan een informele dienstensecor.

2. de trek van de enen stad naar de andere

Mensen gaan eerst dichterbij in een middelgrote stad wonen, en later pas in een echte grote stad.

3. natuurlijke bevolkingsgroei

De gezinnen in de steden vna arme landen zijn kleiner dan op het platteland. Toch draagt de natuurlijke groei het meeste bij aan de snelle groei van de stedelijke bevolking. Dat komt ook doordat vooral jonge mensen in de stad gaan wonen.

De gezinnen in de steden vna arme landen zijn kleiner dan op het platteland. Toch draagt de natuurlijke groei het meeste bij aan de snelle groei van de stedelijke bevolking. Dat komt ook doordat vooral jonge mensen in de stad gaan wonen.

 

In 1830-1930 was in de rijke landen een periode van versnelde urbanisatie. Na 1960 sloeg dit om in suburbanisatie. Vooral jonge mensen ontvluchte de drukte en onveiligheid. Door de toegenome welvaart:

1. de infrastructuur verbeterd

2. de mobiliteit neemt toe

3. kunnen zich een leuk huis permitteren

4. werk komt steeds vaker naar hen toe

5. bereikbaardere locatie

Suburbanisatie komt nu steeds meer voor in de semiperiferie.

het ontstaan van megasteden en primate cities

In arme landen richt migratie zich steeds meer op de grootste steden. Van de 25 megasteden liggen er maar 5 in rijke landen (New York, Los Angeles, Tokyo, Moskou en London).

In de arme landen ontstaat één overheersende stad. Dit noem je een primate city.

 

 

 

Begrippenlijst §2

Bnp/hoofd= bruto nationaal product, de waarde van alle goederen en diensten die in een land in een jaar worden geproduceerd, plus de inkomsten uit het buitenland gedeeld door het aantal inwoners.

Bbp/hoofd= bruto binnenlands product, de waarde van alle goederen en diensten die binnen een land geproduceerd worden gedeeld door het aantal inwoners.

VN-index= maatstaf samengesteld uit de koopkracht, alfabetiseringsgraad en de levensverwachting en gebruitk om de maatschappelijke ontwikkeling vast te stellen.

Koopkracht= het aantal producten dat je met een bepaald bedrag kunt kopen.

Levensverwachting= het aantal jaren dat iemand gemiddeld nog te leven heeft gelet opde huidige sterftekans. De levensverwachting bij geboorte wordt het meest gebruikt.

Analfabetisme= het niet kunnen lezen en schrijven

Beroepsbevolking= dat deel van de bevolking dat tegen betaling een beroep uitoefent plus de werklozen. De beroepsbevolking wordt ingedeeld in de primaire, secundaire en tertiare sector.

Koopkrachtpariteit=  de hoeveelheid goederen of diensten die je in een land voor 1 dollar kunt kopen.

Sociale ongelijkheid= grote en ongewenste verschillen in welvaart en ontwikkelingskansen tussen de verschillende groepen van de bevolking.

Regionale ongelijkheid= grote en ongewenste verschillen in ontwikkeling tussen gebieden.

Wereldsysteem= de indeling van de wereld in centrum, semiperiferie en periferie.

Centrum, semiperiferie en periferie= een indeling van de wereld naar ontwikkelingsgraad.

begrippenlijst §3

Bevolkingsspreiding= de manier waarop de bevolking over een gebied is verdeeld.

Bevolkingsdichtheid= gemiddeld aantal inwoners per km2.

Cultuurgebieden= gebieden waarin culturen voorkomen die sterk op elkaar lijken.

Diffusie= de verspreiding van een ruimtelijk verschijnsel vanuit een kerngebied.

Cultuurverminging/ acculturatie= als het nieuwe cultuurelement aangepast wordt aan de bestaande cultuur.

begrippenlijst §4

Soevereine staat= een internationaal erkende staat die als enige macht mag uitoefenen over de bevolking en het grondgebied van de staat.

Bestuurskracht= of de regering er wel of niet in slaagt op haar gezag in het hele land te laten gelden.

Failed states= staten waarin de regering niet slaagt in bestuurskracht.

Bipolair=

Multipolair=

begrippenlijst §6

Doorschuiven in de sectoren= de opschuiving van de beroepsbevolking van de primaire naar de secundaire en teriaire sector.

Internationale arbeidsverdeling= de specialisatie van werkgelegenheid in de verschillende delen van de wereld.

begrippenlijst §7

Leeftijdsopbouw= de verdeling van de bevolking over de schillende leeftijdsklassen of cohorten.

Demografische druk= het niet-actieve deel van de bevolking (0-19 jaar en >65 jaar) uitgedrukt als percentage van de actieve bevolking (20-65 jaar).

Demografisch transitiemodel= de gefaseerde overgang van een hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer.

begrippenlijst §8

Verstedelijking= (urbanisatie) proces waarbij mensen vanaf het platteland naar de stad trekken.

Urbanisatiegraad= het percentage van de bevolking dat in de stad woont.

Urbanisatietempo= de snelheid waarmee de urbanisatiegraad per jaar toeneemt.

Arbeidsmigranten= verhuizen naar een ander gebied of plaats om daar te gaan werken.

Suburbanisatie= proces waarbij mensen en bedrijven vanuit de stad naar het omringende platteland trekken.

Megasteden= steden met meer dan 1 miljoen inwoners.

Primate city= de overheersende stad in een arm land.

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.