H1 De actieve aarde

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1697 woorden
  • 27 februari 2013
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
13 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

§1.1:

  • De aarde is zo’n 4,5 miljard jaar oud
  • Schotse geoloog Hutton bedacht actualiteitsprincipe: de processen die we nu op aarde zien werkten vroeger ook zo
  • De processen herhalen zich gedurende de tijd
  • Grote of kleine catastrofes kunnen de langzame geologische cycli doorbreken, zoals een meteorietinslag bijvoorbeeld
  • ± 4,6 miljard jaar geleden ontstonden concentraties van deeltjes en hieruit is het heelal ontstaan
  • Zon - Mercurius - Venus - Aarde - Mars - Jupiter - Saturnus - Uranus - Neptunus 
  • De Aarde onderscheidt zich van de andere planeten door 2 eigenschappen
    • Er is vloeibaar water op de oppervlakte
    • De aarde bestaat uit schillen met verschillende eigenschappen

Eigenschappen van de schillen bekijken naar chemische en fysische samenstelling

    • Door het meerdere keren smelten en afkoelen ontstonden er scheidingen van mineralen en gesteenten; de verschillende schillen
      • De aardkern; ijzer, temperaturen tussen 3.000 en 5.000 graden
      • De aardmantel; magnesium en ijzer, tussen 2.800 en 1.800 graden
      • De aardkorst
        • Continentale korst; onder continenten, dikte 30 tot 70 km, licht gesteente (o.a. veel graniet)
        • Oceanische korst; onder oceanen, dikte 1 tot 7 km, vrij zwaar gesteente (basalt)
  • Harde vaste buitenlaag van de aarde is de lithosfeer, omvat naast de aardkorst ook het harde bovengedeelte van de aardmantel
    • Onder oceanen dunner dan onder continenten, dikte tussen 60 en 150 km
  • Zachtere laag onder de lithosfeer is de asthenosfeer, dikte tussen 60 en ± 400 km
    • Grootste gedeelte is plastisch gesteente; vast gesteente dat onder invloed van druk en tijd ‘stroperiger’ wordt en makkelijker beweegt.
  • Binnenmantel; dikte 400 tot ± 2900 km diepte, vaster gesteente dan asthenosfeer
  • Buitenkern; vloeibaar
  • Binnenkern; hard gesteente
  • Aarde krijgt warmte van inwendige en uitwendige bronnen
    • Inwendige warmte; ontstaan uit nevelgassen en stof, inslagen van hemellichamen (warmte hoopt zich op in de aarde), radioactiviteit van sommige gesteenten
    • Uitwendige warmte; van de zon, meer warmte dan inwendige warmte

§1.2:

  • Een gesteente bestaat uit een mengsel van vaste mineralen en/of organische stoffen die in de natuur voorkomen
  • Een mineraal is een verbinding die in de natuur voorkomt en die chemische eigenschappen heeft.
  • Organische stoffen zijn ontstaan uit levende organismen
  • Gesteenten zijn in de volgende groepen in te delen
    • Stollingsgesteenten
      • Dieptegesteenten (Graniet)
      • Uitvloeiingsgesteenten (Basalt)
      • Ganggesteenten (Andesiet)
    • Sedimentgesteenten
      • Klastische sedimenten (Zandsteen/Kleisteen)
      • Chemische en organische sedimenten (Kalksteen)
    • Metamorfe gesteenten (Leisteen) 
  • Gesteentecyclus; als gesteenten onder bepaalde omstandigheden van het ene hoofdtype overgaan in het andere hoofdtype (zie figuur 1.14, blz 21)

§1.3:

  • Je kunt naar de geologische processen op aarde 2 conclusies trekken
    • Alle sedimenten worden in horizontale beddingen afgezet, doordat ze door druk zijn vervormd
    • De onderliggende laag is ouder dan de bovenliggende laag, dit heet het principe superpositie
  • Geologische tijdschaal
    • Pleistoceen; begon 1,8 miljoen jaar geleden, eerste moderne mensen
    • Holoceen; begon 10.000 jaar geleden en loopt tot nu
  • Elke periode in de tijdschaal heeft een eigen serie gesteenten en kenmerkende fossielen (gidsfossielen)
  • Via het radioactieve verval van bepaalde elementen in gesteenten kan de absolute leeftijd van een gesteente bepaald worden
    • Via deze methode schatten wetenschappers de aarde op een leeftijd van ± 4,6 miljard jaar oud 
  • Zuid-Amerika en Afrika lagen heel lang geleden aan elkaar vast, de Duitse meteoroloog Alfred Wegener toonde dit aan met zijn bevindingen
    • De vroegere flora en fauna toonden overeenkomsten 
    • Als je de 2 continenten naast elkaar legt passen ze precies in elkaar
    • In beide continenten zijn aanwijzingen voor gelijktijdige vergletsjering gevonden
  • Die 2 continenten aan elkaar noemde Wegener het Pangea 
  • Paleomagnetisme; Methode om de richting van het aardmagnetisch in oude gesteenten vast te stellen
    • De aarde is een grote magneet met een vloeibare buitenkern van ijzer
    • Door de draaiing van de aarde om haar as wordt een aardmagnetisch veld opgewekt
    • Het magnetische veld wijst op dit moment naar het magnetische noorden, op de Noordpool
      • Het magnetische noorden veranderd vaak van plek
  • Op de oceaanbodem vonden wetenschappers een wisselend patroon in magnetisme
    • Het patroon was aan weerszijden van de oceanische bergrug perfect symmetrisch
  • Amerika en Europa lagen vroeger ook aan elkaar
  • Platentektoniek; het schuiven van de continenten
    • Wegener wordt gezien als grondlegger van de platentektoniek
  • Een bewegende plaat bestaat niet alleen uit de aardkorst, maar ook uit het harde gedeelte van de aardmantel: de lithosfeer dus
  • De beweging van de platen wordt aangedreven door heet gesteente
    • Door de hitte in het binnenste van de aarde stijgt heet gesteente op
    • Dan smelt het door de verminderde druk tot magma en daarna tot plastisch gesteente
    • Daarna zakt het gesteente weer naar beneden af
  • Convectiestromen; kringlopen van warm, langzaam bewegend gesteente
    • Dit zorgt ook voor het langzame afkoelen van de aarde 

§1.4:

  • De lithosfeer bestaat uit 6 grote platen en ± 10 kleine platen
    • Aan de randen van de planten bevinden zich breuklijnen, daar komen gesteentelagen onder druk te staan 
    • Het verschuiven van die gesteenten veroorzaakt trillingen; een aardbeving
      • De plek van de beving in de aardkorst/aardmantel heet het hypocentrum
      • Aan het aardoppervlakte ligt direct daarboven het epicentrum
  • De wetenschapper Richter heeft een logaritmische schaal bedacht om de vrijgekomen energie bij aardbevingen aan te geven
    • Een beving met magnitude 4 is 10 keer zo sterk als magnitude 3 en dus 100 keer zo sterk als magnitude 2
  • Een hoge magnitude betekend niet altijd veel schade, een dichtbevolkt gebied heeft meer schade dan een dunbevolkt gebied 
    • Bij zacht gesteente of gesteente verzadigd met water is de intensiteit van de beving groter dan bij hard gesteente
  • De schaal van Mercalli geeft de intensiteit en de schade van een mogelijke beving in een bepaald gebied aan
  • De platen verplaatsen zich ten opzichte van elkaar op 3 verschillende manieren, dit leidt ook tot 3 typen begrenzingen tussen platen
    • Een divergente breuklijn; de platen bewegen van elkaar af, meestal 2 oceanische platen (Mid-Atlantische Rug)
      • Hierbij de platen worden van elkaar afgeduwd door magma dat omhoog komt en basalt vormt; ridge push
    • Een convergente breuklijn; de platen botsen tegen elkaar, hierbij verdwijnt lithosfeer
      • Oceanische plaat tegen continentale plaat, dit gebeurt bij Chili. 
        • De zwaardere plaat duikt onder de lichtere plaat, subductie
        • Door slab pull gaat ook een deel van de continentale plaat mee
        • Er ontstaat een diepe kloof in de zeebodem, een trog
      • Oceanische plaat tegen oceanische plaat, dit gebeurt bij de Filipijnen
        • De oudere plaat is zwaarder en zal onder de andere duiken
          • Hierdoor ontstaat een eilandenboog
        • Onder water kan een tsunami ontstaan
      • Continentale plaat tegen continentale plaat, dit gebeurt tussen India en de Euraziatische plaat
        • Hier vindt geen subductie plaats, de platen ‘drijven’ op de asthenosfeer      
          • Hierdoor ontstaan een hoog gebergte, waarbij de lithosfeer erg dik wordt 
    • Een transversale breuklijn; 2 platen bewegen langs elkaar (San Francisco/Turkije/Haïti)
      • Je vindt dit soort breuklijnen vaak op de oceaanbodem
      • Er komt geen vulkanisme voor want er komt geen gesmolten gesteente vrij
  • Sommige delen van de continentale korst zijn veel ouder dan de oceaanbodem
    • Dit zijn schilden (Baltische schild, Europa)
      • Vaak zijn oude schilden bedekt met jongere sedimenten

§1.5:

  • Vulkanisme is een proces waarbij magma vanuit het binnenste van de aarde door de mantel en de korst omhoog dringt en als lava aan het aardoppervlak naar buiten komt
  • Door de platentektoniek en de convectiestromen kun je het ontstaan, de plek van voorkomen en het type vulkaan verklaren
    • Eerste categorie zijn centrale uitbarstingen; hierbij komt het magma via de kraterpijp en 1 krater naar buiten, dit vind je bij schildvulkanen, stratovulkanen en caldeira’s
      • Schildvulkanen (Skjaldbreidur, IJsland) vind je vooral bij divergente breukzones op land, eilanden bij mid-oceanische ruggen en bij hotspots 
        • De uitbarstingen zijn vrij rustig van aard, effusieve uitbarstingen
      • Stratovulkanen (Popocatépetl, Mexico) bestaan uit lagen van verschillende samenstellingen, je vindt dit type bij subductiezones
        • Zeer explosieve uitbarstingen omdat er een hoge druk vrijkomt
        • Pyroclastische stroom; Stromen van hete as, stof en gassen 
          • Hierdoor worden deze vulkanen opgebouwd 
      • Caldeira’s (Mazama, VS) ontstaan als een vulkaan instort doordat de magmakamer leegloopt en het ‘dak’ niet meer voldoende wordt ondersteunt
    • Tweede categorie zijn spleeterupties; dan komt de lava naar buiten via scheuren in de aardkorst, de lava is zeer vloeibaar en stolt tot basalt, ze komen vaak voor in breukzones op mid-oceanische ruggen maar vooral bij mantelpluimen en hotspots
      • Mantelpluimen; massa gesteente dat met zeer hoge temperatuur opstijgt naar het aardoppervlak en dan scheurt de aardkorst open
        • Basaltstromen; enorme hoeveelheden gesmolten basalt die naar buiten stromen via spleeterupties
      • Hotspot; Het magma van het restant van de mantelpluim, dit vormt een vulkaan 
      • Black smokers; schoorstenen van mineralen die heet, zwart water uitstoten
        • Dit verschijnsel komt voor op mid-oceanische ruggen en subductiezones, het heeft indirect te maken met vulkanisme omdat het water wordt opgewarmd door de magma die op geringe diepte zit van de breuken waar het zeewater inkomt

§1.6:

  • Chili: grenst aan de Grote Oceaan, vorm is langgerekt en smal, afstand van noord naar zuid is 4.300 km, oost naar west 175 km, door het hele land de hoge bergketens van de Andes 
    • Chili heeft vooral te maken met endogene krachten; aardbevingen, tsunami’s en vulkaanuitbarstingen
      • Dit komt door de ligging en de platentektoniek
  • De vulkaan Chaitén; kwam op 1 mei 2008 onverwachts weer tot leven, maandenlang actief met asregens en lavastromen
  • Zware aardbeving en tsunami in februari 2010, hypocentrum lag uit de kust onder zee, Zuid-Amerikaanse plaats verplaatste daarbij waardoor een aantal steden naar het westen verschoven
  • Andes gebergte ligt bij subductiezone bij een convergente breukzone, wanneer het magma bij de subductiezone opstijgt wordt ook de continentale korst omhoog gedrukt, hierdoor komt er druk te staan op de gesteentelagen die dan gaan plooien, dit noem je een plooiingsgebergte
  • IJsland: heeft ook veel te maken met endogene krachten, ligt op een divergente breukzone, grote variatie aan vulkanen 
    • De Skjaldbreidur, een schildvulkaan
    • De Eyjafjallajökull, een stratovulkaan
    • De Lakagigar, een gebied met spleeterupties
    • IJsland ligt ook nog eens op een hotspot, hierdoor is er zoveel vulkanisme 
  • Toen het Pangea uiteenviel lag hier in de diepte een mantelpluim, doordat het magma door de lithosfeer heen brak vormde er een divergente breuk
  • Als 2 continentale uit elkaar drijven, zoals bij IJsland, ontstaat er een divergente breukzone en daar kunnen ook breukgebergten ontstaan
    • Een deel van het gebied langs de breuk komt omhoog of zakt juist weg
      • Dit heet horsten en slenken

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.